132 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 April 1918
door gefnuikt worden. J.l. Vrijdag was o.a. op de
Beurs vet te koop voor 2.70 per pond. Dat kan
nu toch alleen worden gekocht door mensehen, die
geld hehben. Spreker vindt dat inventarisatie en
inbeslagname eene goede uitwerking zal hebben.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel-Schaafsma wordt verworpen met 16
tegen 8 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Dijkstra, Terpstra,
Tiemersma, Zandstra, Nijholt, Collet, Hiemstra en
Sehaafsma.
Tegen de heeren: Berghuis, van Sloterdijck, Ha-
verschmidt, Schoondermark, Dijstra, de Vos, de
Haan, Cohen, Oosterhoff, Tulp, Fransen, Beekhuis,
Attema, Peletier, v. Weideren baron Rengers en
Koopmans.
De Voorzitter wil een onderzoek instellen in ver
band met het voor stel-N ij hol t-Dij ks t ra en de behan
deling aanhouden.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De Voorzitter doet opmerken dat in de afzonder
lijke voorstellen liet opgesloten dat die voorstellers
geen stemming verlangen.
De heer Sehaafsma: „de voorstellers kunnen zich
wel vereemigen met het standpunt dat deze zaak
behoort tot de competentie van Burgemeester en
Wethouders.
De heer Tulp heeft gestemd tegen gemeentelijke
inventarisatie. Daarin ligt echter niet opgesloten
dat hij tegen eene inventarisatie is die van de Re
geering uitgaat. Hij wil dit even te kennen geven,
opdat men later niet zal zeggen: alleen de sociaal
democraten zijn voorstanders van inventarisatie.
De heer Peletier: „die opmerking is zeer juist".
Hiermee is dit punt afgehandeld.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zandstra zegt dat op 28 December 1909
het vraagstuk van de openbaarheid der schoolcom
missievergaderingen voor het eerst aan de orde
kwam. Het ging toen om een door spreker inge
diend voorstel, waarvan de bedoeling, aldus stond
woordelijk in het adres der commissie, voor een
goeddeel d o o roitsge d e eldwor d t. Maar,
aldus de commissie in 1909, die bedoeling wordt
niet vervuld door eene aanvulling van art. 6, zoo
als in het onderhavige voorstel is geformuleerd.
Naar onze meendng zou daar voor noodig zijn eene
zoodanige aanvulling, dat daaruit blijkt welke al-
gemeene zaken worden bedoeld als geschikt voor
openbare behandeling, of beter nog dat daarin aan
de Commissie van Toezicht op diet Lager Onderwijs
werd opgedragen zaken van algemeen onderwas-
belang in openbare vergadering te behandelen.
En verder leest spreker:
„mocht in dien geest het genoemde artikel wor
sen gewijzigd dan zou het noodig zijn dat tevens
„bepaald werd', op welke wijze het verslag van eene
„zoodanige vergadering werd opgemaakt".
Waarom spreker deze aanhaling uit het advies
van 1909 in het debat brengt? Omdat de Commissie
van thans in haar advies van 21 November 1917
n rcledeelt dat zij niet meer blijft volharden bij het
ii 1909 uitgebracht advies voor zoover daarin eene,
zij- het ook g f ringe concessie ajan het stelsel der
openbaarheid werd gedaan. Eene geringe conces
sie, zegt de commissie. Het leek anders nog al iets.
