52 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Maart 1919.
uitstel is. De zaak is al zoo lang in de maak, daar
kan nog wel veertien dagen bij.
De heer Beekhuis zou dan wel willen dat prae-
advies werd uitgebracht over 't adres der firma Koopmans.
De Voorzitter zegt dit toe.
Het voorstel-Beekhuis tot aanhouding van dit punt
wordt met algemeene stemmen aangenomen.
10. Agenda no. 11.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om aan het bestuur der vereeniging „open
bare leeszaal en bibliotheek''' het pand St. Jacobsstraat
no. 32 tijdelijk en tot wederopzeggens in gebruik te
geven, enz.
Dit voorstel luidt als volgt
Het bestuur van de Openbare leeszaal moet binnen
kort het gebouw aan den Nieuwenweg ontruimen.
Op daartoe gedaan verzoek overwogen wij, het groote
nut van de inrichting erkennend, het bestuur van
gemeentewege aan een geschikt lokaal te helpen.
Daar het onlangs door de gemeente aangekochte
huis St. Jacobsstraat no. 32 niet dadelijk voor den ge
meentedienst noodig is, kwam het ons wenschelijk
voor, gelijk trouwens reeds in Uwe vergadering van
25 Februari 11. is medegedeeld, dat pand aan het Be
stuur der Leeszaal tijdelijk in gebruik af te staan.
Wij wenschen de huur te bepalen op 1000 per
jaar. Wijl de vereeniging is aangewezen op gemeen
telijke en andere subsidiën ware dat der gemeente te
verhoogen met een bedrag gelijk aan het verschil
tusschen de huursom, welke het bestuur voor het
oude pand aan den Nieuwen Weg moest betalen en
de voorgestelde voor het pand in de St. Jacobsstraat.
Wij stellen U derhalve voor te besluiten
a. het pand plaatselijk gemerkt St. Jacobsstraat no.
32, kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie
A no. 1646 tijdelijk en tot wederopzeggens toe onders
hands in gebruik te geven aan de Vereeniging „Open
bare Leeszaal en Bibliotheek" alhier voor eene som,
berekend naar 1000 per jaar, met bepaling het pand
niet anders dan voor leeszaal te gebruiken.
b. het bij raadsbesluit van 3 December 1918 aan
gemelde vereeniging verleende subsidie voor het jaar
1919 naar evenredigheid te vei'hoogen met het bedrag,
gelijk aan het verschil tusschen de huursom, welke
het bestuur voor het thans in gebruik zijnde perceel
moet betalen en die welke voor het pand onder a
bedoeld moet worden voldaan.
De beraadslaging wordt geopend.
De heer N ij holt, opmerkend dat dit voorstel bedoelt
om aan de leeszaal meer subsidie te geven (dat is
althans een deel van het voorstel), acht het goed
om eens iets over de leeszaal te zeggen. Nu de
gemeente meer subsidie geeft, krijgt zij er ook meer
belang bij om te weten hoe 't in de leeszaal gaat of
loopt en of 't een inrichting is, waard om subsidie
van de gemeente te ontvangen.
Het is bekend, dat de leeszaal al jaren lijdt aan
financiëele moeilijkheden. Al een jaar of tien moet
het bestuur telkens verklaren dat verbeteringen moeten
achterwege blijven, omdat er geen geld is. Het be
stuur is van goeden wille, maar het kan niets doen,
omdat zijn handen gebonden zijn door geldschaarschte.
Er moet een betere huisvesting komen. Vooral in
den mobilisatietijd zat men op de drukke leesuren in
de leeszaal opgepakt, maar ook nu nog moeten vaak
velen zich met een staanplaats vergenoegen. Als er
boekenuitgifte is, staan de menschen vaak als haringen
in een ton. De geheele inrichting is eigenlijk zóó,
dat een stad als Leeuwarden zich ervoor moet schamen.
En er zijn meer dingen die door gebrek aan finan
ciën niet gaan zooals zij moeten gaan.
Spreker zit niet in de interne aangelegenheden van
de leeszaal, maar de salarisregeling van de bedienden
der leeszaal is, zoo is hem bekend, ook niet voldoende.
Er zijn drie volwassen menschen die thans samen
ƒ2450 verdienen, vroeger nog minder. Twee hunner
hebben de akte van onderwijzeres. Daaruit blijkt
ook wel, dat het bestuur vast zit en niet doen kan
wat ze wel wil. Een catalogus is niet meer te krijgen
en geldgebrek is mede de oorzaak dat men die niet
kan herdrukken.
