78 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 April 1919. 5. (Agenda no. 6.) Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het toekennen van een crediet voor uit breiding van het vaarwater der stadsgracht bij de ge vangenis tegenover de le Kanaalbrug. Dit voorstel luidt als volgt Na langdurige briefwisseling is met het Rijk over eenstemming verkregen over de voorwaarden, waarop aan de gemeente zal worden vergund de afgraving van een hoek grond, behoorende tot het terrein der strafgevangenis en tegenover de le Kanaalbrug ge legen, die zeer hinderlijk is voor de scheepvaart. Weggegraven zal dan worden een sikkelvormig ge deelte langs een boog met een koorde van 50 M. en ter grootste diepte van 8,5 M. Gevolg is het afbreken en opnieuw opmetselen van een stuk ringmuur. Voor grond met houtgewas moet ƒ35, betaald worden. De overige kosten van het werk schat de Directeur der Gemeentewerken op 4200. Wij hebben de eer U voor te stellen ons daarvoor het noodige crediet te verleenen en ons te machtigen de voor de afgraving noodige regeling met het Rijk te treffen. De beraadslaging wordt geopend. De heer Beekhuis vraagt, of, waar het hier het vaarwater langs den zuidkant van de Grachtswal be treft, dit geen provinciaal vaarwater is Spreker meent wel, dat zulks het geval is. De oostkant van de gracht tot het Dokkumerend is gemeentelijk vaar water, terwijl het Nieuwe Kanaal doorloopend tot de Willemskade provinciaal vaarwater is. Spreker doet deze vraag, omdat het, waar het hier betreft de ver betering van het vaarwater, voor een goed deel op den weg der provincie ligt om dit werk uit te voeren en wijl de kosten naar billijkheid niet ten laste van de gemeente kunnen komen. De Voorzitter meent, dat de zaak zóó is: het eigen dom van de vaart is bij de gemeente, maar het onder houd en beheer is bij de provincie. Valt deze ver betering nu onder onderhoud en beheer Eigenlijk niet, meent spreker. Is het vaarwater verbreed, dan is verder het onderhoud bij de provincie. De ge meente moet het maken, de provincie het onder houden. De gemeente heeft ook betaald den aanleg van de gracht, en ook, met subsidie van de provincie, het maken van het Nieuwe Kanaal. De heer Beekhuis antwoordt dat het is, zooals de voorzitter zegt. 't Is echter de vraag, of dit werk niet tot het onderhoud kan worden gerekend. Spreker denkt van wel. De Voorzitter zegt, dat de uitvoering van het werk hoog noodig is. Als men nu eerst nog weer bij de provincie zal aankloppen, zal dat weer veel tijd kosten. Na lange correspondentie is het in orde gekomen met het rijk, ten opzichte van de strafgevangenis, 't Is gewenscht dat er nu voortgang mee wordt gemaakt. De heer Ti9mersma betoogt dat vroeger het onder houd van de gracht naar het Vliet ook bij de provincie was, doch dat indertijd de gracht van het Vliet naar de le Kanaalbrug weer in onderhoud bij de gemeente teruggebracht is. De provincie heeft thans bij de verwijdering van dezen hoek niet het meeste belang. Dat stuk hoort meer bij het vaarwater van de ge meente. Spreker verwacht dan ook, dat men bij een eventueel verzoek nul op het rekwest zou krijgen. De heer Beekhuis antwoordt, dat juist de schepen die uit het Kanaal doorvaren naar de Willemskade heel veel last van dien hoek hebben. Die schepen stuiten, zooals spreker dikwijls zag, vaak op dien hoek, en zij hebben dus belang bij deze verbetering. Niet die uit het Kanaal in gemeentelijk vaarwater komen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeene stemmen aangenomen. 