58 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Maart 1919.
Wat doet nu de Commissie? Zij beweert, dat dan
ook een burgemeester buiten de praktijk staat als hij
zijn tijd niet geeft aan 't opmaken van kiezerslijsten,
enz.dat een directeur van gemeentewerken buiten
de praktijk staat als hij niet dagelijks aan de
schaafbank staat en een directeur van een postkantoor
als hij niet dagelijks mee sorteert, inpakt enz.
Wie zal van een burgemeester klerkenarbeid vorderen,
wie eischt van een directeur van gemeentewerken
dat hij krulletjes moet maken en van een postdirec
teur dat hij bestellerswerk zal verrichten 't Zal niet
gaan Niet, dat de heeren daar minder van zullen
worden, maar ze zijn daar niet voor aangesteld. En
maken we dan op de juiste manier gebruik van hunne
gaven Deze vergelijking van de Commissie is te gek
om los te loopen. Maar wij durven het wel aan om
van iemand, die aangesteld is als hoofd eener school,
klasse-arbeid te vragen. Daarvoor heeft hij zijne
bevoegdheden, daarop is zijne opleiding gericht ge
weest. En we vinden het dom hem werk als con
cierge en administrateur op te dragen, een arbeid,
waarvoor hij niet is opgeleid en waardoor, om met
Dr. Gunning te spreken, zijn beste krachten braak
blijven liggen.
Met deze vergelijking legt de Commissie niet veel
eer in.
Op dezelfde pagina heeft de Commissie nog een
ongeluk. Zij wil aantoonen, dat de invloed van een
zedelijk hoogstaand persoon niet van voldoende kracht
is om een naast hem in een ander lokaal werkend
onderwijzer, op te werken tot een goed onderwijzer.
Toen ik dit las, zegt spreker, dacht iknu komt het,
nu zullen we eens te weten komen, de voortreffelijk
heid van het ambulantisme. Maar, mis hoor, de
Commissie laat er ons naar raden hoe groot de invloed
van den ambulantus was op dien zwakken broeder.
Daarover zegt ze niets. En hier komt het immers
juist op aan. Op wie rust, volgens de Commissie zelf,
de plicht om van dezen zwakken broeder iets te
maken Toch zeker niet op den klasse-onderwijzer,
maar op den ambulantus. Het voorbeeld van de
Commissie deugt niet, omdat ze eenvoudig niet mee
deelt wat het hoofd deed.
En toch had, van het standpunt der Commissie,
het hoofd hier zooveel kunnen doen. Want, zoo
zegt zij, na toegegeven te hebben dat de controleerende
ambtenaar de intimiteit tusschen onderwijzers en
leerlingen wel eenigszins stoort„maar wij willen
evenmin voorbijgezien hebben, dat de komst van een
controleerend ambtenaar, of zelfs de kans van diens
komst, eveneens verbetering kan brengen in momenten,
die minder vruchtdragend dreigen te worden". Wel
nu, ik constateer, dat zelfs de kans op de komst van
den ambulantus hier geen effect had en de Com
missie met dit voorbeeld het ambulantisme een slechten
dienst bewijst.
Maar ik mag bij deze aanhalingen een paar andere
plaatsen, die m.i. wat frisscher van inhoud zijn.
Burgemeester en Wethouders van Amsterdam
merken in hun prae-advies aan den Raad op „Rond-
loopen en waken is niet noodig, is krenkend voor
den onderwijzer en is geen werk voor den onderwijzer,
die onder meer door jarenlange knappe vervulling
van zijn taak de aandacht van autoriteiten op zich
heeft gevestigd". En verder „Onverdedigbaar is het,
het hoofd ambulant te doen zijn, om bij de klasse
onderwijzers met neiging tot plichtsverzuim den
schrik er in te houden. Waar deze neiging bestaat,
moet ze zoo noodig met behulp van autoriteiten
binnen den kortst mogelijken tijd en afdoende worden
gecorrigeerd".
Dat is andere taal dan het zoetsappig zinnetje van
onze Commissie over de momenten die minder
vruchtdragend dreigen te worden en in lijnrechten
strijd daarmede. Burgemeester en Wethouders van
Amsterdam achten het onverdedigbaar om die reden
het ambulantisme te handhaven en wijzen op scherpere
correctieven dan de Commissie hier noodig acht.
