Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 26 November 1918. 317
De conclusie van het rapport, strekkende tot
goedkeuring der voorgestelde wijziging wordt met
algemeene stemmen aangenomen.
8 agenda no. 9). Rapport der commissie belast ge-
u-eest met het onderzoek omtrent de begrooting van de
ötads Bank van Leeningdienst 1919.
De conclusie van het rapport, strekkende tot
goedkeuring der begrooting, wordt met algemeene
stemmen aangenomen.
9 (agenda no. 10). Rapport der commissie belas
geweest met liet onderzoek omtrent de begrooting der
Stads-Armenkamer, dienst 1919.
De conclusie van het rapport, strekkende tot
goedkeuring der begrooting, wordt met algemeene
stemmen aangenomen.
10 (agenda no. 11). Rapport der commissie belas
geweest met het onderzoek omtrent een wijziging der
begrooting der Stads-Ar menkamer, dienst 1919.
De conclusie van het rapport, strekkende tot
goedkeuring der begrooting, wordt met algemeens
stemmen aangenomen.
11 (agenda no. 12). Rapport der commissie belast
geweest met het onderzoek omtrent de begrooting van het
Nieuwe Stads Weeshuis, dienst 1919.
De conclusie van het rapport, strekkende tot
goedkeuring der begrooting, wordt met algemeene
stemmen aangenomen.
12 (agenda no. 13). Rapport des commissie belast
geweest met het onderzoek omtrent de begrooting van het
Stads Ziekenhuis, dienst 1919.
De conclusie van het rapport, strekkende tot
goedkeuring der begrooting, wordt met algemeene
stemmen aangenomen.
13 (agenda no. 14». Rrae-advies van Burgemeester
en Wethouders op het adres van Mej. Terpstra om
vergoeding voor de waarneming van de betrekking van
hoofdonderwijzeres van bewaarschool 5.
Dit prae-advies luidt als volgt:
Bij llw besluit van 22 dezer werd om praeadvies in
onze handen gesteld liet hierbij teruggaande adres
d.d. 18 Oct. j.l. van mejuffrouw O. Terpstra, eerste
onderwijzeres aan de gemeentelijke bewaarschool
no. 5 alhier, waarbij deze, na mededeeling, dat zij
voluit 2 jaar de functie van waarnemende hoofd
onderwijzeres aan gemelde bewaarschool heeft
vervuld, verzoekt, haar voor die waarneming eene
gratificatie toe te kennen.
Dit adres van mej. Ternstra is voorafgegaan
door een gelijk verzoek aan ons college en een
gevolg van het daarop gegeven antwoord, n.l. dat
aan haar verzoek niet voldaan kon worden. Het
zelfde standpunt wordt nog door ons ingenomen en
dezelfde motieven gelden ook thans voor eene
afwijzende beschikking door Uwe Vergadering.
Naar art. 5 toch der verordening op de gemeente
lijke bewaarscholen ontvangt de eerste onderwij
zeres dier inrichtingen voor de vervanging van de
hoofdonderwijzeres bij ongesiciumeid, afwezigheid
of ontstentenis van deze eene vervoeding van 50
boven de bezoldiging van gewone onderwijzeressen.
Haar voor die vervanging nu bovendien nog eene
gratificatie toe te kennen, komt neer op uitbreiding
van die verordening.
Zou Uwe Vergadering daartoe overgaan, aan zou
zij tornen aan haar eigen gegeven voorschriften en
deze op losse schroeven zetten door weder-invoerine
van het instituut der gratificatiën. Door Uw beslui:
van 26 November 1912 no. 480R/207, dat betrekking
heeft op gratificatiën aan eerste onderwijzers aan
de lagere scholen en waarbij besloten werd niet lan
ger den regel te volgen, om aan dezen bij tijdelijke
waarneming van de betrekking van hoofd der
school boven de by de verordening bepaalde toelage
eene afzonderlijke belooning toe te kennen, werden
deze extra belooningen voor dat onderwijs dan ook
afgeschaft. Uwe Vergadering beeft zich alzoo in
dezen vroeger over bet beginsel reeds uitgesproken.
In overeenstemming met die uitspraak stelien wij U
voor op het ter tafel liggende verzoek van mejuf
frouw Terpstra ook al heeft zij geruimen tijd de
betrekking van hoofdonderwijzeres aan Bewaar
school no. 5 waargenomen, eene afwijzende beschik
king te nemen.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zandstra heeft in eene vorige zitting de
volgende motie aangekondigd:
de Raad kennis genomen hebbende van het adres
van mej. Terpstra tot toekenning eener gratificatie
noodigt Burgemeester en Wethouders uit, om
aan mej. Terpstra voornoemd als blijk van waar-
deering voor de wijze waarop zij de betrekking als
hoofd aan de gemeentelijke bewaarschool no. 5 I
heeft vervuld een gratificatie toe kennen van 100.
