De heer Dijstra wenscht, naar aanleiding van de benoemingen, waarvoor de Raad thans staat, een enkele opmerking te maken. Sprekers, in de ver gadering van 25 September j.l. geuit bezwaar blijkt thans volkomen terecht te zijn geweest. De moge lijkheid van slagen, door den heer Hiemstra veron dersteld, is op eene mislukking ui.tgeloopen; trou wens de door hem aangevoerde argumenten maak ten op spreker niet den indruk bij uitstek zakelijk te zijn. Als de voorteekenen spreker niet bedriegen, en aan de hand van de feiten, waarmee men zoo wel willend was ook hem in kennis te stellen, zoodat er allerminst aanleiding bestaat aan de zekerheid ld ervan te twijfelen, zal, als straks de benoemingen hebben plaats gehad, de meerderheid van den Raad weer eene handeling hebben gepleegd, welke haar niet tot eere strekt. Eene ongezochte gelegenheid zal zij onbenut hebben gelaten om blijk te geven rechtvaardigheid te willen en billijkheid voor te staan. Het is voor spreker heusch geen aangename taak op deze wonde plek den vinger te leggen, maar hij mag een dergelijk bedrijf niet als onopgemerkt laten voorbijgaan. Dit toch zou gelijk staan met het verleenen zijner sanctie. Spreker zou nu de vrijzinnige en liberale raads leden willen vragen: begrijpt gij niet hoe uiterst on aangenaam het voor de rechtsclie groepen der be volking moet zijn, stelselmatig dit systeem van uit sluiting op zich te zien toegepast! Is liet niet hoog tijd om met deze verkeerde gewoonte te breken! Waarom niet zóó tegen de ret|htsche groepen ge handeld dat, bij verschil van politieke richting, ruimte blijft voor vruchtbare samenwerking en we- derzijdsche waardeer!ng Ook voor de houding der sociaal democratische leden, speciaal wat dit geval betreft, heeft spreker geen onverdeelde bewondering. Het is zeker niet heelemaal onjuist, dat zij door voortdurend protest tegen het tot voor kort op hen toegepaste systeem, mede oorzaak zijn dat deze benoemingen onder deze omstandigheden aan de orde komen. Met name heeft sprekers geachte collega, de heer Zandstra, zich niet onbetuigd gelaten, als het van die zijde noodig bleek, tegen de eenzijdigheid der benoemin gen protest aan te teekenen. Is dan de vraag onge wettigd: waarom hebt ü'ij, heeren sociaal-democra ten, niet in praktijk gebracht, wat gij voor U zelve als onbetwistbaar recht hebt gemeend te mogen op vorderen! Spreker gelooft het hierbij te kunnen la ten. Het zal hem zeer aangenaam zijn, zoo men in het vervolg met zijn bezwaren tegen deze door hem veroordeelde werkwijze rekening zou willen hou den. De heer Schaafsma wenscht op het door den heer Dijstra gesprokene een enkele kantteekening te ma ken. Het is niet geheel van waarheid ontbloot, dat er straks geen partijgenoot van den heer Dijkstra zal worden benoemd. Men mag daaruit evenwel niet de conclusie trekken, dat de sociaal-democra tische raadsleden er tegen zijn op een partijgenoot van den heer Dijkstra in het college van voogden te benoemen. Integendeel, zij zijn daarvan voor standers. Spreker moet het verwijt van den heer Dijstra met beslistheid afwijzen. De sociaal-demo craten in den Raad hebben voortdurend gepro testeerd tegen de eenzijdigheid der voordrachten. Er is nu geen officieele, maar misschien wel een officieuse aanbeveling. Het is hun bekend, dat er op de groslijst een man van rechts heeft gestaan, maar het is niet de schuld der sociaal-democraten, dat de commissie dezen niet heeft genomen. De sociaal-democraten zijn altijd bereid aan de partij- genooten van den heer Dijstra en aan de Katholie ken een deel der zetels in commissie's enz. af tè staan. Den heer Dijstra doet het genoegen, dat de heer Schaafsma dit milde standpunt inneemt. Spreker houdt zich voor de praktijk aanbevolen. Hij wil nog even wijzen op de motie van den heer Zandstra, op 26 Juni 1.1. behandeld bij de benoeming van leden van commission. De tweede zinsnede van deze motie luidt als volgt: „Overwegende dat eene vertegenwoordiging uit „alle groepen der bevolking niet slechts uit recht- vaardigheidsoogpunt geboden is, maar vooral voor „een vruchtbaar werken der commissies noodzake lijk geacht moet worden enz." Spreker meent nu gerust te kunnen aannemen, dat de actie der sociaal-democraten tegen de een zijdigheid der benoemingen do oorzaak