62 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Maart 1919. „Een tijdelijk onderwijzeres bijv. die reeds hier en daar met vrucht werkzaam was, volgt aan een der scholen iemand op, die volkomen orde had. Weldra heerscht in haar klasse volslagen wanorde en klaagt ze schreiend„Mijnheer, ik doe toch zoo mijn best, maar allen zijn roerig en ongehoorzaam, wat moet ik doen Het hoofd der school blijft eenigen tijd in de klasse en de zaak is weldra in orde. Vrage hoe zou 't met die klasse bij een niet-ambulant hoofd gegaan zijn Spreker kan niet aannemen, dat met een eenvoudig bezoek aan de lokaliteit van zoo iemand de zaak in orde is. Maar er is gezegd dat de invloed van een hoofd der school door de muren heen gaat. Maar wat het hoofd kan, dat kan ook iedere goede onderwijzer, die naast een dergelijke leerkracht geplaatst is. Spreker kent zulke gevallen wel. In den derden brief aan de schoolcommissie, van mej. Boddé, wordt gezegd, dat bij afwezigigheid van het hoofd de lesrooster wel eens zou kunnen ver anderd, of in een vak geen onderwijs worden gegeven. Wie dat wil, zegt spreker, doet dat, ook als het hoofd er wel is. Iemand die zoo weinig plichtsgetrouw is, zal dat toch doen, omdat het hoofd toch niet in alle twaalf klassen tegelijk kan zijn. Zoo'n toestand trouwens, waarbij een leerkracht, zoodra 't hoofd weg is, uit eigen beweging een vak overslaat, is bovendien zoo absurd, dat spreker zich hier moeilijk kan indenken. Of spreker voor zich zelf meent dat het hoofd van een school een gevaar is voor een school, of dat het ambulante hoofd dit is Als het hoofd zijn taak aldus zou opvatten, dat hij plotseling de klas binnenvalt, elk oogenblik van den dag, dan is dat naar sprekers meening wel gevaarlijk. De schoolcommissie speelt verder tegen de voor standers van het ambulantisme uit een verschil van meening tusschen de heeren Ossendorp, den voorzitter van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, en Albarda, den Haagschen wethouder van onderwijs. Dat is niet een mooie wijze van bestrijden. Bovendien ging de kwestie tusschen die heeren niet eens over het ambulantisme. Spreker heeft den heer Albarda geschreven en het antwoord dat daarop inkwam be wijst, dat deze zinsnede niet in de stukken had mogen staan. „Met het ambulantisme had de heele kwestie niets te maken, daarover is door mij in den Raad niet gesproken," zoo schreef de Haagsche wethouder. En Ossendorp heeft op de Zaterdag gehouden ver gadering hetzelfde gezegd. Ook nog een gedeelte van den brief van de hoofden van scholen heeft spreker pijnlijk aangedaan. Daar wordt aangehaald een uitlating van mr. Troelstra, welke den indruk moest wekken alsof mr. Troels tra zich zou hebben gemengd in de kwestie van het ambulantisme. Spreker is met deze kwestie geheel op de hoogte en is van meening dat men het ambulantisme onnoodig kan achten, en toch volkomen bedoelde uitlating van mr. Troelstra kan onderschrijven. De kwestie toch ging toen over de vraag op welke manier de demo cratische school kan worden bereikt, n.l. of de onder wijzers het hoofdschap zouden negeeren en niet solli- citeeren als hoofd. Dat was de kwestie welke mr. Troelstra in de bekende artikelen naar voren bracht, en ook spreker en anderen met hem zijn altijd van meening geweest, dat niet op die manier moest worden opgetreden. Doch met het ambulantisme heeft dit niets te maken. Spreker hoopt dat de hoofden niet hebben geweten wat zij schreven, en onbewust de zaak verkeerd hebben voorgesteld. Spreker zal thans maar een slot maken aan zijn opmerkingen en vragen, wat moet voor het ambulan tisme in de plaats komen Dat het ambulante hoofd voor de klas