Zoo zijn er meer dingen die voorziening behoeven
en daarom wenscht spreker aan den Raad in over
weging te geven, dat de gemeente meer doet. Wel
is in de laatste jaren meer subsidie gegeven, maar
die verhooging is nog onvoldoende om de leeszaal te
brengen op het peil, waarop ze moet staan en waarop,
naar spreker zich voorstelt, alle raadsleden haar willen
hebben. Het liefst zou spreker er een gemeentelijke
instelling van maken, maar daar is het bezwaar aan
verbonden, dat dan het rijks- en het provinciaal
subsidie zou vervallen. Toch zou spreker zooveel
mogelijk dien kant uit willen gaan door de vereeniging
op onbekrompen wijze in staat te stellen haar taak
uit te oefenen. De boekerij en de leeszaal spelen
toch in de volksontwikkeling een groote rol. Spreker
wil thans geen bepaald voorstel doen. Dat zou zijn
een slag in de lucht. Maar 't is goed, dat Burge
meester en Wethouders op de hoogte zijn van het
gevoelen van den Raad, opdat men later van Burge
meester en Wethouders voorstellen kan verwachten,
die zullen maken dat Leeuwarden krijgt een leeszaal
die klinkt als een klok.
Spreker dient een motie in van den volgenden
inhoud
„De Raad, overwegende dat het van belang is,
„dat Leeuwarden een goed ingerichte openbare lees
taal en bibliotheek bezit;
„van oordeel, dat de tegenwoordige instelling van
„dien naam niet aan matige eischen voldoet,
„noodigt Burgemeester en Wethouders uit, zich in
„verbinding te stellen met de vereeniging „Openbare
„Leeszaal en Bibliotheek te Leeuwarden", om te
„onderzoeken wat van gemeentewege kan worden
„gedaan om deze instelling, zoowel wat de huisvesting
„als de manier van exploitatie betreft, te doen beant
woorden aan de eischen van den tegenwoordigen tijd".
De Voorzitter stelt voor eerst het voorstel van
Burgemeester en Wethouders af te doen, en daarna
de motie-Nijholt, die eigenlijk vreemd is aan de orde
van den dag, te behandelen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt met algemeene stemmen aangenomen.
De heer de Haan vindt dit oogenblik uitermate
ongeschikt om over de door den heer Nijholt inge
diende motie te spreken.
Voorzitter, 't Gaat er om, of de motie in behan
deling zal worden genomen of niet.
De heer de Haan wilde juist betoogen dat de motie
niet in behandeling moet worden genomen. De lees
zaal krijgt immers nu een beter ingericht lokaal, en
er is dus geen aanleiding om terstond meer te doen.
De heer Berghuis (wethouder.) 't Nieuwe gebouw
is veel minder geschikt.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Maart 1919. 53
De heer Schaafsma (wethouder) is van oordeel, dat
er eigenlijk geen bezwaar tegen de motie behoeft te
bestaan. Wat gevraagd wordt, wordt reeds gedaan.
In samenwerking met het bestuur van de leeszaal
zijn Burgemeester en Wethouders reeds bezig ge
weest om tot oplossing van de moeilijkheden te komen.
Dat dit niet zoo vlug gaat, houdt verband met de
groote kosten die gemaakt moeten worden.
Het gebouw in de St. Jacobsstraat geeft geen ver
betering, maar verslechtering wat de lokaliteit aan
gaat. Komt er evenwel een gebouw beschikbaar dat
beter en ruimer is, en voor de leeszaal geschikt, dan
zal van de zijde van Burgemeester en Wethouders
dienaangaande wel een voorstel worden gedaan.
De heer Nijholt heeft met genoegen gehoord, dat
Burgemeester en Wethouders het met de strekking
van de motie vrijwel eens zijn. Als de gemeente
meewerkt, dan kan het gebeuren dat de leeszaal zoo
ruim in de geldmiddelen komt, dat we hier een goed
ingerichte leeszaal krijgeneen leeszaal is een instelling
die veel goeds kan doen voor de ontwikkeling van
het volk door het beschikbaarstellen van couranten,
boeken en tijdschriften en het uitleenen daarvan.
Een goede leeszaal zal ook nog meer bezoek trek
ken dan thans het geval is. Spreker is blij met de
toezegging van de zijde van Burgemeesters en Wet
houders, die den Raad tot dusver niet bekend was.
Maar de motie vraagt eigenlijk nog iets meer. Spreker
heeft op den voorgrond gesteld, dat hij het de beste
manier zou vinden, dat de gemeente de leeszaal
exploiteerde, en dat enkel de subsidies van rijk en
provincie hem er van weerhielden om voorstellen in
die richting te doen maar wel kan de gemeente er voor
zorgen, dat de instelling zoo goed marcheert, alsof
het een gemeentelijke instelling was.
De heer Beekhuis had verwacht dat de motie na
de toezegging van den wethouder zou zijn ingetrokken.
De heer Schoondermark (wethouder) zal tegen het
in overweging nemen van de motie stemmen. Na de
toezegging door Burgemeester en Wethouders gedaan,
en de mededeeling dat het college reeds dien weg
op is, kan men toch eigenlijk geen motie voorstellen,
die bedoelt te zeggen jullie moeten dien weg op.
De heer Nijholt. De motie gaat verder dan de heer
Schaafsma zei. Die sprak alleen over het gebouw. Als
Burgemeester en Wethouders toezeggen, dat wat in
de motie staat, gebeurt, dan wil ik ze wel intrekken.
De Voorzitter sluit de beraadslaging en brengt in
stemming de vraag of de motie in overweging zal
worden genomen.
Met 14 tegen 7 stemmen wordt besloten de motie
niet in overweging te nemen.
