94 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 30 April 1919.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Woensdag 30 April 1919. 95
vullen leemte in den omvangrijken commissiearbeid
staat, zegt spreker, dat de commissie in haar ijver
tot herziening in één opzicht verder is gegaan dan
haar opdracht strekte.
Wat toch is het geval? Toen in de raadsvergadering
van 23 Juli 1918 de herziening van de salarissen van
den burgemeester, den secretaris en den gemeente
ontvanger aan de orde was, werd door den heer
Schaafsma een voorstel ingediend tot het benoemen
eener raadscommissie, die zou hebben te overwegen
in hoeverre de salarissen van al de ambtenaren en
werklieden moesten worden herzien. De bedoeling
van het voorstel was ook de salarissen van de wet
houders hierbij op te nemen. Dat voorstel werd aan
genomen, maar de salarissen van de wethouders
werden uitgeschakeld. De opdracht der commissie
ging niet verder dan tot de herziening van de sala
rissen van ambtenaren, werklieden en bedienden in
dienst der gemeente. En nu zien wij aan 't hoofd
van de nu door de commissie voorgestelde nieuwe
salarisregeling die van burgemeester, secretaris en
gemeente-ontvanger staan.
Voor de herziening van de salarissen van deze drie
ambtenaren had de commissie geen opdracht't was
juist naar aanleiding van de door Gedeputeerde Staten
voorgestelde verhooging van deze ambtenaren, dat
de Raad besloot tot instelling eener commissie voor
de lagere ambtenaren, enz.
Gaat het nu aan, te doen zooals de commissie hier
doet En dat nog wel zonder eenige toelichting harer
zijds Terwijl het zeer aanzienlijke verhoogingen
betreft, en wel ingaande op 1 Januari 1919, op welken
datum ook de in Juli 1918 door Gedeputeerde Staten
toegekende verhoogingen zijn ingegaan
Is de commissie dus eenerzijds iets te kort gescho
ten, anderszijds is ze haar doel voorbijgestreefd.
Wij behoeven waarlijk de salarisregeling der eerste
drie genoemde ambtenaren niet uit handen van
Gedeputeerde Staten te nemen. Deze toch hebben
gedurende de oorlogsjaren op te waardeeren wijze
blijk gegeven, dat de zorg voor de financieele belan
gen van deze gemeenteambtenaren wel aan hun is
toevertrouwd.
Spreker stelt op dezen grond voor, de door de
commissie voorgestelde wijziging der salarissen van
den burgemeester, den secretaris en den gemeente
ontvanger van de lijst af te voeren, op grond dat
deze salarissen met ingang van 1 Januari 1919 be
langrijk zijn verhoogd en gebracht zijn op het peil
waarop Gedeputeerde Staten van Friesland ze wenschen
bepaald te zien.
De heer De Haan sluit zich gaarne aan bij het
woord van lof dat door den heer Zandstra is geuit
ten opzichte van de werkzaamheden der salariscom
missie. Het was van te voren bekend, dat het werk
van een dergelijke commissie doorgaans een zeer
ondankbare en tijdroovende zaak is. Zeer veel over
leg is noodig om tot een behoorlijke oplossing te
komen.
Het voorstel dat de commissie doet, is nog geen
definitief resultaat. Er blijven eenige punten te regelen
over, die vermoedelijk bij de samenstelling van een
ambtenaren-reglement zullen worden geregeld. Er
wordt althans nu niet gezegd, hoe het verschil tusschen
minimum en maximum zal worden verdeeld. De com
mies-redacteur zal bijv. van 2800.3300.ont
vangen. Dat verschil van 500.moet dus in drie
termijnen worden verdeeld, en er wordt niet aange
geven hoe men zich dat denkt.
Voorts vraagt spreker wanneer het recht op perio
dieke verhoogingen ingaat, op den dag van in functie-
treding, bij den aanvang van de maand of van 't
halfjaar. Zoo moeten tal van punten nog worden
geregeld, alvorens 't voorstel kan worden uitgevoerd.