Na het prae-advies van Burgemeester en Wet
houders moet spreker zijne motie indienen. Spre-
ker's voorstel bedoelt op bescheiden wijze de erken
telijkheid van den Raad uit te spreken voor de wijze,
waarop mej. Terpstra gedurende ongeveer twee
jaar de functie van hoofd eener bewaarschool heeft
waargenomen. Wel geeft de verordening aan, dat
de eerste onderwijzeres als zoodanig 50 geniet.
Maar het kan toch de bedoeling niet zijn bij eene zoo i
langdurige.vervanging 50 per jaar te geven, ter
wijl anders voor het hoofdschap 500 wordt j
betaald. Dat is toch geen verhouding. Spreker kan 1
niet toegeven, dat zijn voorstel een uitbreiding der
verordening zou zijn. De Raad toch heeft ten
allen tijde het recht voor bijzondere diensten een
gratificatie te verleenen.
Spreker nu ent, dat zijn voorstel zeer bescheiden
is voor een zoo lange dienstvervulling. Hij beveelt
zijn voorstel warm bij den Raad aan.
De lieer Schoondermark (wethouder) staat vier
kant tegenover den heer Zandstra. Deze toch wil
een zeer gevaarlijken weg bewandelen. Altijd heeft
de le onderwijzer of onderwijzeres bij het lager,
middelbaar- en bewaarschool-onderwijs een jaar-
lijksche toelage gehad om bij vacature den dienst
van het hoofd te doen. Deze dame nu heeft deze
toelage gedurende 20 jaar gehad en beeft daarvoor
20 X 50 ontvangen. Daarvoor heeft zij niets ge
daan. En nu zal men haar, nu er een oogenblik komt
dat zij iets moet doen, een gratificatie geven.
Vroeger was dat wel usance en Burgemeester en
Wethouder staan sterker, omdat de Raad daarvan
is teruggekomen en heeft geredeneerd als spreker
dat de le onderwijzers elk jaar een toelage krijgen.
Dat men het er niet mee eens is, is een andere zaak,
maar als zoo iets door den Raad is vastgesteld,
kunnen Burgemeester en Wethouders dat niet ver
anderen. En de Raad is, meent spreker, niet het
lichaam, om verordeningen te maken ten einde ze
te ontduiken. Als de heer Zandstra een voorstel
had gedaan om aan de eerste onderwijzers geen toe
lage te geven, maar hen te beloonen naar hetgeen
ze presteeren, dan was dat wat anders.
Dit idee is reeds geopperd en in dien geest is
reeds een voorstel gekomen van de Commissie van
Toezicht. Burgemeester en Wethouders zullen over
wegen of ze kunnen meegaan. Het is een standpunt
als men zoo redeneert: Wij zullen de eerste onder
wijzers geen toelage geven, maar hen betalen, als
zij dienst doen voor het hoofd, het salaris van het
hoofd. Maar, als de Raad het tegenwoordig stand
punt verlaat, begeeft hij zich op een gevaarlijken
weg.
Er is een vacature geweest aan de school van
mej. v. d. Sluis. Ook daar heeft de eerste onderwij
zeres de functie van 'hoofd waargenomen en heeft
deze om een toelage gevraagd wat geweigerd is.
En nu zal de Raad aan deze onderwijzeres wel een
gratificatie verleenen. Dan komt bij in appreciaties
en daardoor in groote onaangenaamheden. De Raad
moet weten, wat hij doet, maar als hij in gaat op,
het voors'tel-Zandstra, handelt hij inconsequent, te
meer, waar hij zelf heeft vastgesteld dat in der
gelijke gevallen geen gratificaties meer zullen wor
den gegeven.
De heer Zandstra hoort den wethouder zeggen
dat de Raad, spreker's voorstel aannemend, op een
gevaarlijken weg gaat. Spreker ziet er geen groot
gevaar in, want het komt niet dikwijls voor. In 1912
heeft, meent spreker, de Raad besloten met het
geven van gratificatiën op te houden, en nu komt 't
spreker voor dat men zich daaraan niet houdt. Men
gaat toch nog altijd door met het betalen der onder
wijzers.
Mej. Terpstra heeft als eerste onderwijzeres
eenige jaren 50 genoten. Dat is het systeem, dat
een eerste onderwijzer (es) die bij absentie van het
hoofd invalt, daarvoor 50 te geven. Maar dat
kan geen belooning zijn voor een onderwijzeres, die
twee jaren de functie van hoofd heeft waargeno
men. Dikwijls beeft de Raad aan eerste onderwij
zers 100 gratificatie toegekend.
Spreker acht bet een goed systeem om geen toe
lage te geven, maar de eerste onderwijzers te be
talen ,als zij dienst doen als hoofd. Dat noemt spre
ker een gezond beginsel. Waar deze regeling echter
niet bestaat en mej. Terpstra zich gedurende twee
jaar op voorbeeldige wijze van haar taak heeft ge
kweten de wethouder van Onderwijs heeft dit
zelf erkend moet spreker zijn voorstel band
haven.