De Commissie tracht den indruk te vestigen, of de
onderwijzers tegen elke controle zijn; ja, aan 't slot
van haar betoog gaat ze nog wat verder, maar daar
over straks. Controle toch is noodig in alle takken
van dienst. In dat verband wijst ze op het vast
staande feit, dat er onderwijzers en onderwijzers zijn.
Deze heeft behoefte aan den breidel, gene aan den
prikkel, 't Spreekt vanzelf dat de Commissie geen
beter breidelend en prikkelend middel weet dan het
ambulantisme. Maar is de Commissie van Toezicht
hier niet wat onvolledig vraagt spreker. Geldt, wat
ze hier van de onderwijzers opmerkt, niet voor iedere
groep van personen, werkzaam bij eenzelfde tak van
dienst? Voor hoofden van scholen dus ook? Of
begint de volmaaktheid met het hoofdschap en wat
daar verder boven gaat? We weten wel beter, niet
waar
Wie breidelt of prikkelt het hoofd, wanneer er door
overmaat van ijver of door gemakzucht minder vrucht
dragende momenten komen De Schoolcommissie
zal men denken. Maar als die zich in jaren niet aan
de school laat zien Wie is er dan om het hoofd te
breidelen of te prikkelen En dan, wie prikkelt een
weinig belangstellende toeziende voogd
De Commissie is hier wel zeer onvolledig, door
steeds te wijzen op de onvolmaaktheid, die kan en
wel zal voorkomen bij de onderwijzers. Een onvol
maaktheid, die andere geneesmiddelen eischt dan
een op zijn beurt weer zeer feilbaar ambulantus of
toeziende voogd.
Bij alle zwakke momenten in 't lange commissoriaal
debat tegen de afdeeling van den Bond stil te staan,
neemt te veel tijd. Ik wil nog op één punt Uw aan
dacht vestigen om daarna eens de meening van
andere gezaghebbenden daartegenover te stellen.
Het zwaarste geschut bewaart de Commissie tot 't
slot van den strijd. Maar dan brandt ze er ook ver
nietigend op in. Want, zoo zegt de Commissie
„De strijd om het ambulantisme wordt op deze wijze
een tegen het gezag in de school". „Er is een geest
in het onderwijzerscorps, die zijn voedsel vindt in
den afkeer van alle gezag in de school", wordt later
nog eens nadrukkelijk geconstateerd.
Maar is de Commissie van Toezicht hier wel het
aangewezen lichaam om hierover zoo luid te spreken,
gesteld dat het juist was Wat wenscht de Com
missie dan te signaleeren
Voor zoover wij den Bondsstrijd volgen, hebben
we steeds den indruk gekregen, dat er gestreden
wordt niet tegen maar om het gezag in de school.
Let welom het gezag in de school.
Het is dan niet juist van de Commissie om dien
strijd te signaleeren als een strijd tegen het gezag.
En vooral de Commissie moet dat niet doen. Een
schoolhoofd, vergrijsd in den dienst, voegde een
Bondsman eens ongeveer de volgende woorden toe
„Het eenige wat jullie met je strijd bereiken, is, dat
wij wat van onze macht verliezen en de Commissie
wat meer krijgt." Ergo, de onderwijzers blijven
koud van alle gezag. En waar bleef het Wie
haalde het buiten de school De Commissie. Een
ander hoofd wist wel op te merken, dat nergens een
Commissie van Toezicht zooveel macht had als hier
ter stede. Zeker geen ontkenning van de uitspraak
van het eerste schoolhoofd, 't Gezag in de school
is hier verhuisd uit de school naar den Wethouder
van Onderwijs en de Commissie van Toezicht, waarvan
't hoofd geacht en verwacht wordt de gehoorzame
dienaar te zijn. Is dat een gezonde toestand Neen,
het gezag hoort in de school te blijven. Aan de
onderwijsmannen samen. De Commissie van Toezicht,
welke dat toezicht al sedert jaren heeft doen uitdijen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Maart 1919. 59
tot een regeeren, moest niet zoo schermen met„Er
dreigt gevaar voor 't gezag in de schooljDie
onderwijzers hebben afkeer van alle gezag in de
scholen 1".