Zoo ook de betaling van 't loon na eventueel over
lijden. Dat is bij tal van categorieën van rijks
ambtenaren 1 maand, en bij gemeentewerklieden 18
weken. Evenmin is gesproken van de bezoldiging
van hen die den leeftijd van 18 jaar nog niet hebben
bereikt. Die kunnen toch niet vallen onder de bepa
lingen der gewone regeling
De opinie van den heer Haverschmidt dat met te
kwistige hand gewerkt is, deelt spreker niet. Wel
zijn verschillende salarissen belangrijk vooruitgegaan,
en als 't zich liet aanzien dat we weer normale tijden
kregen, dan ware die kwalificatie misschien juist, maar
spreker gelooft, dat de tijd van duurte nog niet
voorbij is. De enquête omtrent de uitgaven van ge
zinnen van rijksambtenaren leerde, dat in September
j 1. de uitgaven nog 82 pet. boven 't normale waren,
en in December nog 76.2 pet. De verhoogingen schijnen
spreker derhalve niet buitensporig toe. De voorstellen
hebben bij de ambtenaren een vrij gunstigen indruk
teweeggebracht. Spreker heeft er met veel lof van
hooren gewagen, en ook het feit dat er weinig amen
dementen zijn ingediend, is een blijk van instemming
met de voorstellen.
Spreker kan zich niet geheel vereeuigen met de
voorgestelde termijn van opklimming. Het voorstel
om het maximumsalaris in drie jaar tijds te doen be
reiken gaat hem in 't algemeen te ver. Bij de behan
deling van de onderwijzersjaarwedden in Januari
j.l. merkte de wethouder van onderwijs op, dat de
regeling hier gunstig afstak bij die van het Rijk.
Hier zou het maximum in 14 jaar tijds worden be
reikt, terwijl die termijn volgens de rijksregeling 19
jaar zou zijn. Nu zijn we een paar maanden verder,
en stelt een raadscommissie voor, tusschen minimum
en maximum een periode van 3 jaar aan te nemen.
Dit mag, zegt spreker, wenschelijk zijn voor de werk
lieden, die meer physieke kracht dan geestelijken arbeid
aanwenden (hoewel dit laatste bij geoefende vaklieden
zeker ook wel noodig is) en die dus in drie jaar tijds
vakvaardig kunnen zijn, bij meer technische vakken
is dat niet het geval. Het spijt spreker dan ook dat
de periode zoo kort is genomen. Er zal wol niet veel
aan te veranderen zijn, maar spreker weet geen
enkele regeling, waar tusschen minimum en maximum
maar 3 jaar verschil ligt. In geen andere gemeente
is de termijn zoo kort, terwijl bovendien de dienst
jaren in andere gemeenten nog vol meetellen. In
Den Haag heeft men althans dezer dagen een periode
van vijf jaar vastgesteld.
De heer Beekhuis schaart zich geheel aan de zijde
dergenen, die woorden van lof hadden voor de com
missie voor het werk dat zij in betrekkelijk korten
tijd heeft verricht. Dat de financieele gevolgen hier
van voor de gemeente niet gering zouden zijn, dat
was best te voorzien. Doch spreker ziet niet in hoe
op eenigszins belangrijke en toch doelmatige wijze
hierin is in te grijpen, zoodat het minder geld zou
kosten. De commissie is logisch te werk gegaan, en
de voorgestelde cijfers zijn logisch verbonden.
Het laatste wat de heer De Haan opmerkte, heeft
ook spreker getroffen. In het voorstel omtrent de
tijdstippen van verhooging is, meent spreker, niet
dezelfde logische gedachtengang, welke overigens in
het voorstel zit, terug te vinden. De bedoeling van
periodieke verhoogingen is toch deze, dat men aan
neemt, dat de persoon die in dienst van de gemeente
is, na verloop van eenige jaren meer en beter werk
voor de gemeente zal kunnen doen, dan het geval
was toen hij in dienst trad. Zijn werk krijgt hooger
waarde, en moet dus hooger beloond worden.