komt daar is spreker vlak voor, ook in het belang van het hoofd zelf. Dan blijft over de moeilijkheid van de administratie, het briefjesschrij ven, het spreken met de ouders enz. Dat valt echter wel wat mee. Spreker acht het bijv. in 't algemeen beter dat de betreffende onderwijzer met de ouders zelf spreekt. En overigens de moeilijkheden zijn er om opgelost te worden. Als de bel maar eerst van de school af was, dat zou al een zeer groote vooruit gang zijn, is eens gezegd. En zoo is het. Om alle wissewasjes wordt het hoofd geroepen, ook wel van 't gemeentehuis. De menschen weten nu eenmaal dat het ambulante hoofd er is, en dat de bel er is, en ze denken dat ze wel zullen worden te woord gestaan. In Friesland is een school met 12 en een met 9 leerkrachten en daar staat het hoofd voor de klas. Die moeilijkheden kunnen dus wel worden onder vangen. Althans er is over te spreken. Als men maar in beginsel besluit om het ambulantisme af te schaffen, dan wordt voor 't andere wel een oplossing gevonden. Misschien moet een reserve-onderwijzer worden aan gesteld, misschien een kweekeling-onderwijzer of een concierge. Zou dit laatste weelde zijn Zou dat in school het toezicht en de zindelijkheid niet bevor deren Waar nu een werkvrouw veel te veel en vaak te zwaar werk moet doen Spreker wil voorloopig hiermee volstaan. Hij heeft enkele practische dingen naar voren willen brengen, en hoopt dat het peil waarop het debat is ingezet zal worden gehandhaafd. Dan wil hij hier nog graag enkele oogenblikken over praten. De heer Schoondermark (wethouder) zal niet lang spreken. De Raad hoeft uit het gesprokene en door de stukken advies genoeg over het voor en tegen van het ambulantisme. Er ligt voor ons een breed voerig schrijven van de Schoolcommissie en de Raad is dus nu in de gelegenheid om een oordeel te vellen. Slechts wil spreker enkele opmerkingen maken omtrent het gesprokene door de heeren de Boer en Zandstra. Het doet hem genoegen, dat de heer de Boer geen strijd tegen de hoofden wil. De heer de Boer beschouwt de zaak als een verheffing van de hoofden. Hij zegt, dat zij werk hebben beneden hun waardigheid, en wil hun verheffing. „Het ambulantisme is onnoodig", zei de heer de Boer. Dat is wat slap uitgedrukt. Anders is de uit drukking meest, dat het ambulantisme is de pest voor de school. En dat ligt meer voor de hand, want men is al jaren bezig het ambulantisme te bestrijden. En dan wordt er doorgaans met krachttermen ge argumenteerd. De heer Zandstra, die beweerde dat van de onder- wijs-menschen de meerderheid tegen het ambulantisme is, vergeet, dat het groote aantal dat tegen het am bulantisme zich uitspreekt allen onderwijzers zijn. Het grootste aantal van de onderwijs-menschen vormen nu eenmaal de onderwijzers en het kleinste aantal zijn de hoofden. Natuurlijk dat dan het grootste aantal tegen is en het kleinste aantal voor. Er wordt verbazend geschermd met het woord chaos, maar daar hecht spreker niet veel aan. Spreker gelooft ook niet, dat, als het hoofd een dag weg is, het in de school een chaos wordt. Maar dat is niet de kern van de zaak. Het ambu lantisme is noodig, ook in het belang van de onder wijzers. Al waren het allen goede krachten, dan zou nog, indien er nooit controle werd uitgeoefend ver slapping optreden. En voor die controle is het hoofd noodig. Zooals trouwens ook voor het hoofd controle noodig is, verduiveld goed, anders verslapt hij ook. En als schoolopziener heeft spreker de ervaring op gedaan, dat waar hard gewerkt wordt, daar ziet men de controle gaarne, in andere niet. Dit wilde spreker opmerken. En verder moet men niet vergeten, dat men hier te Leeuwarden slechts het partiëele ambulantisme heeft, niet het geheele. