152 Verslag van de handelingen van den gemeentel'
raad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Mei 1913
Artikel J8 van de concessievoorwaarden zegt om
trent de wims'tbijdrage voor de gemeente, dat
deze berekend wordt naar de bruto jaarlijksche
ontvangsten, na aftrek van alle kosten van exploi
tatie en onderhoud der waterleiding, en van een
bedrag van 40.000.als bijdrage voor reservee
ring en rente van het maatschappelijk kapitaal.
Van de rest wordt 25 pCt. aan de gemeente uitge
keerd.
Nu zeggen Burgemeester en Wethouders in hun
prae-advies, dat na aftrek van alle kosten voor
grondstoffen enz. de winst van 1017 12.000.of
1,6 lager is. Dat is niet zoo, en moet een vergissing
zijn. Die 1/6 zal doelen op een minderen afzet van
water. In 19.16 werd toch 002.862 M3. en in 1917
500.490 ML afgeleverd. De winst daarentegen be
droeg in 1917 42.158.475, en in 1916 54.677.22.
Burgemeester en Wethouders zijn voorts van mee
ning, dat over 1918 tegenover een toenemende ver
mindering van inkomsten vermeerdering van uit
gaven zal staan. Dat kan spreker niet gelooven. De
vermindering van inkomsten bedraagt over 1917
zeer weinig. Terwijl toch in 1916 bij een waterle
ven ng van 602.862 ML de ontvangsten .124.420.60'"'
bedroegen, waren over 1917 bij een mindere leve
ring van 100.000 ML water de ontvangsten
121.320.88, of slechts 3000.minder. Op de
balansen komen de gebouwen en inrichtingen der
Waterleiding Mij. in 1912 voor tot een bedrag van
650.111.83, in 1917 629.770.57. Wat de uitbrei
ding betreft, wordt elke vernieuwing op de balans
geplaatst. In 1912 bedroeg de uitbreiding aan ge
houwen 93.068.26, in 1917 96.530.9C>5. Het bui
zennet stond in 1912 genoteerd op 99.178.19, in
1917 op 120.818.70.
De afschrijvingen die in den laatsten tijd worden
toegepast zijn enorm in verhouding tot vroeger.
Vóór 1912 bedroeg die afschrijving lang zooveel
niet. Spreker deelt hieromtrent de volgende cijfers
mede: Tot 1912 64.294.35, in 1913 steeg het cijfer
met ruim 3000.(alleen de duizenden noemde
spreker), in 1914 tot 74.000, in 1915 tot 80.000,
in 1916 tot 87.000 en in 1917 tot ÏGO.OOO.
De onderhoudsrekening beliep tot 1912 61.000,
in 19.13 64.000, 1914 71.000, in 1915 f 77.000,
in 1916 84.000 en in 1917 84.000.
Ook de reserves stegen in de laatste jaren enorm.
1 n 1912 bedroeg de reserve 23.698, in 1913 32.489,
in 1914 42.087,_in 1915 50.166, in 1916 60.800
en in 1917 50.774 benevens een extra reserve van
23.812. De extra reserve is dus in het laatste jaar
met 13.786 gestegen, terwijl ook de afschrijvings
rekening met 13.000 is vermeerderd. Hieruit
blijkt wel dat de maatschappij er verbazend handig
bij is, de reserve zoo groot mogelijk te maken.
Feitelijk kan men de afschrijvingsrekening, de
onderhoudsrekening en de reserve als één som bij
elkaar tellen, omdat het ten slotte één reserve
vormt. Dit eindbedrag wordt dan in 19.17 samen
258.787.23, terwijl in 1912 die drie fondsen nog
maar 151.398.565 bedroegen. In de laatste zes
jaar is dus een bedrag van 107.397 gereserveerd,
terwijl van de oprichting af tot .1912 een 24 jaar
151.000 werd gereserveerd.
De wateropbrengst was in de jaren van 1912 af
100.474, 104.909, 108.843, '113.420, 124.423
en in 1917 121.320. De winst over het laatste jaar
bedroeg 42.158.47L Daarvan werd pCt. divi
dend betaald of 22.750. De rest of 19.408.475
werd op de afschrijvingsrekening geboekt.