Hierbij moet echter onderscheid worden gemaakt
tusschen werklieden en ambtenaren. De werklieden
zijn na korten diensttijd op volle waarde, zoodat
voor hen wel een periode van 3 jaar kan worden
aanvaard, maar voor ambtenaren is dat het geval
niet. Voor hen ware eene verhooging om de drie jaar
oneindig veel logischer. Spreker zou dus willen, dat
voor ambtenaren de verhoogingen zouden worden
bepaald om de 3 jaar steeds 1/3 gedeelte. Hij weet
nog niet hoe dat te omschrijven, maar de bedoeling
is dat de werklieden na 3 jaar het maximum zullen
bereiken, de ambtenaren na langer verloop van tijd.
De Voorzitter acht het voorstel-Haverschmidt, dat
het voorstel van de commissie alsnog naar het college
van Burgemeester en Wethouders wordt gezonden
om prae-advies, niet noodig. Het voorstel is zeer uit
gewerkt, en bovendien, de Raad heeft indertijd deze
salarisherziening aan een commissie opgedragen, zoodat
de zaak aan Burgemeester en Wethouders onttrokken
was. Er is thans geen reden om Burgemeester en
Wethouders weer in de zaak te betrekken.
Spreker vraagt of het voorstel-Haverschmidt wordt
ondersteund.
De heer Beekhuis merkt op, dat het een voorrecht
is, dat een lid der commissie tevens wethouder van
openbare werken is. Spreker veronderstelt verder, dat
de wethouder der bedrijven met de bedrijfsdirecteuren
wel overleg zal hebben gehouden. Dan is daarmede
het doel bereikt en zal men dus kunnen te weten
komen hoe de wethouders, met deze verschillende
takken van dienst belast, over de salarisregeling
denken. En dan acht spreker het niet noodig, dat
het voorstel nog in handen komt van het geheele
college.
De Voorzitter antwoordt, dat het een voorstel van
de commissie is, dat behandeld wordt, en de commissie
kan dat verdedigen of niet verdedigen. Burgemeester
en Wethouders staan daar absoluut buiten. Wil een
van de leden vragen aan de wethouders, of aan een
van de wethouders hoe deze er over denkt, dan zal
deze zeker antwoorden, maar Burgemeester en Wet
houders staan daar als zoodanig buiten, 't Zou bijv. zeer
goed mogelijk kunnen zijn dat de betreffende wethou
der zich wel met iets kan vereenigen, en Burgemeester
en Wethouders in hun geheel niet. De meening van
een der leden kan dus niet worden aangenomen als
die van de meerderheid van het college.
Het spijt den heer Haverschmidt, dat zijn denkbeeld,
om de voorgestelde regeling nog eens aan het oordeel
van Burgemeester en Wethouder te onderwerpen,
geen bijval vindt, ook niet bij den voorzitter. De
moeilijkheid, dat ook de jaarwedde van den burge
meester wordt geregeld, kan worden ontgaanmen
late die jaarwedde buiten beoordeeling, al meent men
ook persoonlijk dat het voorgestelde, met het oog op
het zielental, wat te hoog is en dat Leeuwarden niet
gelijk staat met Groningen.
Ondanks het hooren der organisaties schijnt de
goede verhouding der salarissen onderling te ontbre
ken dit geeft aanleiding tot ontevredenheid en het
gevolg is dat men niet bereikt hetgeen men juist
beoogt, dat namelijk de tractamentsregeling voor
langen tijd van de baan is.
Het voorstel-Haverschmidt wordt niet ondersteund,
zoodat het verder geen punt van behandeling uitmaakt.