De Raad heeft toch zooeven kunnen hooren, hoe de
commissie verklaarde, voor een goed deel sprekers
voorstel te deelen. Verder hoe zij een beteren weg
aanwijst om het door spreker gewenschte doel te
bereiken. En nog verder hoe de commissie den
Raad een vingerwijzing geeft om, indien hij haar
opdraagt de vergaderingen in het openbaar te hou
den ervoor te zorgen dat er eene regeling wordt ge
troffen omtrent het op te maken verslag. Dat alles
noemt de commissie nu eene geringe concessie. Had.
vraagt spreker, de heer Haversehmidt dan toch ge
lijk, toen hij in 1909 zei de liever gewild te hebben
dat de commissie de zaak meer pertinent had af
gewezen', ergo, dat de commissie haar onwil achter
wat welwillend gebabbel verstopte. Zeker, zulk wel
willend conservatisme komt meer voor. Maar het
was dan wel wat al te welwillend, want al moge de
tegenwoordige commissie honderd maal zeggen dat
de in 1909 gedane concessie eene geringe was, spre
ker durft beweren dat ieder raadslid zal moeten
toegeven dat de commissie in 1809 niet afwijzend
tegenover de zaak stond en zelf den weg aanwees
om tot openbaarheid te komen. In dit verband wil
spreker wijzen op een typisch verschil tusschen het
advies van nu en dat van 1909. Nu is er twijfel ge
rezen of de Raad wel bevoegd is de openbaarheid
der vergaderingen van de Commissie van Toezicht
voor te schrijven en toen werd dat bezwaar met
geen woord genoemd, ja zelfs werd den weg aange
wezen op welke wijze hij voor een deel de vergade
ringen der commissie tot openbare kon vervor
men. Nooit, meent spreker, heeft men nog gehoord
van ene vernietiging van een raadsbesluit tot in
voering van openbare schoolcommissievergaderin-
gen. In tal van gemeenten zijn de vergaderingen
dier commissie openbaar o.a. te Utrecht, waar die
op verzoek der commissie zelf openbaar zijn ge
maakt. Straks komt spreker daarop wel terug. Het
beste middel, 0111 de gerezen vraag voor onze ge*-
meente duidelijk te beantwoorden is, meent spre
ker, zijn voorstel tot een besluit te verheffen en eens
af te wachten welk honger college het besluit, als
zijnde in strijd met de wet op het Lager Onderwijs,
voor vernietiging aan de Kroon zou willen voor
dragen. Spreker durft het er gerust op wagen.
Overigens laat het advies aan duidelijkheid niets
te wensehen over. Geen concessie is er meer in te
ontdekken of het moet zijn de magere verklaring:
„dat het denkbeeld van de openbaarheid onzer ver
gaderingen veel aantrekkelijks kan hebben". Maar
dat is ook alles. Het breedvoerig advies heeft spre
ker evenwel niet geschokt in zijne overtuiging, dat
openbaarheid der commissievergaderingen ge-
wenscht is. Op 29 October 1913 verdedigde spreker
deze stelling bij de begrootingsdebatten uitvoerig
en hij acht het daarom niet noodig er opnieuw veel
over te zeggen. Hij wil slechts nog een paar opmer
kingen maken over het advies van heden. De com
missie haalt zelfs den geheimen Ministerraad er
bij om de noodzakelijkheid der besloten commissie
vergaderingen te rechtvaardigen. Spreker vraagt
of de commissie niet wat te hoog gezelschap zoekt.
En, wat het geheime karakter der vergaderingen
van Burgemeester en Wethouders betreft, de Voor
zitter kan niet ontkennen, dat in de vergaderingen
van Burgemeester en Wethouders de rustige ge
meenscha ppelijke arbeid wel eens leidt tot over
leg, dat vreemde vruchten draagt. Bij de discussie
over het schoolartsen-instituut kwam dit pijnlijk
duidelijk naar voren. Was dat punt in eene open
bare wethoudersvergadering behandeld, dan wis
ten wij tenminste, wie de eigenlijke vader van dat
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 April 1918 133
onvoldoende voorstel was, door niemand vent; digd
en haastig teruggenomen.
De heilzaamheid der openbare vergaderingen
mag haar grenzen hebben wie zal dat tegen
spreken maar bij de schoolartsen geschiedenis
is den Raad duidelijk gebleken dat ook de heilzaam
heid der besloten vergaderingen hare grenzen
heeft. Dit argument der Commissie weegt dus niet
zwaar.