Vóór stemmen de heerenTiemersma, Nijholt, de
Boer, Terpstra, Zandstra, Dijkstra en de Vries.
Tegen de heerenBerghuis, Collet, Schaafsma,
Tulp, Fransen, Cohen, de Haan, de Vos, Oosterhoff,
Attema, Beekhuis, Haverschmidt, van Sloterdijck en
Schoondermark.
11. Agenda no. 12.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot nadere wijziging van het raadsbesluit van
14 Januari no. 17"/3, houdende wijziging der verordening
regelende de jaanvedden van het onderwijzend personeel
aan de o.l. scholen alhier; zulks in verband met eene door
Gedeputeerde Staten gemaakte opmerking.
Dit voorstel luidt als volgt
Gelijk U uit bijgevoegd schrijven van heeren
Gedeputeerde Staten zal blijken, geeft dat college,
zulks naar aanleiding van een door den districts
schoolopziener te hunner kennis gebrachte bedenking,
in overweging in artikel 5 van het aan hen ter goed
keuring toegezonden besluit Uwer Vergadering van
14 Januari 1.1., regelende de jaarwedden en de verdere
inkomsten van het onderwijzend personeel aan de
scholen van openbaar lager onderwijs, alsnog eene
verandering aan te brengen. Uwe Vergadering heeft
n.l. besloten om uit dat artikel te laten vervallen de
in I la bedoelde zinsnede„of een diploma voor
lager handelsonderwijs, afgegeven door de nationale
vereeniging voor handelsonderwijs" en wel, omdat
artikel 2 der lager onderwijswet onder u met dit vak
is uitgebreid en dus van rijkswege een akte is inge
steld. Waar die akte echter pas bij de wet van 24
Juni 1916 (Staatsblad no. 297) aan genoemd artikel
2 is toegevoegd, welke wet den 1 Juli 1916 in wer
king is getreden, maken Gedeputeerde Staten terecht
de opmerking, dat de onderwijzers, die op 1 Juli 1916
in het bezit van het particulier diploma waren en
daaraan krachtens bovenaangehaalde wet gelijke be
voegdheid ontleenen als de bezitters van de akte
u, voortaan de toelage van 50.— zouden moeten
missen.
Deze onbillijkheid zou ondervangen kunnen worden
door de bedoelde zinsnede te behouden, maar dan in
zooverre aangevuld, dat het bedoelde (particuliere)
diploma moet zijn afgegeven vóór 1 Juli 1916.
Van deze gelegenheid maken wij tevens gebruik
Uwe aandacht nog op twee andere punten van be
doelde jaarweddenregeling te vestigen.
Het le lid van artikel 4 van de vastgestelde rege
ling luidt als volgt
„Elk der onderwijzers, bedoeld in art. 8, geniet,
indien hij gehuwd is, of ongehuwd zijnde, zich blijvend
en geheel heeft belast met het onderhoud van ouders
(pleegouders), grootouders, broeders of zusters, eene
tegemoetkoming in de huishuur ten bedrage van
150.per jaar".
Het wil ons voorkomen, dat het gewensclit is deze
redactie te herzien, teneinde moeilijkheden bij de toe
passing daarvan te voorkomen. Zooals het bedoelde
lid nu luidt, zou elke onderwijzer(es) die zich blijvend
en geheel heeft belast met het onderhoud van een
der bovenvermelde familieleden, ook al zou dat familie
lid niet in deze gemeente wonen, recht op de tege
moetkoming in de huishuur hebben. Dit nu is nimmer
de bedoeling geweest. Bij het opstellen van bedoelde
bepaling heeft de bedoeling voorgezeten, dat een in
een dergelijk geval verkeerend onderwijzer(es) er een
eigen huishouding op nahoudtm. a. w. dat hij als
gezinshoofd optreedt. De tegemoetkoming ad f 150.
wordt niet gegeven, omdat een onderwijzer(es) zijn
familieleden onderhoudt, doch voor het feit, dat dezen
bij hem inwonen en hij daardoor genoodzaakt is ge
worden een huishouding op te zetten. De woorden
„tegemoetkoming in de huishuurspreken trouwens
voor zich zelf.
Als tijdstip, waarop de jaarweddenregeling wordt
geacht in werking te zijn getreden, is genomen
1 Januari 1919. Het verschenen wetsontwerp tot
wijziging van de wet tot regeling van het lager onder
wijs (Bijlagen der Tweede Kamer 1918/19 no. 295),
welk ontwerp o. m. beoogt normaliseering van de
onderwijzersjaarwedden, behelst 1 Juli 1919 als termijn,
waarop de gemeentelijke salarisverordeningen in over
eenstemming met de nieuwe wetsbepalingen moeten
zijn gebracht. De gemeenten zullen dus verplicht zijn
bij aanneming van dat wetsontwerp de salai'issen aan
de hand van de daarin op te nemen bedragen opnieuw
te regelen. De bedoeling is, dat die wet geacht zal
worden 1 Januari 1919 in werking te treden. Zonder
op den inhoud van dat wetsontwerp verder vooruit te