Wat de winstverdeeling van de gemeente betreft,
dit komt spreker wat vreemd voor. In dé concessie
voorwaarden wordt gezegd, dat na aftrek van de
gewone exploitatiekosten en onderhoudskosten en
van 40.000 voor het reservefonds, rente van het
maatschappelijk kapitaal, enz., 25 pCt. aan de ge
meente komt. Vreemd vindt spreker het nu, dat op
de winst- en verliesrekening de gemeente eenvou
dig een bedrag krijgt, in plaats van van het restee-
rende 25 pCt. te ontvangen. Spreker gelooft niet,
dat dit in den haak is.
In 1916 heeft de gemeente 5693.79 ontvangen,
terwijl de winst 54.677 bedroeg' en in 1915 7349.13
bij een winstbedrag van 58.451. De maatschappij
maakte toen dus een meerdere winst van nog geen
3800, terwijl de gemeente 1655 meer ontving.
Van die winstverdeeling begrijpt spreker niets.
Van die 40.000 moet de maatschappij betalen
het dividend en ook de rente van de 4 p(Jt. obliga-
tieleening. Dok die laatste post komt niet op de
rekening voor. Spreker gelooft niet, dat de maat
schappij aftrekt zooais ze aftrekken moet, en de
zaak berekent zooals dit behoort te geschieden.
Burgemeester en Wethouders vinden het geoor
loofd om naar aanleiding van de winstdaling van
de laatste jaren toe te staan dat de maatschappij
hare tarieven met 20 pCt. verhoogt. Spreker ves
tigt evenwel speciaal nog eens de aandacht op de
reserve die volgens de statuten slechts 50.000 be
hoeft te bedragen, en nu reeds tot 74.586 is geste
gen. De aandeelhouders hebben nu wel slechts 3Vu
pCt. rente genoten, en spreker gunt hun gaarne
5 pCt., maar hij wijst er op, dat ze dat hadden kun
nen krijgen. Dat had 32.500 gekost en dat bedrag
was te vinden geweest wanneer men op het afschrij
vingsfonds 96S8.475 had geboekt in plaats van
19.408.47L
Dat de kosten van het loopende jaar nog hooger
zullen worden, zooals Burgemeester en Wethouders
beweren, is voor spreker nog de vraag. De prys
van de brandstof is zoowat gelijk als verleden jaar;
de aluin die de maatschappij noodig heeft, wordt,
nu men klei-aluin weet te gebruiken, in ons eigen
land gefabriceerd, en de kosten hiervan zullen dus
weinig meer bedragen dan het afgeloopen jaar.
Dan is het spreker opgevallen, dat nu de machi
nistenwoning bij het pompstation te Goutum wordt
verhuurd. Wordt dat pompstation stop gezet, dan
is dientengevolge ook minder uitgaaf noodig. Het
laatste jaar kostte dat 11.515.98. Spreker zal niet
beweren, dat men nu dat geheele bedrag wint, om
dat men nu natuurlijk zooveel meer kracht noodig
heeft te Grouw, maar er zit toch voordeel in. In
geen geval is, naar spreker meent, vermeerdering
van uitgaven te wachten en dientengevolge is een
tariefverhooging van 20 niet noodig.
De heer Haverselunidt zegt dat hij, afgescheiden
van het hooge percentage, weinig bezwaar heeft
tegen tariefsverhoogmg zooals ook elders geschiedt,
maar enkel en alleen omdat de maatregel een tijde
lijk karakter draagt. Nog beter zou spreker het
vinden wanneer men het slechts voor een jaar toe
stond, want wie zal uitmaken of de crisistijd is ge
ëindigd.
1 n elk geval wake men er voor, dat het geen vaste
verhooging wordt, want de gemeente heeft er geen
belang bij de finaneieele positie van de Waterlei
ding Maatschappij te versterken; het zou haar in
tegendeel geld kosten hij de overneming, die vol
gens de concessie geschiedt met waardebepaling als
industrieele onderneming.
Spreker heeft op dit gevaar reeds gewezen toen
men in 1901 waterlevering toestond in vier gemeen
ten en daardoor de waarde van de zaak belangrijk
opvoerde'; gelukkig kreeg men toen eenige compen
satie en een zeker percentage van de opbrengst.