Aan de orde wordt gesteld het voorstel van den
heer Zandstra om aan de commissie voor de salaris
herziening alsnog opdracht te geven de salarissen van
eenige categorieën gemeenteambtenaren aan een her
ziening te onderwei pen.
De heer Tulp merkt op, dat het feit, dat die cate
gorieën van menschen niet in het voorstel zijn opge
nomen, zijn reden hierin vindt, dat die personen niet
behooren tot de competentie van de commissie. Zij
worden uitsluitend door Burgemeester en Wethouders
gesalarieerd. Doch de commissie heeft wel voeling
gehouden met Burgemeester en Wethouders en als
de Raad deze voorstellen aanneemt, dan mag ver
trouwd worden, dat Burgemeester en Wethouders
ook de salarissen dier ambtenaren en werklieden zullen
herzien.
Het voorstel-Zandstra wordt niet ondersteund,
en vervalt derhalve.
Aan de orde wordt gesteld het voorstel-Zandstra
om de herziening der salarissen van den burgemeester,
den secretaris en den ontvanger uit de voorgestelde
regeling te doen vervallen.
De heer Tulp zegt, dat de heer Zandstra zich be
roept op het feit, dat deze salarissen in 1918 ook
zouden zijn verhoogd. Nu was de commissie zeer
heterogeen in hare samenstelling, maar zij was anoniem
van meening, dat deze salarissen zoo moesten worden
voorgesteld.
De reden is deze, waar de salarissen van den
directeur der lichtfabrieken en van gemeentewerken van
f 5000.op f 6000.werd voorgesteld (een salaris
dat noodig is, gezien 't vele dat men vraagt, waar
men een gediplomeerde van Delft wenscht) daar gaat
het niet aan om het salaris van den burgemeester en
secretaris ongewijzigd te laten. De burgemeester is
ten slotte het hoofd van de gemeente en de directeur
van de bedrijven of gemeentewerken is minder hoog
in rang kregen zij 't zelfde salaris, dan zou dat een
scheeve verhouding geven. Ook de secretaris, die
eveneens een academische vorming heeft, moet niet
in salaris staan beneden een der beide directeuren.
Daar komt nog bij, dat voor een gemeente als deze
een salaris van den burgemeester tot een maximum
van f 8000.niet te hoog moet worden geacht. Van
den heer Zandstra had spreker die opmerking althans
niet verwacht, omdat van dien kant er op wordt
aangedrongen, dat ook weinig bemiddelden tot bur
gemeester zullen worden benoemd. En wanneer nu
een financieel niet sterk staand persoon burgemeester
van Leeuwarden zal kunnen worden, dan zal hij zeker
wel 7000.a f 8000.behoeven om te kunnen
bestaan. Dat weet de heer Zandstra ook wel. Spreker
moet dus op dien grond het voorstel-Zandstra ont
raden.
De heer Beekhuis merkt op, dat hier toch iets is
dat niet geheel klopt. De voorstellen der commissie
kunnen niet zoo worden aangenomen, omdat de Raad
niet de bevoegdheid heeft, de salarissen van burge
meester, secretaris en ontvanger vast te stellen.
De Voorzitter wijst op punt n van 't commissie
voorstel, waar staatc. q. daartoe (voor de vaststel
ling) bij de hoogere besturen de vereischte stappen
te doen.
De heer Tulp merkt op dat de commissie met het
bezwaar van den heer Beekhuis heeft rekening ge
houden. Zij stelt voor zich voor die salarissen tot de
hoogere besturen te wenden.
De hoer Beekhuis ziet van 't woord af.
De heer Zandstra kan zich zeer goed voorstellen
hoe de commissie er toe is gekomen dat voorstel te
doen. Dat is de zaak niet, maar wel dat de commissie
zonder eenige toelichting harerzijds dit voorstel bij
den Raad indiende.
Over het al of niet toereikende van zulk een salaris
kan men echter verschillend denken, hij zou, indien
hij burgemeester was, met f 5000.heel goed tevre
den zijn.