Afschaffing van het ambulantisme verandert aan
het gezag van het hoofd in de school niets. Artikel
21 en 23 der Onderwijswet blijft, het rijkstoezicht
en het gemeentelijk toezicht blijft, en de instructie
blijft. De goegemeente op te doen schrikken en vrees
aan te jagen als er tegen het stelsel gestreden wordt,
komt mij, om een woord van de Commissie zelf te
gebruiken, misleidend voor. 't Is alsof de bolsjewieken
komen.
Wat zegt de oud-ambulantus, de wethouder van
onderwijs te Amsterdam, de heer den Hertog, hier
van Dit
„Wij zijn dan ook vast overtuigd, dat het gezag
van het hoofd, door hem het onderwijs in een eigen
klas op te dragen, in het minst niet geschaad wordt,
doch integendeel in vele gevallen er door versterkt
zal worden. Hadden wij deze overtuiging niet, dan
zouden wij er zeker niet licht toe komen, u een
voorstel tot afschaffing van het ambulantisme te doen,
welke ook overigens de daarvan te verwachten voor-
deelen mochten zijn".
Zet dat oordeel nu eens tegenover de tendentieuse
bangmakerij van de Commissie.
De Leeuwarder schoolhoofden hebben 't in hun
brief aan de Commissie uit den treure over de door
den Bond nagestreefde afschaffing van het hoofd
schap waar het hier echter niet om gaat en zij
betoogen aan 't slot van hun brief niet meer of minder
dan dat de afschaffing van 't ambulantisme een ont
nemen van de eer beteekent aan hen, die hier in den
dienst vergrijsd zijn, of deze reeds met woorden van
lof en waardeering verlaten hebben.
Eerroovers zijn dus zij, die tot afschaffing van 't
ambulantisme besluiten. Me dunkt, de voorstanders
sparen dikke woorden niet. Maar het blijft voor hen
toch een gekke geschiedenis, de aanhaling van Bur
gemeester en Wethouders van Amsterdam. „Laat",
aldus de dertien Leeuwarder hoofden, „de politiek
de hoofden van de groote scholen degradeeren, of,
wil men, verheffen tot den rang van klasse-onderwijzer,
zij zal van het onderwijs een chaos maken, maar de
hoofden van scholen zullen persoonlijk geen reden
hebben zich te beklagen".
Wij, voorstanders van afschaffing van 't ambulan
tisme, zijn dus ook nog chaosmakers.
Misschien zou die chaos komen, als alle onder
wijzers en onderwijzeressen handelen als de onder
wijzeres, waarvan een brief bij de stukken gevoegd,
melding maakt. Van afwezigheid van het hoofd (zoo
wordt in die brief vermeld) maakte ik misbruik om
oogenblikkelijk de lesrooster te veranderen, een
leervak te laten vervallen, waarvan ik zelf niet hield.
Een schuldbekentenis in optima-forma. Als alle klasse-
personeel zoo slecht tegen de afwezigheid van het
hoofd kan, zou dan, zoo vraagt spreker, één ambu
lantus aan elke school wel voldoende zijn En zou
het dan niet verstandiger zijn naar maatregelen te
zoeken als waar Burgemeester en Wethouders van
Amsterdam het straks over hadden
Trouwens het zal met de onvolmaaktheid van deze
onderwijzeres wel wat meevallen. Ik vertrouw wel,
dat ze een beste werkkracht kan zijn en durf het er
aan hare school best op aan, het hoofd een klasse te
geven. Zij zelf ook wel. Want zij verklaart in haar
schrijven, dat de invloed van het hoofd door de
muren heen gaat.
Welnu, als we dus maar zorgen, dat 't hoofd
binnen het gebouw is en voor een klasse staat, kunnen
we er volmaakt zeker van zijn, dat er zelfs bij de
schrijfster van dezen brief geen enkel onvruchtbaar
oogenblik zal komen. Daarvoor waakt, volgens de
schrijfster, de door de muren dringende invloed van
het hoofd.