6. (Agenda no. 7). Voorstel van Burgemeester en Wethouders betreffende de bezoldiging der vakonderwijzeres in de handwerken aan gemeenteschool no. 3 Dit voorstel luidt als volgt De vakonderwijzeres in de handwerken aan ge meenteschool no. 3, mej. G. Sevenhuysen, zal, waar haar in die betrekking een vaste jaarwedde is toege kend, niet deelen in de o.m. voor dat personeel door do gewijzigde verordening verkregen geldelijke voor dooien. Haar jaarwedde is op ons voorstel door Uwe Vergadering laatstelijk geregeld bij besluit van 23 October 1917, no. 453R/240 en wel in dien zin, dat deze word verhoogd tot 750,terwijl bovendien aan haar eene jaarlijkscho toelage van 50,werd toegekend voor het bezit van de akte fraaie hand werken. Hoewel belanghebbende dus geen aanspraak op eene hoogere belooning kan maken, meenen wij toch, dat de billijkheid medebrengt ook hare bezoldiging thans wederom te herzien en daarbij te bepalen het getal lesuren dat zij ten hoogste verplicht zal zijn te geven. Volgens de nieuwe jaarweddenregeling zal de be looning van de categorie van vakonderwijzerossen in de nuttige handwerken, waartoe belanghebbende behoort, 50,per wekelijksch lesuur bedragen. Wordt de wedde nu op 1000,gesteld, behalve eene toelage voor de akte fraaie handwerken, dan kan daarnaast het getal ten hoogste te geven lesuren op 20 per week worden bepaald. In overeenstemming met het bovenstaande en onder bijvoeging van het betrekkelijk advies van de com missie van toezicht op het lager onderwijs, hebben we derhalve de eer U in overweging te geven te besluiten I. de jaarwedde van mej. G. Sevenhuysen, vak onderwijzeres in de handwerken aan gemeenteschool no. 3, gerekend met ingang van 1 Januari 1919, te bepalen op 1000,benevens eene jaarlijksche toe lage van ƒ50,voor het bezit van de akte fraaie handwerken, onder verplichting, daarvoor ten hoogste twintig lesuren 's weeks te geven, wordende elk wekelijksch lesuur meer met 50 per jaar beloond; II. den pensioengrondslag voor de onder I ge noemde voorloopig te regelen op de daar genoemde bedragen van 1000,en 50,totaal ƒ1050, De beraadslaging wordt geopend. De heer Zandstra stuit hier op de bepaling, door Burgemeester en Wethouders voorgesteld, dat de ver hooging zal ingaan op 1 Januari 1919, terwijl de schoolcommissie voorstelde 1 September 1918, het begin van het nieuwe schooljaar den datum waarop de onderwijzeres begon 20 uur les per week te geven. Spreker helt meer over naar de gedachte van de schoolcommissie, en stelt dus voor in 't voorstel sub I, te lezen in plaats van 1 Januari 1919, 1 Septem ber 1918. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 April 1919. 79 De heer Schoondermark (wethouder) antwoordt dat wanneer Burgemeester en Wethouders consequent redeneeren, het zal moeten zijn 1 September 1918, zulks om de motieven, aangehaald bij de voorstellen betreffende de salarissen van de gymnastiekonderwijzers en de schoonmaaksters, 't Is omdat zij geen toeslag kunnen krijgen, dat het salaris wordt verhoogd. Bij het doen van dit voorstel was het spreker ontschoten. De Voorzitter deelt namens Burgemeester en Wet houders mee, dat de door den heer Zandstra voorge stelde wijziging wordt overgenomen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeene stemmen aangenomen. 7. Agenda no. 8). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot aankoop van vastigheden aan de Bever straat Bijlage no. 13). De beraadslaging wordt geopend. De heer Fransen heeft geen bezwaar tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, doch zou graag in verband met dat voorstel een vraag doen, nJ. deze, of er geen mogelijkheid bestaat dat de eigenaren, die op het oogenblik hun panden aan de gemeente overdragen en die misschien in moeilijk- lijkheden zullen komen doordat zij niet een huis kunnen vinden waarin zij hun zaak kunnen uitoefenen, voorkeur krijgen op den grond die straks zal over blijven, om daar een nieuwe zaak op te richten. De heer Van Sloterdijck wenscht naar aanleiding van het voorstel een vraag aan Burgemeester en Wethouders te doen, over den huurprijs van de bak kerij der familie Swildens, waaromtrent meent spreker een fout is begaan. Terwijl toch van het huis van den heer Uffelie bij een verkoopprijs van ƒ88000.een huur van 3000.wordt bedongen, wordt van den heer Swildens bij een koopprijs van 87000.maar 1250.huur gevraagd, 't Komt spreker voor dat dit geen verhouding is, en wanneer men het vergelijkt met het perceel van A. J. Ket, dat 18000.