196 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Juli 1918.
staan een gedeelte der terreinen van het tweede kanaal-
pand Z.Z., kadastraal hekend gemeente Leeuwarden, sectie
G. nos. 6145 en 9477.
Dit voorstel luidt ais volgt:
Van den heer J. Rosier, Schilkampen alhier, is
een verzoek ingekomen om in erfpacht te mogen
verkrijgen een gydeelte terrein aan het Tweede Ka-
naalpand in het verlengde van de Willem Lodewijk-
straat, ten V esten der fabriek tot bereiding van
melkproducten, ter breedte van 20 Meter en ter
volle diepte, gelijk nader op de bijgevoegde teeke-
ning is aangegeven. Adressant heeft bij schrijven
van 27 April 1.1. verklaard met de door ons gestelde,
voor de hier gelegen terreinen gebruikelijke voor
waarden en een grondprijs van 4 gulden per c.A.
accoord te gaan. Wij meemen dus, dat aan zijn ver
zoek voldaan kan worden en hebben mitsdien de
eer U voor te stellen te besluiten:
aan J. Rosier in erfpacht af te staan een ge
deelte van liet terrein aan liet 2de Kanaalpand Z.Z.,
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie G
nos. 6145 en 9477, welk terrein op de bijgevoegde
teekening in roode arcure is aangegeven, tegen een
jaarlijkschen canon berekend naar D/2 pet. per jaar
van de waarde van den grond naar 4.per M.2
en onder de volgende voorwaarden:
a. de erfpachtsom wordt bepaald naar de ka
dastraal uitgemeten grootte;
b. het van het terrein afkomende hemel- en
huiswater mag alleen op den boezem worden ge
loosd:
c. alle kosten op de uitgifte in erfpacht, de
overschrijving der erfpachtsakte ten kantore der hy
potheken en van het kadaster, en de uitzetting en
opmeting door een landmeter van het kadaster ko
men ten laste van den verkrijger. Mede komen te
zijnen laste de levering van de benoodigde tee hei
ningen en van een notarieel afschrift der erfpachts
akte ten behoeve van het gemeentearchief;
terwijl verder voor zoover mogelijk worden toe-
paselijk verklaard de bepalingen betreffende de uit
gifte van bouwterreinen, gelegen aan het Nieuwe
Kanaal.
De beraadslagingen worden geopend.
De lieer Collet merkt op, dat op 27 Februari het
verzoek van adressant inkwam, terwijl hij. op 27
April 1.1. berichtte, dat hij met de gestelde voor
waarden accoord n,ing. Nu pas 'heeft het. voorstel
van Burgemeester en Wethouders den raad bereikt.
Spreker is, na ontvangst van het voorstel, daar eens
naar toe geloopen, om te zien waar dat stuk grond
lag, en hij bemerkte, dat op dit stuk grond reeds
een huis is verrezen. Spreker vraagt nu, hoe is het
mogelijk, dat een voorstel den Raad bereikt om
grond in erfpacht uit te geven, op het moment, dat
het huis er reeds staat.
De Voorzitter meent, dat formeel de zaak wel in
orde is. Burgemeester en Wethouders mogen toe
staan om alvast den grond in gebruik te nemen.
Dat staat tevens in de bepalingen van uitgifte.
Dat dit voorstel zoo laat werd ingediend, komt
hiervandaan, dat aan dit voorstel vast )zat een
groote wijziging van den straataanleg daar ter
plaatse, en de uitgifte van nog meer grond aan de
•fabriek van melkproducten. Daarom is ook dit voor
stel teruggehouden, teneinde die voorstellen tege
lijkertijd in te dienen. Later heeft men evenwel
beter gevonden met dit onderdeel eerst maar te
komen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel wordt met algemeene stemmen aan
genomen.
7 (agenda no. 8). Rapport der commisie ad hoe in
zake de door Gedeputeerde Staten in overweging geno
men herziening der jaarwedden van den Burgemees
ter, den Secretaris en den Ontvanger.
In verband hiermee stelt de Voorzitter tevens
aan de orde het voorstel van bovengenoemde com
missie (bestaande uit de beieren Zandstra, Beek
huis en Dijstra), om Burgemeester en Wethouders
uit te noodigen stappen te doen, om een wijziging
van art. 10 der wet van 24 Mei 1897, Staatsblad no.
156, uit. te lokken (Bijdrage van het Rijk in de jaar
wedden van Burgemeester en Secretaris).
Het. rapport en het voorstel luiden als volgt:
In zijne vergadering van 27 Juni 19.16 behandelde
de Raad het prae-advies van de commissie ad hoe
in zake de missive van Gedeputeerde Staten van
Friesland van 18 Mei 1916 no. 127, 2e af'd., betref
fende een door dat college noodzakelijk geachte
herziening der jaarwedden van de Burgemeesters,
Secretarissen en de Ontvangers in deze provincie.