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Maart 1919. 63 En spreker zou het een ramp voor de school vinden, wanneer dat partiëele ambulantisme werd afgeschaft. De heer Zandstra zal niet lang meer spreken, maar hij merkt den heer Schoondermark op, dat hij, waar hij het over voor- en tegenstanders had, niet over personen sprak. Zijn bewering was, dat in 8 pCt. der scholen het ambulantisme heerscht, in 13 pCt. hot gedeeltelijke ambulantisme en dat in 79 pCt. het ambulantisme niet gekend wordt. In de 40 jaar van haar bestaan heeft het ambulantisme dus niet veel veroveringen gemaakt. Als het zoo bijzonder nood zakelijk was, dan zou het wel in meer scholen zijn. En is er bewijs, dat er aan de honderden scholen, waar het ambulantisme niet is, het onderwijs slechter zou zijn Neen Die bewijzen zijn er niet. Daar is het onderwijs niets minder dan hier. Wij kunnen, zegt spreker, na al wat wij gehoord hebben, ook na wat de heer Haverschmidt zei omtrent het toezicht op de scholen, het bewijs geleverd achten, dat het ambulantisme niet noodig is. In het begin der mobilisatie waren hier eenige scholen met de hoofden voor de klas. Daar was toen het ambu lantisme langen tijd buiten werking gesteld. De Commissie heeft daar toen tenslotte gauw een eind aan gemaaktanders mocht het bewijs eens geleverd worden dat het niet noodig was. Want dat het toen slechter ging, daar heeft niemand ooit iets van ver nomen. De heer de Boer heeft het woord „pest" voor de school niet gebruikt, omdat hij voor zich dat niet noodig achtte. Daarom zou die uitdrukking ook niet waar geweest zijn. Dat zou wel het geval zijn, als het ambulante hoofd zijn taak opvatte zooals spreker dat straks heeft weergegeven. Sprekers ervaring echter is, dat men als bij intuitie gevoelt, dat dit nooit de weg is en dat aan het hoofd dan de moed ontzinkt om controle in de klas uit te oefenen. Dat is werk dat niet kan worden gecontroleerd. Wel zal controle noodig kunnen zijn, maar dat zal kunnen geschieden door b.v. om de zooveel maanden de boeken eens op te vragen of door van klasse te ver wisselen met een onderwijzer. Dit is wel het beste bewijs, dat het niet gaat om het leiderschap. Dat kan zooals het nu bestaat, evengoed blijven bestaan. Misschien is het ambulantisme wel eens de „pest" geweest, maar spreker zou 't gevoel hebben onwaar te zijn als die kwalificatie uit zijn mond zou vloeien. Deed het den wethouder genoegen dat spreker zich zoo uitdrukte, spreker deed het genoegen dat de wethouder het woord chaos niet verdedigde. Dat was ook te absurd. Als men dat zou moeten ver onderstellen van groote menschen, dan zou men de idealen ten opzichte van den grooten tijd, dien we tegengaan, wel kunnen opbergen. Want dan zou die niet kunnen gebouwd zijn op het werkelijk innerlijkste wezen van den mensch. Maar er moet controle zijn, zegt de wethouder. Controle zal er blijven en moet er blijven. Het rijks- toezicht zal blijven en de Schoolcommissie zal er kunnen wezen om zoo vaak als het noodig is, de resultaten van het onderwijs te beoordeelen. Spreker hoopt, dat men zal toestemmen dat het niet om kleinigheden gaat. 