behouden, want als de bijslag voor allen gelijk is,
krijgt degene, die het laagste salaris heeft procents-
gewjjze den hoogsten bijslag.
De heer Tulp wijst erop dat het indienen van het
sub-amendement reeds beteekent, dat de voorstel
lers mee gaan met het amendement-de Haan-
Djjstra-Schaafsma. Als dat echter wordt aangeno
men wordt er tegenover de gemeenteambtenaren
eene kleine onbillijkheid begaan. Er zijn toch amb
tenaren, die lager salaris hebben dan gemeente
werklieden en zij hebben dezelfde behoeften. Daar
om hebben spreker c.s. hun sub-amendement inge
diend.
De Voorzitter deelt mede dat door den heer Pele-
tier het volgende amendement is ingediend: te
lezen 'de hoofdbijslag bedraagt voor:
I. gemeentewerklieden en politiedienaren le, 2e
en 3e klasse, vallende onder een der groepen, ver
meld onder punt 2, letters a, b, c en d 3.80 per
week.
II. gemeentewerklieden en politiedienaren le,
2e en 3e klasse, vallende onder een der groepen,
vermeld onder punt 2, letter e, 1.80 per week.
III. gemeenteambtenaren, vallende onder een
der groepen vermeld onder punt 2 letters a, b, c en
d 204.per jaar.
IV. gemeenteambtenaren, vallende onder een
der groepen, vermeld onder punt 2, letter e 112.
per jaar.
De op één na laatste alinea te doen vervallen.
Dit amendement wordt niet ondersteund en
maakt derhalve geen onderwerp van beraadslaging
meer uit.
De heer Dystra zegt dat hij, toen de toeslag aan
de orde was, met den heer de Haan een amende
ment heeft ingediend, omdat 'de toeslagj'egeling
van Burgemeester en Wethouders niet in voldoen
de mate voorzag in de behoeften, die op dit oogen-
blik in de kringen der werklieden worden gevoeld.
Uit het door den heer Peletier gesprokene zou kun
nen worden afgeleid, dat de voorstellers van het
amendement zich geen rekenschap hebben gegeven
van de gemeentefinanciën. Spreker wil doen op
merken dat elke richting en ieder lid zich daarvan
rekenschap heeft te geven maar, wat noodzake
lijk is moet gebeuren. Moet er worden bezuinigd,
dan moet zulks langs anderen weg gebeuren. Spre
ker heeft het amendement dan ook zonder eenig
voorbehoud geteekend en het zal hem zeer aange
naam zijn als de Raad het aanneemt.
De heer Oosterhoff (Wethouder) wil, ofschoon
Burgemeester en Wethouders een sterk voorge
voel hebben dat het amendement-de Haan c.s. zal
worden aangenomen en strijd derhalve nutteloos is,
toch met een enkel woord het amendement bestrij
den, hoewel dit geen voldoening gevend werk zal
zijn. In de vorige vergadering, toen de kwestie der
loonsverhooging is behandeld, heeft spreker duide
lijk gezegd, dat er in het voorstel te weinig systeem
zit en dat het een tegen-elkander opbieden was.
Datzelfde hebben wjj nu weer, maar nu in nog veel
sterker mate. Waar toch voor 14 dagen 'de heeren
Schaafsma en Terpstra eene verhooging van 3.60
voorstelden, willen zij nu 1.40 meer geven. De
heeren moeten maar eens aantoonen, dat de toe
stand in dien tijd zoo is veranderd, dat dit gewet
tigd is
De heer Schaafsina: „loonsverhooging".
De heer Oosterhoff (Wethouder) vervolgt en
zegt dat dit niets aan de zaak verandert. De heer
de Haan plaatste zich de vorige keer op het stand
punt der Regeering met een extra-byslag van 2.
en wil nu een gelijkmatigen toeslag. Hij komt
daardoor dus nader bij het denkbeeld van Burge
meester en Wethouders. Want 5.toeslag is 40
van 12.en slechts 27 van 18.