Het resultaat der besprekingen was, dat de Raad
medeging met de voorgestelde herziening, waai bij
onze gemeente de maxima der jaarwedden van den
burgemeester, den secretaris en den gemeente ont
vanger respectievelijk verhoogden met 1000.-
1000.en 500.met bepaling, dat de maxima
zouden worden bereikt, na 12 jaren dienst.
Reeds in Maart 1918 deden Gedeputeerde Staten
aan de gemeenteraden een nieuwe ontwerp-regeling
toekomen, die bedoelde de in 1016 gewijzigde jaar
wedden van de burgemeesters en secretarissen met
200 en die van de ontvangers met 100 te ver-
hoogen.
En wij leven snel thans ligt voor ons, om
U daarop te adviseeren, wederom eene missive d.d.
27 Juni 1918 no. 104, 2e afd., waarin Gedeputeerde
Staten met betrekking tot onze gemeente voorstel
len de aanvangsjaarwedde van den Burgemeester
te brengen op 5000 met twee verhoogingen van
500, telkens om de drie jaar dienst, tot een maxi
mum van 6000, die van den secretaris op 4000
met twee driejaarlijksche verhoogingen van 4'0
tot een maximum van 4000 en die van den ge
meente-ontvanger op 2700 met twee driejaarlijk
sche verlhoogingen van f 300 tot een maximum van
3300.
De maxima van deze drie ambtenaren worden
dan respectievelijk verhoogd met 500, 400 en
200.
De nood der tijden wordt dus wel sterk gevoeld,
dat Gedeputeerde Staten zich genoodzaakt voelen,
na voor twee jaar het initiatief te hebben genomen
tot een belangrijke verhooging van de jaarwedden
van deze drie gemeente-ambtenaren, nu reeds weer
onze aandacht te vragen voor de inmiddels wreer
onvoldoende geworden salarissen.
Ook nu is het hunne bedoeling door een vaste
verhooging en niet door een tijdelijken toeslag de
jaarwedden op peil te brengen.
De toelichting, welke Gedeputeerde Staten ge
ven, motiveert hun voorstel zoo afdoende, dat we
meenen niet beter te kunnen doen dan hunne klem
mende argumenten onder uwe aandacht te
brengen.
„Van groot belang," aldus Ged. Staten, „moet
„het geacht worden, -dat de bedoelde salarissen zoo
„geregeld zijn, dat sollicitatiën der betrokken amb
tenaren naar gelijke gemeenten in andere provin
ciën op grond van salaris-verbetering voorkomen
„worden.
„Echter mag ook gewezen worden op de buiten
gewone toestanden van tegenwoordig, die van
„duurzamen aard dreigen te zullen worden, op de
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Juli 1918 197
„enorm verhoogde prijzen van allerlei levensbe
hoeften, waardoor liet voor iemand, die uitsluitend
„op zijne jaarwedde is aangewezen, haast onmoge
lijk wordt in zijne behoeften en die van zijn gezin
„te voorzien".
Deze overwegingen leggen zooveel gewicht in de
schaal, dat Ged. Staten, hoewel erkennende, dat een
groot bezwaar voor een goede verbetering is gele
gen in de omstandigheid, dat het vooral aan de
kleine gemeenten zooveel moeite kost de rekening
sluitende te houden, in die mate, dat vermeerde
ring der vaste uitgaven haast ondoenlijk schijnt,
toch voorstellen een betere salarisregeling, waarbij
de maxima zes jaar eerder zullen worden bereikt
dan bij de regeling van 1916.
De argumenten van Ged. Staten lijken ons niet
voor tegenspraak vatbaar. Wij kunnen niet
anders dan waardeering gevoelen voor de wijze,
waarop dit college blijk geeft zorg te dragen voor
de financieele belangen der eerste gemeente-amb
tenaren en voor het feit, dat zij den minder gun-
stigen financieelen toestand der gemeente niet
wenscht te doen drukken op de schouders van hen,
die door de buitengewone tijdsomstandigheden
reeds zwaar belast zijn door een sterke uitbreiding
van werkzaamheden.
Met de voorgestelde minima en maxima kunnen
wij ons dan ook vereenigen.
Aanvang. Na 3 jaar. Na 6 jaar.
Burgemeester 5000 5560 6000
Secretaris 4000 4450 4900
Gemeente-ontvanger 2700 3000 3300
Vergelijken wij deze regeling met die van 1914,
dan meenen wij ook te mogen opmerken, dat de
sedert dat jaar aangebrachte wijzigingen op vol
doende wijze uitdrukken, dat onze\ gemeente reke
ning houdt met de sterk gewijzigde omstandig
heden sedert het begin van den oorlog.
Natuurlijk geldt ditzelfde in nog hoogere mate
voor de lagere gemeente-ambtenaren en -beambten
en wij vertrouwen dan ook, dat de Raad aan de sa
larisregeling ook van die ambtenaren en beambten
de aandacht zal blijven schenken.