Nadrukkelijk protesteeren spreker en zijne par-
tijgenooten tegen de verklaring der commissie, dat,
als gevolg van de openbaarheid hare vergaderin
gen de innerlijke waarde der commissiearbeid zal
dalen. Als dat waar is voor de commissie, dan is
dat. ook waar voor den Raad. Deze toch woont in
een glazen huis, de geheele gemeente let op hem,
en bij de verkiezingen komt dat tot uiting. Wat is,
vraagt spreker, daartegen? De commissie had hare
woorden wat meer moeten wegen, vooral nu zij ze
richt tot den Raad, die steeds aan den weg timmert.
Hoe hoog de innerlijke waarde der commissie is,
kan spreker niet beantwoorden. Spreker schat die
niet laag, maar hij voegt er direct aan toe dat de
innerlijke waarde van de raadsarbeid niet minder
hoog staat. Lijnrecht staat spreker tegenover de
commissie, als die zich in beginsel tegen openbaar
heid der vergaderingen verklaart. Gezonde demo
cratie eischt heilzame openbaarheid en weet zelf
de momenten te kiezen om bij persoonlijke zaken
de deuren te sluiten en, als het moet, ook open te
houden. Spreker wil in dit verband een vraag stel
len, waarmee hij, hjj zegt dit uitdrukkelijk vooraf,
geen beschuldiging bedoelt aan het adres der com
missie. Hij vraagt: waar is de meeste kans op ge
konkel, op geknoei, op gewroet en bedrog, in open
bare of in gesloten zittingen. Wij die diep, diep ge
bukt gaan onder de gevolgen van het misdadig ge
konkel en geknoei en de met vele zegelen gesloten
kabinetten, der diplomaten, wij vragen ons af: zou
den die rampen ook kunnen zijn voorbereid in open
bare zittingen? Neen, niet waar. En, als nu spreker
deze vragen voor zich zelf overweegt, dan valt de
geheele onbelangrijke en langwijlige argumentatie
der schoolcommissie weg als van geen waarde.
Spreker verzoekt, vergeving, a'ls hij een gevoel
van wrevel niet kan onderdrukken als hij consta
teert dat met zooveel woorden getracht wordt een
zoo eenvoudige zaak als de openbaarheid der com
missievergaderingen onmogelijk te maken en dat hij
gedwongen is zoolang de aandacht van den Raad
te moeten vragen ter bestrijding van de peuterach
tige argumenten zijner tegenstanders. Hij moet nog
even stilstaan bij de gerezen vraag omtrent de be
voegdheid van den Raad. Artikel 93 der wet op het
Lager Onderwijs legt het toezicht in handen van
Burgemeester en Wethouders. Ter nadere verze
kering kan het aan een plaatselijke commissie wor
den opgedragen. Maar, alinea 3 zegt dan duidelijk:
eene plaatselijke verordening regelt hare samen
stelling en inrichting. Wie maakt de verordening,
vraagt spreker. Toch zeker de Raad. En het staat
zeker den Raad vrij bij de inrichting openbare ver
gaderingen voor te schrijven. Hier heeft naar spre
ker meent, de commissie zeer duidelijk ongelijk. En
in doze meening staat spreker niet alleen. Van
den heer mr. Mendels, advokaat, te Amsterdam, die
zeker in de rechtskundige wereld een goeden naam
heeft, ontving spreker een schrijven te dezer zake,
luidende:
„Er is m.i. geen enkel wettelijk bezwaar tegen
„openbaarheid van de zittingen der Commissie van
„Toezicht op het Lager Onderwijs. De wet op het
„Lager Onderwijs schrijft in artikel 93 voor dat de
„samenstelling en inrichting der Commissie van
„Toezicht bij verordening door den Raad wordt ge-
„legcld, zonder eenige beperking. Daarin kan dus
„m.i. ook eene bepaling omtrent de wijze van ver
gaderen worden opgenomen. Dat de vergaderingen
„van Burgemeester en- Wethouders, die in de eer
ste plaats met het toezicht zijn belast, niet open-
„baar zijn, is geen afdoend argument, omdat het
„college van Burgemeester en Wethouders geen
„raadscommissie is. Nu de wet eenmaal „ter nadere
„verzekering van het plaatselijk toezicht" den Raad
„bevoegd verklaart eene bijzondere commissie te be
noemen, lijkt het mij dat de Raad ook vrij is in
„zijn verordeningsbovoegdhoid omtrent de wijze
„van werken van die commissie, nu de wet een ver
ordening gebiedend voorschrijft, en den Raad
„daarbij geenerlei beperking opgelegd is. Trou-
„wens, in tal van gemeenten (b.v. Amsterdam) ver
gadert de schoolcommissie sinds lang in het open
baar, zonder dat, voor zoover ik mij herinner, ooit
„de geldigheid der betreffende verordening is be-
„twist".