is dat deze benoemingen onder deze omstandigheden aan de orde zijn gekomen. Ook bij gelegenheid van eene benoeming vaii leden der Commissie van Toezicht op het Lager Onderwijs kon de heer Zandstra zich niet verzoenen met den gang van zaken. Hij voerde tot driemalen toe het woord om te eindigen met de verklaring: „de „sociaal-democraten zullen zich niet van hun stuk „laten brengen, maar volhouden tot het einde." Spreker weet niet of de sociaal-democraten tot de officieuse aanbeveling hebben meegewerkt, maar zij hadden dan geen passieve houding mogen aannemen. Waar er echter een officieuse lijst is, hadden zij ervoor moeten zorgen, dat er ook een man van rechts een plaats gekregen had. Slechts dan, wanneer spreker wordt aangetoond, dat de sociaal-democraten niet aan die officieuse ljjst heb ben meegewerkt, is hij geneigd het tot die partij gericht verwijt in te trekken. De heer Tulp is degene, die met de voogden het meest voeling heeft gehouden en overleg gepleegd over de a.s. voorziening in de vacatures van voog den en voogdessen. Spreker heeft hun een lijst met namen verstrekt en daarop stond ook de naam van een man van de partij van den heer Dijstra. De heer Fransen: „wie was dat dan?" De heer Tulp: „dat moet V hem vragen". De Voorzitter: „het woord is aan den heer Tulp' De heer Tulp: „dat de voogden dien candidaat niet hebben overgenomen, kan de heer Dijstra den sociaal-democraten noch den vrijzinnigen wijten. De heer Binnerts schreef onder meer aan spreker: Overigens kan ik U mededeelen, dat de thans in functie zijnden volkomen accoord gaan met de on langs aan TT opgegeven personen, die bereid zijn de functies aan te nemen". De heer Fransen: „nu moet het niet gekker". De Voorzitter: „het is een zaak buiten den Raad.' De heer Beekhuis zegt dat men, als men het be toog van den heer Dijstra hoort, den indruk krijgt, welke- ook naar buiten zal worden gewekt, alsof er eene conferentie heeft plaats gehad tusschen de verschillende raadsfracties. Aan spreker is daar van niets bekend, ten minste de fractie, waartoe hij behoort heeft niet geconfereerd. Pas bij het bin nentreden der zaal is hem een lijstje ter hand ge steld. Hoe dat lijstje is ontstaan, weet spreker niet. Wat dus door den heer Dijstra is gezegd, moet niet den indruk wekken, dat er eene afspraak is ge maakt tusschen de verschillende raadsfracties. De heer Fransen: „ik hoor, dat er bij liet binnen komen van de raadszaal aan de leden een officieus lijstje is overhandigd, waarop de namen voorkomen van zes personen, waarmee de nieuwe voogden zich kunnen vereenigen. Dat is zeker alleen met de ver trouwensmannen gebeurd, want spreker heeft niets ontvangen". De Voorzitter: „dit is een zaak, die niet in den Raad thuis behoort. Het is een particuliere kwestie". De heer Fransen: „Ik zou er niet over hebben ge sproken, als de heer Beekhuis niets had gezegd". De Voorzitter: „ik stel voor tot de benoeming over te gaan". Dienovereenkomstig wordt besloten. De beraadslaging wordt gesloten. Wordt overgegaan tot de benoemingen. Voor de eerste vacature zijn uitgebracht: op mevr. PlantengaHeg 14 stemmen, terwijl 7 briefjes in blanco zijn ingeleverd. Mevr. PlantengaHeg is alzoo benoemd. Voor de tweede vacature zijn uitgebracht: op mevr. Poort—Berghuis 13 stemmen, terwijl Mevr. PoortBerghuis is alzoo benoemd. Voor de derde vacature zijn uitgebracht: op mevr. WesserBruinis 13 stemmen, terwijl 8 briefjes in blanco zijn ingeleverd. Mevr. WesserBruinis is alzoo benoemd. Voor de vierde vacature zijn uitgebracht: op den heer M. Braaksma 13 stemmen, terwijl 8 briefjes in blanco zijn ingeleverd. De heer M. Braaksma is alzoo benoemd. Voor de vijfde vacature zijn uitgebracht: op den heer H. de Jong, arts, 13 stemmen, terwijl 8 briefjes in blanco zijn ingeleverd. De heer H. de Jong is alzoo benoemd. Voor de zesde vacature zijn uitgebracht: op den heer Z. S. Feddema 8 stemmen A. de Walle 4 Z. de Walle 1 stem, terwijl 8 briefjes in blanco zijn ingeleverd. De heer Z. S. Feddema is alzoo benoemd. Dit voorstel luidt als volgt: Krachtens raadsbesluit van 8 Mei 1917 no. 189R/101 is o.m. aangekocht het winkelhuis Berli- kumermarkt no. 13. Tot 12 Mei 1918 is het bij mon delinge overeenkomst verhuurd aan L. Eijgelaar voor 10.per week. Deze heeft ons verzocht