Wij hebben de eer U te adviseeren het voorstel
van Gedeputeerde Staten om de jaarwedden van
Burgemeester, Secretaris en Gemeente-ontvanger te
verhoogen, onveranderd aan te nemen, en deze
nieuwe jaarwedderegeling te doen ingaan op 1
Januari 1919.
De Raad,
overwegende dat art. 10 der Wet van 24 Mei
1897, Staatsblad no. 156, bepaalt, dat de gemeenten
van het Rijk ontvangen over elk jaar eene uitkee
ring ten bedrage van 1/4 van de som der jaarwedden
voor den Burgemeester en den Secretaris vastge
steld, doch tot een maximum van 600.— -;
overwegende, dat de jaarwedden dier ambtena
ren sedert 1897 gedurig zijn verhoogd op grond van
liet toenemen hunner werkzaamheden;
overwegende echter, dat die toeneming voor een
groot deel betreft werkzaamheden door die amb
tenaren verricht in het belang van het Rijk;
noodigt Burgemeester en ethouders uit stappen-
te willen doen om een wijziging van bedoelde wet uit
te lokken in dien zin, dat uit art, 10 worden gelicht
de woorden: „Deze uitkeering gaat het bedrag van
600.niet te boven".
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Sehaafsma heeft het woord gevraagd in
de eerste plaats om mee te deelen, dat de fractie
der sociaal-democraten zich met de voorgestelde
loonsverhoogi ng van de betreffende ambtenaren
kan vereenigen. Wij, zegt spreker, zijn voorstan
ders van verhooging, als blijkt dat het loon niet
meer voldoende is. Dat hebben wij' verscheidene
keeren wel getoond, o. a, bij de loonsdebatten om
trent de politieagenten en de lagere ambtenaren.
Het doet ons genoegen, dat het college van Ged.
Staten blijk heeft gegeven van- op hetzelfde stand
punt te staan als wij, en dat ook zij voorstelden geen
duurtetoeslag maar loonsverhoogi ng te geven. Ook
de commissie ad hoe ging in haar geheel hierin
mee. In dit verband wijst spreker er op, dat een
der tegenstanders van loonsverhoogi ng, die in de
vergadering van 16 Februari voor een duurtebij-
slag stemde en tegen loonsverhoogi ng de heer
Dijstra nu blijkbaar van gevoelen is veranderd.
Spreker beroept zich op een zinsnede uit het com
missierapport om daarmee aan te toonen, dat ook
de lagere ambtenaren recht op loonsherziening
hebben, en op eene aanhaling uit de memorie van
Burgemeester en Wethouders in bijlage 8 tot het
raadsverslag van 1918. Daar zegt het college, dat
bij de laagste loon en de druk het grootste is. Spre
ker is het daarmee volkomen eens, en hij vertrouwt,
dat als de Raad dit voorstel aanneemt, wat hij om
meer dian één reden wenscht, dat hij dan ook spre
kers voorstel zal accepteeren, n.l. te besluiten tot
het instellen van een Raadscommissie, die zal heb
ben te overwegen in hoeverre de salarissen van al
de ambtenaren moeten worden herzien.
De bedoeling van dit voorstel is, dat ook de sa
larissen van de wethouders hieronder worden be
grepen.
De heer Dijstra is van oordeel, dat de door den
heer Sehaafsma bedoelde salarisherziening verband
moet houden met de herziening van het werklieden-
reglement. Deze beide zaken moeten gelijktijdig
worden behandeld. De herziening van het werklie
denreglement is in voorbereiding, doch we hebben,
zegt spreker, er in lang niet van gehoord. Hoe eer
der die zaak in orde komt, hoe beter, en 't zou goed
zijn om dan deze twee punten tegelijkertijd onder
de oogen te zien.
De Voorzitter geeft in overweging om met het
voorstebSehaafsma. evenzoo te handelen als met het
liet voorstel-De Vos, n.l. om het aan te houden tot
de volgende vergadering, 't Gaat niet aan om nu
zonder meer in beginsel te besluiten tot. algemeene
salarisverhooging.
De heer Sehaafsma; Dat heb ik niet voorgesteld.
Ik wenseh alleen een commissie voor herziening.
De Voorzitter; Door een dergelijk besluit spreekt
men toch uit, (lat men verhooging noodig acht.
De heer Hiemstra wijst er op, dat er in dit voor
stel een nieuw element zit, n.l. het benoemen van
een commissie. Daarom is er iets voor te zeggen,
dat Burgemeester en Wethouders er prae-advies
over uitbrengen.
De Voorzitter wil eerst den Raad laten beslissen
over het al of niet in overweging nemen van dit
voorstel. Spreker stelt echter voor, dit rustig te
laten wachten tot over veertien dagen. Zoo'n haast
is er immers niet bij.
Met algemeene stemmen wordt overeenkomstig
dit voorstel besloten.
De conclusie van het rapport der commissie