— doet en voor 500.verhuurd wordt, dan zit er in 't geheel geen systeem in. Die 1250.huur van de bakkerij moet minstens zijn 2500.indien niet 3000.—. De heer Berghuis (wethouder) antwoordt dat de opmerking van den heer Van Sloterdijck op een misverstand berust. De huur betreft slechts een on derdeel van het pand, dat hetwelk bij den heer Swildens zelf in huur is. Diverse gedeelten van het pand zijn bij anderen in huur, o.a. het huis aan de Weaze en het huis in de Peperstraat. De heer Swildens betaalt aan zijn medeeigenaren thans ook f 1250,huur, doch maar van een betrekkelijk klein gedeelte van het heele pand. De andere huren die nu gemaakt worden krijgt de gemeente ook. De heer Van SloterdijckDo huur betreft dus alleen de bakkerij De heer Borghuis (wethouder) Alleen de bakkerij. De werkelijke huurprijzen worden betaald. De heer Van Sloterdijck Dat kan ik uit het voor stel niet opmaken. Er zal echter, behalve de bakkerij, nog een 1300.uit moeten komen. De heer Beekhuis heeft niet in de stukken kunnen vinden, wanneer de koopsom betaald wordt en de aanvaarding der perceelen plaats vindt. De Voorzitter: Ik meen 12 Mei 1920. De heer Beekhuis Er wordt bij de huur over ge sproken, maar het staat er niet heel duidelijk. De VoorzitterDe bedoeling is, dat de perceelen met 12 Mei 1920 overgaan en dan eigendom van de gemeente worden. De eigenaren die dan nog geen perceel hebben, kunnen dan de voorkeur krijgen op het huren der panden voor de genoemde huursommen althans als de gemeente dan nog niet wenscht te beginnen met afbreken. De heer Schaafsma (wethouder) wil antwoorden op de vraag van den heer Fransen, omtrent het geven van voorkeur op den overblij venden grond voor de genen die nu hun zaak overdragen. Het komt spreker voor, dat men een dergelijke toezegging moeilijk kan doen. Bij overeenstemming met de eigenaren zijn de bepalingen gemaakt en de voorgestelde bedragen vastgesteld. Daarvoor krijgt de gemeente het volledige recht van eigendom en spreker meent, dat de ge meente bedoelde perceelen dan moet kunnen afstaan aan diegenen, die eventueel de hoogste bieders zijn. De kwestie van voorkeur wil spreker dan geheel uitschakelen. De heer Fransen vindt dit jammer. De menschen die nu de huizen aan de gemeente verkoopen, zullen misschien in moeilijkheden geraken omdat zij geen nieuw geschikt pand weer kunnen bekomen. En waar zij thans voor betrekkelijk lage sommen hun huizen aan de gemeente overdoen, daar meent spreker, dat het goed was, hen voorkeur te geven op den over- blijvenden grond, om daar weer hun zaak op te richten. De heer Beekhuis is van meening, dat in verband met het tweede deel van het voorstel de procedure Pranger een bewering als zou de gemeente deze huizen goedkoop krijgen, niet onweersproken mag blijven. De prijzen zijn niet goedkoop maar hoog. Nu do onderhandelingen zoover gevorderd zijn, nu moet, meent spreker, de Raad ook meegaan, maar anders zou spreker hebben gewild, dat zoodra de onteigeningswet aangenomen was, de dagvaardingen waren uitgebracht. De proceskosten die men dan misschien zou moeten betalen staan lang niet in ver houding tot den hoogeren prijs die men nu moet betalen bij onderhandschen koop. De rechtbank immers rekent bij de prijsbepaling met de andere prijzen die voor omliggende perceelen zijn gemaakt, en de ge meente is dus, naar spreker meent, op die wijze goed- kooper uit, dan door de huizen te koopen. De heer Franssn merkt op, dat hij niet de bedoe ling had dat alle panden goedkoop gekocht zijn. Enkele panden zijn goedkoop gekocht. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeene stemmen aangenomen. 8. Agenda no. 9). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot ruiling met resp. overdracht van grond nabij de Tijnjestraat en den Kanaaliveg Z.Z. aan de Coöperatieve fabriek tot bereiding van melkproducten en tot uitgifte in erfpacht van grond aldaar aan A. van der Meulen, alsmede praeadvies van Burgemeester en Wethouders op het adres van den heer J. Koopmans in verband met dat voorstel.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1919 | | pagina 4