Hoe ook indertijd de opvatting van den Raad is
geweest, ten opzichte van het doel waarvoor zij die
commissie instelde, doet niets ter zake. Artikel 93,
3e lid, geeft steeds de bevoegdheid aan den Raad,
om bij plaatselijke verordening hare samenstelling
en inrichting te regelen. Welke meening aangaan
de der Commissie indertijd heeft voorgezéten bij
den Raad, kan voor ons weinig beteekenis hebben,
daar wij met de opvatting van thans rekening heb
ben te houden. Doch al ware de opvatting van
thans, dat deze commissie is eene commissie van
Bijstand van Burgemeester en Wethouders, dan
tast dat feit nog niet aan de bevoegdheid van den
Raad om deze zaak te regelen.
Trouwens spreker herinnert eraan wat hij zoo
pas zij: de Raad moet het er maar op wagen. Hij
is overtuigd dat geen hooger college ons lastig zal
vallen.
Spreker wil nog wijzen op de typische houding
der commissie tegenover het college van Burge
meester en Wethouders. In haar advies zegt de
commissie geen overwegende bedenkingen te heb
ben om van de notulen barer vergaderingen een
uittreksel te zenden aan Burgemeester en Wethou
ders, maar gaarne de vrijheid te willen behouden
om van de mededeelingen aan Burgemeester en
Wethouders die nota bene te beslissen hebben
uit te sluiten het verhandelde waaromtrent zij
geheimhouding raadzaam acht. Deze opvatting
heeft sterk sprekers aandacht getrokken. Hoe wil
de commissie, die in plaats van Burgemeester en
Wethouders toezicht uitoefent, het recht hebben,
om aan het college, dat allereerst door de wet voor
dat toezicht is aangewezen, inlichtingen onthouden,
die voor het richtige kennen van den toestand van
liet Lager Onderwijs noodig zijn. Duwt hier de
plaatsvervangende commissie, vraagt spreker, liet
college van Burgemeester en Wethouders niet wat
heel ver op zij? Eene commissie, die er dus kenne
lijk naar streeft het lager onderwijs te beheerschen,
moet echter den moed hebben in het openbaar te
werken, opdat ieder wete, waarom zij het noodig
acht zich een zoo overwegenden invloed te verze
keren.
Dat de vruchten van liet lager onderwijs niet. dan
in kassen kunnen worden gekweekt, zooals de com
missie dat voorstelt, en een teelt op den kouden
grond als eindresultaat een vrucht zal geven, die
het eten niet waard is, kan spreker niet gelooven.
Ook bij het volksonderwijs zijn licht en lucht on
ontbeerlijk. Bovendien spreekt hier de commissie in
haar beeldspraak over dingen waarvan zij niets
weet. Nooit heeft zij aan ons anders geleverd dan
kasvruchten. Nimmer leverde zij een vrucht van
den konden grond. Hoe weet zij dan vooruit dat
10 (agenda no. 11). Prae-advies van Burgemeester
en Wethouders op de motie-Zandstra inzake de open
baarheid der vergaderingen van de Commissie van Toe
zicht op het lager onderwijs (bijlage no. 11).