236 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 October 1919.
dat spreker zich een directeur, die dergelijke afwij
kingen durft te doen, niet kan voorstellen. Spreker
kan daarom wel mis zijn, doch hij blijft er bij, dat
hij zich een dergelijk ambtenaar niet kan voorstellen.
Het voorstel van den heer De Boer lacht spreker
ook wel toe, n.l. om een commissie te benoemen, die
de zaak eens ernstig onderzoekt. De mededeeling
van den heer Schaafsma weegt nog veel zwaarder
dan al het andere samen dat het peil 40 cM. is
verlaagd is, volgens spreker, het ernstigste feit van
de heele geschiedenis.
De heer De Boer wil nog een paar opmerkingen
maken. De heer Fransen heeft opgemerkt, dat de
oorzaak van alles ligt in het eigen beheer. Spreker
meent, dat dit, al mag het in zekere opzichten juist
zijn, niet geldt ten opzichte van den bouw der
woningen. Waren deze door een aannemer gebouwd,
dan was het ook gegaan volgens het bestek.
De heer Oosterhoff„Die had ods misschien ge
waarschuwd."
De heer Da Boer meent, dat de critiek ten opzichte
der woningen gescheiden moet blijven van die ten
opzichte van het kerkhof. Het plan is geweest in
den ouden Raad, in de Raadscommissie en in het
college; er is gebouwd volgens teekening, goedgekeurd
door den Raad, bijgevolg oefent men ten opzichte
der woningen critiek uit op den vorigen Raad.
Alleen op den aanleg van het kerkhof zelf is
90.000 te kort. Door spreker is voorgesteld, het
gevraagde crediet niet toe te staan, de heer Fransen
was daar huiverig voor, doch wanneer het wel wordt
toegestaan, dan is de Raad verantwoordelijk gesteld
en dan is er geen verhaal meer op de schuldigen.
De heer Fransen is het hiermee niet eens en vraagt
of de heer De Boer de werklieden dan niet wil be
talen
De heer De Boer zegt, dat hij de arbeiders wil
laten betalen door degenen die 't gedaan hebben,
degenen die ten onrechte opdracht hebben gegeven
tot wijziging en daartoe niet bevoegd waren. Men
moet eerst onderzoeken en hot crediet voorloopig niet
toestaan.
De heer Oosterhoff heeft een aanmerking gemaakt,
dat niet werd voorgesteld het onderzoek op te dragen
aan Burgemeester en Wethouders. Politiek gesproken
zal men echter het vorige College van Burgemeester
en Wethouders aansprakelijk moeten stellen en als
men nu het tegenwoordige College met het onder
zoek wil belasten, lijkt dit spreker niet goed gezien.
Waar er tegenover den Raad is misdaan, moet ook
de Raad zelf met het onderzoek worden belast, ook
uit een oogpunt van piëteit.
De Voorzitter zegt, dat de heer De Boer het crediet
dus niet wil verleenen.
De heer De Boer zegt, in eerste instantie te hebben
voorgesteld, het crediet niet te verleenen.
De heer Tulp: .Als het crediet niet verleend wordt,
wat dan
De Voorzitter zegt, dat dan op een gegeven oogen-
blik de boel stop zal staan. Wat er dan echter verder
zal gebeuren, is op 't oogenblik niet precies te zeggen.
De heer Tulp voelt er wel iets voor, doch moet
eerst weten wat er zal gebeuren.
De Voorzitter zegt, dat men dan eerst moet weten
wat er betaald is en wat niet. Men zal dus op die
posten moeten wachten.
De heer Berghuis (wethouder) is het met den heer
De Boer niet eens, dat het verleenen van het crediet
oorzaak zou zijn, dat er geen verhaal meer mogelijk
was op de schuldigen. Spreker zou het met den hoer
De Boer wel eens zijn, als men wist wie de opdracht
had gegeven, 't zij dan de Directeur of de betrokken
Wethouder of iemand anders. De gemeente moet de
arbeiders, die te goeder trouw het werk uitvoerden in
ieder geval betalen en de heer De Boer behoeft niet
bang te zijn, dat de aansprakelijkheid van de personen
die de opdracht zoo zonder machtiging hebben gegeven,
zou vervallen, doordat de gemeente aan hare zedelijke
verplichtingen voldoet.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van de heeren De Boer en Tiemersma,
om een commissie ad hoe te benoemen, wordt met
algemeene stemmen aangenomen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt met 16 tegen 7 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen de heeren Dijstra, Lautenbach, Tulp,
Oosterhoff, Jansen, Fransen, Van Weideren baron
Rengers, IJ. de Vries, O. F. de Vries, Schaafsma,
De Vos, Postma, Van der Werff, mevrouw Buisman-
Blok Wijbrandi en de heeren Schoondermark en
Berghuis.