De beer Njjholt zegt, dat ile heer Schoondermark
formeel gelijk heeft. Spreker zal ook gaarne de ver
ordening uitvoeren, maar dia is, meent spreker niet
gemaakt voor dergelijke gevallen, dat het hoofd
twee jaren wordt vervangen. Spreker weet wel,
dat bet moeilijk is de juiste grens te vinden, maar
in dit geval is ongetwijfeld die grens overschreden.
En daarom stemt spreker voor het voorstel-Zand-
stra.
De heer de Boer kan zich aansluiten by het door
den heer Nijbolt gesprokene.
De lieer Tulp kan wel meegaan met de rede-
neering van de heeren Zandstra en Nijbolt. De 50
is haast geen vergoeding voor de buitengewone
diensten. Men moet echter niet vergeten, ,ilat zij
die 50 reeds verscheidene jaren heeft genoten
en zy heeft er niets voor gedaan. Als men nu rekent
20 jaar, dan is dat 20 X 50 1000. En wanneer
dit nu wordt omgeslagen over 2 jaar, dan kan het
voor de juffrouw wel uit. Nu de verordening er
eenmaal is, moet de Raad zich eraan houden.
De heer de Boer zegt, dat het algemeene stand
punt van den Wethouder juist is en dat het hem ge
noegen zal doen, als wij met het eerste onderwijzers-
schap komen op den weg door den wethouder aan
gegeven. Wat niet juist is in de redeneering van
de heeren Schoondermark en Tulp is dit, dat mej.
Terpstra slechts gedurende die twee jaar extra
werk zou hebben gedaan. Zy is 20 jaar in functie en
daaruit kan de gevolgtrekking worden gemaakt,
dat zij 18 jaar niets extra heeft verricht. Daarover
kan men alleen oordeelen, als men weet, hoe dik
wijls zy als 'hoofd heeft moeten fungeeren. Spreker
gaat volkomen met den heer Njjholt mee, als deze
zegt, dat het niet de bedoeling van den Raad kan
zijn de verordening op een dergelijk geval van toe
passing te verklaren.
De heer Schoondermark (wethouder) doet op
merken, dat de heeren er geen rekensommetje van
moeten maken. Op die wyze komt men er niet. Men
moet niet gaan redeneeren, wat de juffrouw voor
die 50 heeft gedaan. Als men zoo redeneert, dan
is 100, die de heer Zandstra voorstelt, veel te
weinig. Men heeft geredeneerd aldus. De eerste
onderwijzer heeft de verplichting om het hoofd by
absentie te vervangen. Daarom wordt een vaste
som als toelage gegeven. En nu is de mogelijkheid
niet uitgesloten, dat de eene eerste onderwijzer daar
iets meer voor doet dan een andere. Maar dat is
dan het systeem, dat niet deugt. Burgemeester en
Wethouders overwegen daarom, om die toelage te
laten vervallen en de eerste onderwijzers te betalen
als zij als zoodanig in functie zijn.
Daardoor wordt het systeem veranderd. Burge
meester en Wethouders hebben hun advies gegeven
naar aanleiding van het raadsbesluit. De Raad zal
moeten zeggen: „ik kom op dat besluit terug, maar
hij moet in een exceptioneel geval niet een gratifi
catie geven. Hier zal toch een persoon, die toeval
lig wat meer naar voren treedt wel de gratificatie
krijgen. Spreker blijft erbij, dat de Raad, dit doende,
inconsequent is. Hij gaat op een gevaarlijken weg,
als bij niet eerst terugkomt op het besluit van 1912.
De heer de Boer, met verlof der vergadering voor
de derde maal het woord erlangend, houdt er niet
van, op elke slak zout te leggen, maar toch wenscht
spreker op te merken, dat de wet houder zelf oor
zaak is, dat er soms onder zyn rede gelachen
werd. De wethouder n.l. liet het voorkomen, alsof
een bezoek van de juffrouw in kwestie bij 't een of
ander raadslid van invloed zou zijn geweest op
diens meeniug. Spreker meent, dat niet de wet
houder, docli 't betrokken raadslid dit heeft te bo-
oordeelen. Dit evenwel daargelaten. Toen de wet
houder echter deze opmerking maakte, liet spreker
zich pntvallen, dat hij de juffrouw niet eens kende,
waarop onwillekeurig even gelachen werd. Hij ver
trouwt, dat hiermee 't incident is gesloten.
De heer Zandstra kent de juffrouw ook niet.
Maar, zegt spreker, liet gaat niet om de juffrouw,
■het gaat om de zaak. Spreker heeft ook geen reken
som gemaakt. Hij wil dat juist niet. De wethouder
zelf is begonnen te rekenen, door te zeggen: „de
juffrouw heeft zoolang al 50 gehad". Spreker
'heeft daaraan niet gedacht. Wel heeft zij twee jaar
liet hoofd vervangen en daarvoor is 100 niet te
veel.
De Voorzitter gelooft het best te doen als liy het
voorstel-Zandstra beschouwt als een amende
ment op het voorstel van Burgemeester en Wet
houders.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het ainendement-Zandstra wordt verworpen met
14 tegen 6 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Nyholt, Zandstra,
Schaafsma, Dijkstra, de Boer en de Vries.