't Gaat om de school zoo te krijgen als zij naar de meening van de onder wijzers noodig is. Waarom moet daar dan achter gezocht worden afgunst bij de onderwijzers. Zij zeggen toch ook niet, dat het bij de tegenstanders slechts eigenbelang is 't Gaat hier om belangrijke zaken, om het belang van de school en de werkers in de school. Men heeft het hier nu zoo lang met het ambulantisme gedaan, laat men het nu eens zonder het ambulantisme pro- beeren. Dan kan men de argumenten en ervaringen op de weegschaal leggen, mogelijk dat dan later nog eens discussies in den Raad worden gehouden waaruit zal blijken, dat van het spook niets is overgebleven. De heer de Haan wil zich niet opwerpen als des kundige op onderwijsgebied, maar hij heeft 35 jaar lang de onderwijszaken met veel belangstelling ge volgd en hoewel aanvankelijk niet voornemens zich in deze bespreking te mengen, komt het hem voor, dat ten onrechte het voorbeeld van Amsterdam is aangehaald en gezegd dat het ambulantisme daar gunstig werkte. In het avondblad van „de Maasbode" van gister avond, hedenmorgen ontvangen, las spreker onder het opschrift „Een opmerkelijk artikel" een aanhaling uit „De Schoolwereld" van 6 Februari, welk artikel zooals daar gezegd wordt, verbluffend is van gemoede lijke mededeelingen van wantoestanden aan de eertijds door haar voorstanders zoo hoog geprezen school. Het artikel begint met nog eens aan te geven het programma, waarmee de Amsterdamsche openbare schoolhoofden in het strijdperk treden Ons doel zal uitsluitend zijn te komen tot een school le. waar het onderwijs staat op zoo hoog mogelijk peil (daar kan ieder het mee eens zijn) 2e. waar gewerkt wordt voor een eenvoudig leer plan, samengesteld naar de paedagogische beginselen, die uiteengezet zijn in het bekende leerplanrapport 3o. waar orde heerscht en tucht en stipt de hand gehouden wordt aan alle verplichtingen (hiermee wordt te kennen gegeven dat hieraan te Amsterdam nog al iets ontbreekt) 4e. waar voldoende toezicht wordt uitgeoefend door en stevige leiding uitgaat van een hoofd, wien de tijd wordt gegund zich aan dien taak te wijden. Verder leest spreker in het artikel„Maar helaas, de toestanden in onze onderwijswereld zijn in het geheel niet normaal. De Bond zegt wel, op te willen komen voor de belangen van het arme schoolkind, maar in de practijk heeft hij maling daaraan en heeft hij enkel oog voor heel iets anders. Hij laat zich leiden door haat tegen het hoofdschap enz. Waar dit gezegd wordt door personen die aan de zijde van het openbaar onderwijs staan, is het wel zeer in tegen stelling met de bewering omtrent de nuttige werking van het ambulantisme in de gemeente Amsterdam. Spreker wil hier nog bijvoegen dat in Arnhem, waar indertijd ook een strijd van den Bond tegen het hoofdschap plaats vond, door menschen van liberale richting werd gezegdde grootste vijanden van de openbare school zijn de openbare onderwijzers zelf. De heer de Boer, met verlof der vergadering voor de derde maal het woord verkrijgende, merkt op dat hij anders doorgaans met groote sympathie den heer de Haan hoort spreken, al is hij het ook niet met hem eens, doch het gesprokene van thans niet zoo van dezen had verwacht. Het is een klakkeloos afgaan op veronderstellingen, waarvoor het bewijs ontbreekt. Gezien het blad waaruit de heer De Haan put, denkt spreker dat het misschien gaat over de kwestie tusschen het openbaar en bijzonder onderwijs, wat met de kwestie die hier aan de orde is, niets heeft te maken. De heer de Haan heeft aan 't slot gezegd, dat een liberaal in Arnhem hem gezegd had, dat de onder wijzers zelf de grootste vijanden van het openbaar onderwijs zijn. Spreker vermoedt, dat ook in Leeu warden nog wel een dergelijk wezen op twee beenen zal rondloopen, maar dat is geen bewijs, enkel een bewering. Men spreekt van orde en tucht en wekt de veronderstelling alsof 't alleen den Bond van Nederlandsche Onderwijzers geldt. Doch ook het Nederlandsch Onderwijzers Genootschap, waarin ook hoofden van scholen zitten, heeft op zijn jaarverga-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1919 | | pagina 9