Tegen stemmende heeren Zandstra, Dijkstra,
Terpstra, mevrouw Besuyen Lindeboom, en de
hoeren Tiemersma, Visser en De Boer.
V. De Voorzitter stelt thans aan de orde de inter
pellaties. Het houden van interpellaties over allerlei
dingen begint hier echter langzamerhand te gelijken
op een schriftelijke rondvraag en aangezien de rond
vraag niet in het reglement genoemd wordt, meent
spreker, dat men die niet moet gaan -invoeren.
Wanneer er een publiek belang mede gemoeid is,
zal spreker er geen oogenblik aan denken, dat daar
omtrent geen vraag gesteld mag worden, doch men
moet niet beginnen met allerlei vragen in den vorm
van interpellaties te gieten.
Als eerste interpellatie komt dan aan de orde die
van den heer De Vos naar aanleiding van het besluit
van Burgemeester en Wethouders, om de boomeu in
de Singelstraat te doen rooien.
De heer Da Vos zegt, dat het toch al laat is en dat
dit kleine beetje er ook nog wel bij kan. Spreker is
lezer van de Friesche Courant en daarin komen ge
regeld voor redenaties van een schrijver, die van de
tien keer negen keer den spijker op den kop slaat.
Deze schrijver deelde nn onlangs mede, dat bij Bur
gemeester en Wethouders het voornemen bestaat, om
in de Singelstraat de lindeboomen te rooien, en daar
voor iepen in de plaats te zetten. Dit naar aanleiding
van een adres van enkele inwoners, die meer licht in
huis wenschten te hebben. Daar stond echter een
ander adres tegenover, waarin op behoud der boomen
werd aangedrongen. Spreker dacht: Burgemeester en
Wethouders zullen niet zoo dom zijn, om die mooie
boomen te laten rooien, daarvoor die mooie straat,
waaruit pas de z.g. kinderhoofdjes waren verdwenen,
te doen opbreken en er andere boomen voor in de
plaats te zetten.
Toen spreker hiernaar een onderzoek instelde,
bleek hem, dat inderdaad het voornemen bestond, de
boomen te rooien. Dit komt spreker niet voor in het
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 October 1919. 237
belang van de gemeente de boomen zijn prachtig en
aan het bezwaar kan heel goed worden tegemoetge
komen door een doelmatige snoeiïng. In het adres
vindt spreker slechts enkele onderteekeningen, het
grootste deel der bewoners is er tegen. Burgemeester
en Wethouders hebben hier een steek laten vallen,
doch evenals een handige breister, kunnen zij die
steek weer opnemen. Daarom vraagt spreker of Bur
gemeester en Wethouders genegen zijn, om ernstig
te onderzoeken, of nog niet op het genomen besluit
teruggekomen kan worden en aan de enkele bewoners
tegemoet gekomen kan worden door een doelmatige
besnoeiing der boomen.
De heer 0. F. de Vries (Wethouder) legt uit hoe
de zaak zit. De heer Sijbesma en anderen hebben
in een adres gevraagd om de boomen te doen rooien
en een paar dagen later kwam er een adres binnen,
waarin gevraagd werd om de boomen te snoeien.
Toen hebben Burgemeester en Wethouders op advies
van den Directeur van Gemeentewerken besloten om
de lindeboomen te laten rooien en er iepen voor in
de plaats te zettenals deze iepen eenigszins gegroeid
zijn, worden de andere boomen gerooid waarvoor dan
weer iepen in de plaats komen. Aan het besluit is
echter nog geen uitvoering gegeven, zoodat de Raad
nog anders kan besluiten.
De heer Dijkstra meent, in aansluiting van de laatste
woorden van den Wethouder te moeten zeggen Geef
geen uitvoering aan het besluit. Het is een groote
kostenverspilling en 't komt eigenlijk hierop neer, dat
er misschien 20 bewoners zijn, die er voor zijn, dat de
boomen blijven, tegen 2 of 3 die ze willen verwijde
ren. Als de lijst andersom was geweest, zou 't geval
ook anders zijn.
Spreker wil nu voorstellen, aan het verzoek enkel
tegemoet te komen door een doelmatige snoeiïng en
van de rest geen nieuws. Doet men volgens 't besluit,
dan gaan deze boomen weg, er komen weer andere,
men moet de straat opbreken, allemaal kosten voorniets.
Daarom vraagt spreker of Burgemeester en Wethou
ders niet op hun besluit willen terugkomen.
De heer Oosterhoff sluit zich bij de heeren De Vos
en Dijkstra aan.
De Voorzitter meent, dat het hier weer is de strijd
van den noordkant tegen den zuidkant der straat.