Hierover sprekende, stelt spreker de vraag of er
geen aanleiding bestaat eens van gedachten te wis
selen over de overneming door de gemeente, waar
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 Mei 1918.
153
voor men den afloop der concessie niet behoeft af
te wachten.
Spreker heeft een sterk vermoeden dat bespre
kingen in dien zin bij de andere partij wel in goede
aarde zouden kunnen vallen, nu de waterleiding
voor zeer belangrijke uitgaven staat, zooals het leg
gen van een tweede persbuis.
Het is, zegt spreker, zooals met vredesonderhan
delingen; heide partijen wenschen hetzelfde maar
niemand durft er mee te beginnen en deze overwe
ging gaf spreker aanleiding zijne opmerking te
maken.
l)e heer Collet betoogt, dat een verhooging van
de tarieven niet noodig is, gelet op de versterking
van de reserves. In 1917 was tie wateropbrengst
121.060 en de meerdere ontvangst zou dus ruim
23.660 zijn. Dan kreeg de maatseliappij een jaar
zooals ze nog nooit heeft gehad, daar ze dan 64.000
a J 6.1.000 winst zou maken. Waarvoor dient het,
vraagt spreker, om in dezen duren tijd, waar de
maatschappij reeds een extra-reserve heeft, nu nog
de ontvangsten op deze manier omhoog te bren
gen? Als de uitgaven van 1918 hooger blijken, kan
men een volgend jaar altijd nog de tarieven ver-
hoogen. De winst van de laatste jaren toont niet
aan, dat het nu reeds noodig is. Dit jaar kan men
alliums nog wel zoo doorgaan, meent spreker.
De heer Berghuis (Wethouder) merkt op dat een
gedeelte van wat de heer Collet naar voren bracht,
reeds door den heer Haverselunidt is weerlegd.
Deze heelt in de vorige vergadering de verhooging
aangevallen en ze nu verdedigd, tenminste als het
een tijdelijke maatregel betreft. Dit laatste kan
spreker bevestigen. De maatschappij beschouwt de
verhooging als een tijdelijke toeslag van 20 pCt.
Met den heer Haverselunidt is ook spreker van ge
voelen dat de maatschappij op het oogenblik er
waarschijnlijk wel af wil, nu zij voor groote uitga
ven komt te staan. Juist met het oog op die groote
uitgaven is de maatschappij begonnen na 1912 een
extra-reserve te maken. Het is hun gebleken, dat zij
aan de statuaire reserven dan lang niet genoeg had
den. In het jaai' 1913, toen van den oorlogstoestand
dus nog geen sprake was, is zij al begonnen met de
reserve te verhoogen, en dit is alleen gedaan met
het oog op de uitgaven die straks noodzakelijk
zullen blijken. Bijbedoelingen ton aanzien van de
gemeente zitten daar niet bij voor, want de bere
kening van het aandeel van de gemeente heeft niets
te maken met de balans en winst- en verliesreke
ning. Daarvoor wordt een geheel afzonderlijke
rekening opgemaakt. Volgens de concessievoor
waarden worden van de werkelijke inkomsten af
getrokken de exploitatieuitgaven en een som van
40.000, in welke som begrepen is alle afschrijvin
gen, reserveering, renten enz. Met de afschrijvin
gen en hoe die geschieden, heeft de gemeente dus
niets te maken. Het afsehrijfeijfer ten opzichte van
de gemeente staat vast, en de cijfers uit de winst
en verliesrekening hebben met de afrekening ten
opzichte van de gemeente niets te maken.
De heer Collet is gevallen over het cijfer 1/6 in
het prae-advies. Spreker gelooft ook. dat dit abuis
is. Maar dat doet aan den werkeiijken toestand
weinig af. Dat het onderhoudsfonds hooger is,
houdt verband met de uitbreiding van het buizen
net en liet duurdere materiaal. De maatschappij
moet rekening houden met de toekomst en met de
duurte, ook wat aangaat de voorraden aan de sta
pelplaatsen, die straks natuurlijk een val naar he
neden zullen maken.