het voor gelijke som te mogen inhuren. Daartegen be staat van onzen kant geen bedenking. Hij bewoont het perceel naar belmoren en ook de huurprijs is billijk. Van een openbare verhuring zal trouwens geen voor de gemeente voordeeliger uitkomst ver wacht kunnen worden, omdat de huur tijd slechts beperkt is met het oog op het feit, dat het pand aangekocht werd om mettertijd voor straatverbree- ding afgebroken te worden. Wij meenen U dan ook te mogen raden, om te be sluiten het winkelhuis Berlikumermarkt no. 13, kada straal bekend gemeente Leeuwarden, sectie B no. 722, als huis, groot 55 c.A., met ingang van 12 Mei 1918 van week tot week te verhuren aan L. Eijge laar, winkelier te Leeuwarden, voor de som van tien gulden 10.per week en verder onder de door Burgemeester en Wethouders noodig geachte voorwaarden. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wet houders. 5. (agenda no. 6) Voorstel van Burgemeester en Wet houders om de iconingen tit. Jacobstraat 33 en Ossekop 2a ondershands te verhuren onderscheidenlijk aan G. Geerdink en J. van der Meiden. Dit voorstel luidt als volgt: Den 12en Mei 1918 eindigt de huur van het pand St. Jacobstraat no. 33, bewoond door G. Geerdink, en van het krachtens raadsbesluit, dd. 8 Mei 1917 no. 189R/101, aangekochte winkelhuis Ossekop no. 2a, bewoond door J. van der Meulen. Beiden, Geerdink op diens bereids ingekomen verzoek, hebben wij te kennen gegeven een weder- inhuring te willen bevorderen, wat den eerste aan gaat, evenals nu, van jaar tot jaar, doch uiterlijk tot 12 Mei 1921, en wat den laatste betreft, van week tot week, uiterlijk voor den tijd van één jaar. Aan een verhuring op zoo korten termijn moet ten deze worden aangehouden, omdat dit pand aange kocht werd, om mettertijd voor straatverbetering te worden afgebroken. Het kwam ons evenwel voor dat de huurprijs van liet pand in de St. Jacobstraat niet geheel evenre dig is aan het genot dat de bewoner ervan heeft, zoodat het ons alleszins billijk scheen dien prijs van 225.op 250.— 's jaars te doen brengen. Voor liet winkelhuis in de Ossekop kan de huursom o.i. naar 350.— 's jaars bepaald blijven, wat per week 6.75 wordt. Voor Geerdink blijft behouden de be paling, dat beide partijen het recht hebben de huur vóór het einde van den joopenden huurtjjd, met in achtneming van een termijn van drie maanden, op te zeggen. Overigens kunnen de bepalingen van de loopende huurovereenkomsten ongewijzigd blijven. Belanghebbenden hebben verklaard zich met ecu en ander te kunnen vereenigen. Aan een onderhandsche verhuring meenen wij in de tegenwoordige omstandigheden de voorkeur t'e mogen geven, te eerder waar de gemeente een be hoorlijke huursom kan bedingen. Openbare verhu ring zou voor deze panden een ongewenschte prijs opdrijving kunnen uitlokken. Wat de huurders betreft, dezen hebben zich als goede gebruikers doen kennen. Wij hebben de' eer U mitsdien voor te stellen te besluiten: met ingang van 12 Mei 1918: I. voor den tijd van één jaar met stilzwijgende verlenging van jaar tot jaar, uiterlijk tot 12 Mei 1921, tenzij door een der partijen ten minste drie maanden vóór het einde van het loopende huurjaar huuropzegging schriftelijk plaats heeft, onders hands te verhuren aan Gerardus Geerdink te Leeu warden het perceel St. Jacobstraat no. 33, kada straal bekend gemeente Leeuwarden, sectie C no. 1672, als huis "en erf, groot 83 c.A., voor de som van twee honderd vijftig gulden 250.'s jaars en overigens op de geldende voorwaarden, een en an der behoudens het bepaalde bij artikel 1, 2e lid, der Huurcommissiewet, jo. artikel 29 e. v. van het Ko ninklijk besluit van 26 Mei 1917, Stbl. no. 444; II. het winkelhuis Ossekop no. 2a, kadastraal bekend gemeente. Leeuwarden, sectie B no. 724, als huis groot 60 c.A., van week tot week te verhuren aan Jan van der Meulen, rijwielhandelaar te Leeu- 4 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Januari 1918. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Januari 1918. 5 8 briefjes in blanco zijn ingeleverd. 4. (agenda no. 5) Voorstel van Burgemeester en Wet houders om het perceel Berlikuniermarkt no. 13 van 12 Mei 1918 tot 12 Mei 1919 te verhuren aan L. Eijgelaar, alhier.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1918 | | pagina 3