De eene kant heeft steeds zon en warmte, de andere
kant niet, en daardoor hebben die menschen te kampen
met vochtigheid en donkerheid. Spreker meent dat
een beetje te veel zon geen kwaad kan doch vochtig
heid en donkerheid in de huizen hindert wel.
De bedoeling was, daar ulmus monumentalis te
planten, die in de groote steden in de buitenwijken
thans meer en meer in zwang komen, dat is de iep
die een beknopte groeiwijze heeft. In Den Haag is
deze boom in de buitenwijken te vinden, de boom
geeft schaduw, doch neemt de zon niet weg. In
verschillende steden neemt de aanplanting van deze
I boomen meer en meer toe.
Spreker meent, dat door besnoeiing heel moeilijk
aan het verlangen der menschen is tegemoet te komen.
En een beetje te veel zon is beter dan te veel vocht.
De heer Dijkstra zegt, dat men niet moet vergeten,
dat de achterkanten van de huizen, die met den
noordkant in de straat staan, den geheelen dag de
zon hebben. De Voorzitter doet het juist voorkomen
alsof de bewoners met den noordkant aan de straat
het vragen, doch misschien zijn het slechts 10 of 15
pet van hen, die het wensc-hen. Daarom vraagt
spreker toezegging, om de straat te laten, zooals zij is.
De heer Oosterhoff meent, dat de richting dei-
huizen is oost-west en niet noord-zuid.
De Voorzitter z;egt, dat er toch menschen zijn die
den zonkant op de huizen hebben en anderen, die dit
niet hebben.
De heer De Vos wil graag weten, of er nu uit
voering wordt gegeven aan het besluit of niet.
De Voorzitter kan nu niet zeggen wat Burgemeester
en Wethouders zullen besluiten; er zal echter worden
overwogen.
De heer De Vos heeft iemand gesproken, die het
adres om de boomen te rooien heeft onderteekend,
doch die ook van oordeel was dat met een klein
beetje snoeien de heele zaak ook wel in orde was te
brengen. En dat heeft men nu van den heer Dijkstra
ook gehoord. Burgemeester en Wethouders maken
zich echter van de zaak af, en men kan voelen, dat
de boomen a tout prix er uit moeten. Spreker hoopt
echter, dat de bewoners zoo spoedig mogelijk met
een nieuw adres aan den Raad zullen komen en dat
de Raad dan niet zoo dom zal zijn de beslissing over
te laten aan Burgemeester en Wethouders, doch dat
het in handen van deze gesteld zal worden om prae-
advies, zoodat de Raad dan de beslissing heeft aan
zichzelf.
De interpellatie wordt gesloten.
VI. Wordt aan de orde gesteld de interpellatie van
den heer Jansen, omtrent het tehuis voor dakloozen
in de Poststraat.
De heer Jansen zegt, dat reeds sedert jaar en dag
in het dakloozentehuis in de Poststraat een ergelijke
toestand heerscht. Een jaar of 8 geleden, toen een
gezin op straat werd gezet, is deze localiteit er op
ingericht, om dat gezin voor enkele dagen berging te
verleenen en er is toen wat stroo binnen gebracht.
Maar sedert dien is de toestand daar zoodanig ge
worden, dat er verandering in moet komen, men mag
dat niet bestendigen. Nu in 1919 wonen daar niet 6
of 7 menschen, doch 3 groote gezinnen, zoodat daar
25 menschen in moeten huizen. De toestand is daar
zoo treurig als men zelden heeft gezien, daarom mogen
Burgemeester en Wethouders die menschen daar niet
langer in laten. Van middag heeft spreker, vóór hij
naar de Raadsvergadering ging, daar den toestand
nog eens opgenomen. Een ergelijke vervuiling, een
diep beklagenswaardige toestand waarin die menschen
huisden! De kinderen zien er zoo vreeselijk, zoo be
klagenswaardig uitspreker wil alleen maar zeggen,
dat op een steenen plaat zeven kinderen moeten
slapen, waar voor 2 of 3 geen plaats is. Spreker hoopt
dat Burgemeester en Wethouders hier zullen ingrijpen
en een andere huisvesting voor de menschen zoeken.
De Voorzitter zegt, namens het college van Burge
meester en Wethouders, medewerking toe.
De heer Schaafsma (wethouder) zegt, dat hij 'tnog
maar eenigen tijd heeft meegemaakt, maar er is juist
een tehuis voor wanbetalers in wording en het schrille
beeld daarvan is allen wel bekend. Het tehuis in de
Poststraat kan niet bestendigd worden, doch we zitten
met het feit, dat dergelijke menschen daar zelf toe
meewerken. Voor het college van Burgemeester en
Wethouders is het dan niet gemakkelijk, men kan de
menschen er ook niet uitzetten en op straat laten
rondloopen. Voor een groot gedeelte zijn de bewoners