De heer de Haan is dus ook al van systeem ver
anderd. Burgemeester en Wethouders geven toe
dat het moeilijk is bij de bepaling van het bedrag
een vast standpunt in te nemen. Zij hebben zich ten
opzichte der grenzen dan ook maar vastgehouden
aan de regeling van het Rijk. Er is eene regeling
voor het geheele land. en nu meenen Burgemeester
en Wethouders dat die ook voor Leeuwarden vol
doende is, te meer daar de toestand hier ter stede
zeker gunstiger is dan in vele andere plaatsen.
Daarom zijn Burgemeester en Wethouders dan ook
van oordeel dat de bjjslag voor Leeuwarden niet
hooger behoeft te zijn dan die voor het geheele Rijk.
Spreker wil nog een enkel woord zeggen over
het systeem. Burgemeester en Wethouders nu heb
ben in hun prae-advies gezegd dat hun systeem
eigenlijk niet voor weerlegging vatbaar is. Zij heb
ben zich bij de vaststelling ervan afgevraagd wat
er noodig is voor noodzakelijk levensonderhoud en
dit op 700.gesteld. Verder hebben zij aldus
geredeneerd: hoe hooger het loon is, hoe gemak
kelijker er iets valt te bezuinigen en hoe minder
duurtetoeslag er noodig is. Dat standpunt leek hun
dan ook volkomen logisch.
Van het sub-amendement-Tulp c.s., om aan de
ambtenaren 250.duurtebjjslag te geven, valt
weinig te zeggen. Daarbij toch is geen sprake van
een beginsell^westie, maar eenvoudig om het be
drag iets hooger te stellen. En dat wordt alleen
verdedigd met te zeggen, dat de ambtenaren niet
moeten achterstaan bij de werklieden. Burgemees
ter en Wethouders zijn het niet met de heeren
Tulp c.s. eens op grond van wat spreker straks
heeft gezegd. Zij zijn van oordeel dat de meeste
ambtenaren met een iets kleineren toeslag d.an de
werklieden voldoende worden geholpen.
De Voorzitter wil aan het door den Wethouder
Oosterhoff gesprokene een enkel woord toevoegen.
De heer Peletier heeft de gevolgtrekking gemaakt
dat er ten opzichte van het voorstel van Burge
meester en Wethouders in het college eenstemmig
heid bestaat. Dat is niet juist en spreker wijst er op
dat het, als er in een prae-advies geen sprake is
van de grootst mogeljjke meerderheid en de kleinst
mogelyke minderheid, niet aangaat de conclusie te
trekken dat het college eenstemmig denkt.
Spreker toéh is het niet eens met de meerder
heid van het college. Met den heer de Haan is spre
ker het eens, dat de Raad van Burgemeester en
Wethouders een voorstel overeenkomstig de Rijks
regeling had kunnen verwachten. Toen eenmaal de
beginselkwestie daaromtrent was aanvaard, was er
geen reden om nu een ander beginsel toe te passen.
Spreker acht het beginsel dier Rijksregeling ook
juist. In het algemeen toch is het niet waar, dat,
naarmate het inkomen kleiner is, de druk der om
standigheden meer wordt gevoeld. Wel is het waar,
dat er een zeker minimum is, dat ieder noodig
heeft. En dat komt ook bij de Rijksregeling tot uit
drukking. Bij meer inkomen wordt de druk niet
minder gevoeld. Naarmate men toch gewoon is
zijne uitgaven binnen zekere grenzen hooger
op te voeren, des te meer voelt men den 'druk dor
duurte. Het gaat niet aan te zeggen: dan moet gij
maar bezuinigen. Dat is theorie. Iemand die ge
woon is 18.per week uit te geven, zal als alles
duurder wordt zijne uitgaven meer moeten beper-
f
key dan iemand, die met 14.toe kan. Het Ryk
verzekert dan ook een minimum.