De heer Collet betwijfelde voorts of de exploita
tie wel duurder zou worden, en wees op de brand
stof. Deze post moet evenwel, naar spreker op
merkt, wel hooger worden genomen, want er is
haast geen brandstof te krijgen. Men zal nu met
hout moeten stoken. De aluin, z.g. ersatz-aluin,
wordt sedert begin 1916 van Groningen betrokken,
maar is ook alleen daar te krijgen. Eu nu die wa
terleiding door de gemeente wordt overgenomen, is
het de vraag of vandaar nog lang aluin zal te krij
gen zijn. Dan zal misschien de Leeuwarder fabriek
zelf de fabricage van aluin inoefen ter hand ne
men, door eenvoudig een noodfabriek te stichten.
Het idee van den heer Haverselunidt wil spre
ker gaarne bij Burgemeester en Wethouders over
brengen. Hij meent daaraan te kunnen toevoegen,
dat het ook de meening van Burgemeester en Wet
houders is, dat, als de waterleiding als gemeente
bedrijf kan worden geëxploiteerd, dit wel wensche-
lijk is.
Wat de verhooging aangaat, de maatschappij is
van plan, die 20 pCt. te beschouwen als een toeslag
op het contract.
De Voorzitter geeft lecture van een door den heer
Haverselunidt voorgestelde motie.
Deze motie luidt als volgt:
De Baad verzoekt Burgemeester en Wethouders
te overwegen, of thans liet oogenblik is aangebro
ken om onderhandelingen te openen die kunnen
leiden tot overneming van de waterleiding.
De Voorzittter merkt naar aanleiding hiervan
op, dat Burgemeester en Wethouders tegen deze
opdracht geen bezwaar hebben. Burgemeester en
Wethouders zijn principieele voorstanders van
het exploiteeren van de waterleiding door de ge
meente, doch spreker wil er op wijzen, dat er geen
verband mag worden gelegd tusschen de tarief-
vei'hooging die op dit oogenblik aan de orde is, en
de overneming van het bedrijf door de gemeente.
Het zou niet billijk en redelijk zijn, en spreker
gelooft ook niet dat de lieer Haverschmidt dit be
doelde, om de verhooging niet toe te staan, in de
hoop dat de gemeente bij overneming voordeeliger
zaken kon doen. Dat mag geen reden zijn van het
nu te nemen besluit.
De Leeuwarder Waterleidingmaatschappij is
vrijwel een noodlijdende maatschappij, en zij is dit
altijd geweest. Met uitzondering van een paar jaar
toen zij 5Vè pGt. dividend uitbetaalde, keerde zij
nooit meer dan 5 of 4)/> pCt. dividend uit, en dat
maakt een industrieele maatschappij toch wel tot
de noodlijdenden. Met de cijfers van afschrijving
heeft de gemeente niet te maken, omdat zij ont
vangt als haar winstaandeel het vierde gedeelte
van de bruto winst, na aftrek van een vast bedrag.
Wanneer het aandeel der gemeente niet is gestegen,
heeft men dus het bewijs dat de maatschappij geen
hetere zaken heeft gemaakt, en dit is niet het ge
val geweest in de jaren, door den heer Collet aan
gewezen als jaren waarin de reserve zoo zou zijn
toegenomen. In 1911 ontving de gemeente 6800,
in 1912 4800, in 1913 f 6500, iii 19-14 f 7000, in
1915 7300, in 19-16 56Ó0 en in 16.17 2000. Er is
dus een sterke val in de opbrengst, en hieruit blijkt
ook dat de maatschappij slechte jaren doormaakt.
Spreker acht het nu een billijk standpunt om in
deze bijzondere omstandigheden niet de hand te
houden aan de letter van de concessie waarmee het
gemeentebestuur de waterleidingmaatschappij in
haar macht heeft. Dan gingen wij nog anders ver
hoogen, zegt spreker, doelend op liet gas. Het ver
zoek van de Waterleidingmaatschappij is een bil
lijk verzoek, en het moet geheel afgescheiden ge
houden worden van de vraag van de overneming,
opdat men niet den indruk wekke, dat de gemeente