Maar we hebben lang genoeg het zware geschut
der voorstanders laten dreunen. Nu eens wat kalmer
toon daartegenover. Voor 't juiste effect resumeeren
wij eerstwij zijn eerroovers, chaosmakers, wij ver
grijpen ons aan de avonduren en het huiselijk geluk
van de schoolhoofden (lees hun brief!) wij zijn ge-
zagsbelageis (volgens de Commissie).
En wat zegt de ervaren oud-ambulantus, de heer
den Hertog? „Nuchteren bekeken (ja, nuchteren
komt de kwestie voor ons in hoofdzaak hierop neer,
dat aan de hoofden een nuttige en meer bevrediging
schenkende taak kan worden opgedragen dan zij thans
hebben, zonder dat gevaar voor schade aan de be
langen van het onderwijs daartegenover staat".
Dat klinkt kalmer als al die opgewonden taal van
schoolcommissie en hoofden, te meer waar onze oud-
ambulantus even daarna zelf erkent„de afschaffing
zal als stelsel ook haar gebreken vertoonen maar zij
biedt verschillende belangrijke voordeelen, waaronder
wel het voornaamste is, dat het hoofd het werk kan
voortzetten, dat hem in do eerste plaats geschikt deed
voorkomen om hoofd te worden."
En de beteekenis van deze wethouderlijke woorden
wordt te grooter als we lezen, hoe deze autoriteit in
de zitting van 25 October 1917 verklaarde, dat hij
als hoofd steeds het vertrouwen van de klasseonder
wijzers gehad had, iecs dat vele tegenstanders van
de afschaffing van het ambulantisme missen. Het
ambulantisme gaf hem persoonlijk voldoening en onder
dien indruk was hij als jong raadslid tegen af
schaffing. Zijn wethouderservaring echter had hem
bekeerd. Zij had hem geleerd dat het stelsel bevel-
zucht en taktloosheid kweekt, juist onder de ijverigste
hoofden, terwijl het den tactvolle minder ijverig maakt.
Zie daar een hoogst belangwekkende uitlating van
een oud-ambulantus, voorstander van het ambulantisme,
die, toen hij als wethouder boven de partijen kwam
te staan, en in zijn functie alle voor- en nadeelen
onder de oogen kreeg, aanlandde in het kamp der tegen
standers. De ervaring had hem geleerd, hoe hun
argumenten, door hem vroeger bestreden, juist waren.
Het is de moeite waard, hierbij even de aandacht
te vestigen op de uitlating van dr. Gunning die in
1913 verklaarde, dat niemand er op den duur tegen
bestand is als zijne ambtsbezigheden hem te veel
vrijen tijd laten en die in 1914 aan dat bezwaar nog
meer hechtte, en er aan toevoegde„het spijt mij
„het te moeten zeggen, want ik wil niemand grieven
„of te kort doen, of aan zijn tegenstanders overleveren,
„maar nog nooit heb ik een ambulant hoofd ontmoet,
„die er beter op was geworden".
Ziedaar twee mannen aan het woord; hoe zeer
veroordeelen hun rustige opmerkingen, voortkomende
uit hunne ervaringen, het ambulantisme. Zij staan
aan de zijde van diegenen die de hoofden hier eer
roovers enz schelden en tegen wie de Commissie het
gezag wil beschermen.
Ik zou verder nog kunnen aanhalen hoe de oud-
ambulantus, de heer Klaas de Vries, getuigt, dat de
12 jaar dat hij hoofd-klasseonderwijzer was, hem het
best bevielen van zijn 26 jarigen dienst, en dat hij
de school verliet, omdat hij als ambulantus niet zoo
kon werken als hij als niet ambulant hoofd wel kon
doen.
Ik zou kunnen wijzen op de afdeeling Amsterdam
van het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap,
dat als voordeelen van afschaffing noemtHet hoofd
komt weer midden in de practijk te staan, en zal
weer intens kunnen deelnemen aan het eigenlijke
schoolwerk. De verhouding tot het personeel zal
beter zijn. De invloed van het hoofd op het werk
in de school zal door zijn voorbeeld zeer vergroot
worden. Het verantwoordelijkheidsgevoel van den