De Rijksregeling, dit wil spreker nog doen op
merken, is een goed doordachte, die van Burge
meester en Wethouders is wei wat haastig in elkan
der getimmerd moeten worden. Dat blijkt wel uit
de thans ingediende amendementen van het college
zelf.
Als Burgemeester en Wethouders de Rijksrege
ling hadden voorgesteld, dan zou dat een zeer rui
me regeling zijn geweest, daar het Rijk de looneu
sedert den oorlog niet heeft verhoogd, terwijl hier
nog het vorig jaar eene algemeene loonsverhooging
heèeft plaats gehad. De percentsgewijze bijslag zou
dus hier worden uitbetaald van een verhoogd loon,
terwijl die bij het Rijk naar het oude loon wotdt
berekend.
De heer Oosterhoff heeft gezegd: het lijkt met de
verschillende voorstellen een tegen-elkander op
bieden. Spreker wil een ander beeld gebruiken en
wil wijzen op de schoolvoeding. Er staat een groote
pot met eten. Eenige juffers scheppen op. Nu heb
ben de doktoren geconstateerd dat er, tengevolge
van de schoolvoeding vrij Avat ingewandstoornissen
bij de kinderen zijn opgetreden
De heer Dijkstra: „de kinderen waren geen goed
eten gewoon".
De Voorzitter vervolgt en wijst erop dat de op-
schepsters uit den aard der zaak zich geen reken-
schap ervan gaven dat het uit de gemeentekas
moest worden betaald. Al is spreker het met den
heer Dijstra eens, dat als iets noodzakelijk is, de
i financieele kwestie bijzaak is, toch dient er op de
gemeentefinanciën te worden gelet. En in dit ver
band doet spreker opmerken, dat het voorstel van
Burgemeester en Wethouders de gemeente 93.267
zal kosten, terwijl dat der heeren de Haan c.s.
25.618.meer kost. Wat de financieele gevolgen
van het sub-amendement-Tulp c.s. zijn, weet spre
ker niet. Spreker meent dat de Raad dergelijke
(bijslagen niet zal kunnen verantwoorden tegenover
hen, die de gelden ervoor moeten opbrengen.
De heer Hiemstra (Wethouder) wil doen opmer
ken, dat er meer schakeeringen in het college van
Burgemeester en Wethouders zijn en dat het de
vraag is of er voor hun voorstel eene meerderheid
zal zijn. Spreker is het niet eens met den heer
Oosterhoff en niet met den heer Peletier, wel met
de heeren die meer willen geven dan is voorge
steld. De Voorzitter heeft de Rijksregeling verde
digd. Spreker is het niet met hem eens dat de zor
gen van het gezin procentsgewijs stijgen met het
loon, dat verdiend wordt. Vast staat het dat als
er een zekere grens bereikt is, er boven de uitga
ven voor noodzakelijk levensonderhoud, een bedrag
wordt besteed spreker zal niet zeggen voor luxe
en dat juist op dat bedrag eerder iets kan wor
den bezuinigd zonder direct schade te doen aan de
leden van het gezin.
Spreker gelooft dan ook dat er alle reden is om
van de Rijksregeling af te wyken. De menschen met
de laagste salarissen hebben iets meer noodig.
Menschen toch met een loon van 12.1- 5.
toeslag hebben dat bedrag absoluut noodig voor
bet noodzakelijk levensonderhoud.
De grens moet niet lager zyn.
De Voorzitter heeft gezegd op dien grond de
(irocentsgewyze verhooging van den bjjslag te kun-
ïen verdedigen. Sprekers indruk is dat de laagste
salarissen bij de laatste loonsherziening het slechtst
2\}n weggekomen. Als dit nu nog werd gevolgd
loor een procentsgewijze hoogeren toeslag, dan zou
het verschil tusschen beide categorieën nog groo-
ter worden. Er is dan ook alle reden om aan de
werklieden iets meer te geven. Spreker meent dat
de Raad dit standpunt wel kan aanvaarden en
tegenover de burgerij verantwoorden. Er worden
cjjfers genoemd. Het spreekt van zelf dat, wat de
Raad toestaat, moet worden opgebracht. Maar dat
wordt ook deels door de arbeiders opgebracht.
Spreker meent dat de Raad het tegenover die
menschen wel kan verantwoorden dat hij in de eer
ste plaats aan zijn personeel een behoorlijk loon
geeft. En, als de financiën er slecht voorstaan, moet
de bezuiniging niet worden gezocht in de salaris
sen der ambtenaren en werklieden, maar dan moet
dat door de geheele burgerij worden gedragen. Als
dat tenminste door het personeel zou moeten wor
den gedragen, dan zou dat een veel hoogere belas
ting opbrengen dan de andere ingezetenen. Spre
ker meent dat een bijslag van 5.»wel is te ver
dedigen.
De heer Schaafsma deelt, ten opzichte van de
financieele kwestie, het standpunt van den heer
Hiemstra. Ais er sprake is van de draagkracht der
gemeente, dan mag die niet worden verbeterd ten
koste van het personeel. Spreker is het volkomen
eens met het standpunt dat een tekort aan belastin
gen niet moet worden gedragen door dat personeel
in den vorm van een tekort aan voeding en klee
ding. Dat is een standpunt, dat verdwijnen moet.
De heer Oosterhoff nu zegt: voor veertien da
gen stelden de heeren Schaafsma en Terpstra 3.60
loonsverhooging te geven, nu willen zij 5.toe
slag geven. Hij vraagt of zoo iets wel gewettigd is.
Er is wel veel meer gewettigd, zou spreker willen
antwoorden. En hij wil dit met een voorbeeld de-
monstreeren. Zondag was spreker buiten de stad
en toen heeft hij iets vernomen. Een boer geeft
zich niet weg
De beer Tulp: „tegenwoordig wel".
De heer Schaafsma: „hij doet dat nooit en daar
voor vecht de heer Hiemstra reeds 10 jaren".
Spreker vervolgt en zegt dat hem ter oore kwam,
dat een melkcontroleur in 1914, 12.per week
verdiende en dat diezelfde man nu 24.loon
heeft per week. Hij heeft dus nu dubbel loon. Wan
neer de boeren dat geven, dan is dat zeker nood
zakelijk. Misschien is een der oorzaken onvoldoen
de werkkrachten.
De heer Oosterhoff heeft gezegd dat de toestand
hier ter stede gunstiger is dan elders. De bewering
is vaker gehoord dat Leeuwarden speciaal gunstig
afsteekt bij andere gemeenten, maar nog nooit
heeft spreker haar met cijfers hooren staven. Zou
den, vraagt spreker, Burgemeester ën Wethouders
wollen mededeelen wat hier goedkooper is?
Zijn de woningen goedkooper?
De Voorzitter: „veel goedkooper".
De heer Schaafsma: „niet waar". Spreker zal een
officieel rapport toonen, waarin het tegendeel
staat. In Rotterdam zjjn de woningen goedkooper
dan hier. Zijn de levensmiddelen goedkooper,
vraagt spreker? De aardappels, het \Tleesch? Dat
is niet het geval. De heeren vergelijken te veel met
den goeden toestand ten plattenlande voor de boe
ren. Onder hen is weelde, onder de arbeiders niet.
In Leeuwarden is het niet goedkooper. Als dat zoo
was, zou het Rjjk bij de bepaling van den bijslag
daarmee wel rekening hebben gehouden. De Rijks
ambtenaren loopen heusch niet over van weelde.
Spreker dringt op aanneming van het gemeen
schappelijk amendement aan.
74 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Maart 1918.