242 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 October 1919.
De Voorzitter vraagt, of het voorstel van den heer
Schooudermark wordt ondersteund.
Dit blijkt niet het geval te zijn het voorstel van
den heer Schoondermark is hiermee vervallen.
Bij stemming over het 2e lid der commissie wordt
benoemd de heer De Boer met 17 stemmen. De heer
Oosterhoff verkrijgt 4 stemmen, de heer Lautenbach
3 stemmen.
Bij stemming over het 3e lid der commissie wordt
benoemd de heer Tulp met 18 stemmen. De heer
Lautenbach vorkrijgt 4 stemmen, de heer Oosterhoff
2 stemmen.
Bij stemming over het 4e lid der commissie wordt
benoemd de heer Van der Werff met 15 stemmen.
De heeren Dijstra, Visser en Jansen vorkrijgen ieder
1 stem, de heer Lautenbach verkrijgt 3 stemmen, de
heer Oosterhoff 2 stemmen, er is 1 biljet in blanco
ingeleverd.
Bij stemming over het 5e lid der commissie ver
krijgt de hoor Visser 10 stemmen, de heer Lautenbach
3 stemmen, de heer Oosterhoff 4 stemmen, de heer
Fransen 6 stemmen en de heer Dijstra 1 stem.
Geen volstrokte meerderheid verkregen zijnde, wordt
overgegaan tot een tweede vrije stemming, waarbij
worden verkregen door den heer Visser 11 stemmen,
door den heer Lautenbach 3 stemmen, door den heer
Fransen 5 stemmen, door den heer Oosterhoff 4 stem
men en door den heer Dijstra 1 stem.
Nog geen volstrekte meerderheid vorkregen zijnde,
vindt thans een herstemming plaats tusschen de
heeren Visser en Fransen, die de moeste stemmen op
zich hebben vereenigd.
dienst 1919 en van de begrooting van die instelling
dienst 1920.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met algemeene stemmen aangenomen.
6. Agenda no. 8). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot goedkeuring van de rekening der Stads-
Armenkamer, dienst 1918.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met algemeene stemmen aangenomen.
7. Agenda no. 9). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van de begrooting van den
Armenraad, dienst 1920.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met algemeene stemmen aangenomen.
8. (Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot goedkeuring van de begrooting voor het
Stads-Ziekenhuis, dienst 1920.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met algemeene stemmen aangenomen.
9. Agenda no. 11). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot goedkeuring van de begrooting der Stads
Bank van Leening, dienst 1920.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met algemeene stemmen aangenomen.
10. Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging der gemeente-begrooting, diëtist
1919, enz.
De Voorzitter verzoekt den heeren, waarover wordt
gestemd, zich van stemming te onthouden (de heer
Fransen is afwezig).
Als 5e lid der commissie wordt benoemd de heer
Visser mot 16 stemmen. De heer Fransen verkrijgt
6 stemmen, er is een biljet in blanco ingeleverd.
De commissie bestaat dus uit de heeren Collet,
De Boer, Tulp, Van der Werff en Visser.
De Voorzitter merkt nog op, dat ingevolge artikel
50 van het reglement van orde de heer Collet voor
zitter wordt van de commissie, omdat op dezen de
meeste (19) stemmen zijn uitgebracht.
3. Agenda no. 5.) Voorstel van Burgemeester en
Mothouders om aan R. Adama op zijn verzoek met in
gang van een nader door hen te bepalen datum eervol
ontslag te verleenen als onderwijzer aan gemeenteschool
no. 5.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met algemeene stemmen aangenomen.
4. (Agenda no. 6). Voorstel van Burgemeester en
MOthouders tot wijziging van de begrooting van het Nieuwe
Stads- Weeshuis en tot goedkeuring van de rekening dier
instelling, beide dienst 1918.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met algemeene stemmen aangenomen.
5. (Agenda no. 7), Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot goedkeuring van de suppletoire begrooting
der inkomsten en uitgaven van de Stads-Armenkamer,
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Nijhoit zou gaarne inlichtingen willen hebben
omtrent een paar artikels, n.l. art. 358b en art. 359.
In artikel 358/' lezen we, dat de duurtetoeslag waar
toe in de vorige vergadering is besloten, bestreden
zal worden uit den post onvoorzien, terwijl toch in
de vorige vergadering is besloten er een leening voor
aan te gaan. Dit zou dus in stiijd met het raads
besluit zijn.
In artikel 359 wordt gezegd, waarvoor de post on
voorzien is besteed, en dat daaruit 12,000.— wordt
gereserveerd voor de gemeentelijke gasfabriek om
daarmee haar meerdere uitgaven, bestaande in ver
hooging van loonen van werklieden en ambtenaren, te
dekken. Het lijkt spreker niet de juiste manier, dat
deze uitgaven worden bestreden uit de gemeente-
begrooting. De gasfabriek heeft groote winsten ge
maakt, spreker acht het beter, de uitgaven te bestrij
den uit de reserves van de gasfabriek, 't Is hier slechts
een klein bedrag, maar spreker acht het toch meer
juist, dat de kosten, die op een bedrijf vallen, ook
door dat bedrijf zelf worden gedragen.
De heer Berghuis (wethouder) zegt, dat de heer
Nijhoit met het eerste punt in de war is. De toeslag,
die 85.000.zou kosten, is bij de vorige wijziging
der begrootiug er reeds opgebracht. De leening staat
daar al op, zoodat de toeslag uit onvoorzien wordt
bestreden, nadat het bedrag eerder onder onvoorzien
is gebracht.
De heer De Boer„Er is toch geen vergadering
tusschen geweest".
De heer Berghuis (wethouder) zegt, dat in de ver
gadering zelve, waarin tot de leening is besloten, de
wijziging is aangebracht.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 October 1919. 243
De Voorzitter merkt op, dat uit het voorstel-toeslag
het punt sub A was de begrootingspost, en sub B
het besluit tot uitbetaling.
De heer Nijhoit zegt dat als toelichting onder den
post onvoorzien staat, dat de toeslag als uitgaaf is
opgenomen en nu op onvoorzien is overgebracht.
De Voorzitter licht toe, hoe de zaak in elkaar zit.
Bij de vorige wijziging der begrooting is de post onvoor
zien verhoogd met f 85,000.— en daartegenover is
de leening gesteld. Nu is het daaruit gehaald en is
er een aparte post van gemaakt.
De heer Nijhoit vraagt, of dan in de vorige ver
gadering de begrooting is gewijzigd. Spreker was
toen afwezig.
De Voorzitter zegt, dat sub A was de wijziging, en
B was de uitkeering. Spreker heeft toen nog opge
merkt dat men ook wel eens mocht praten over sub A.
De heer Nijhoit ziet geen begrootings-wijziging in
sub A.
De Voorzitter zegt, dat het besluit al ter goedkeu
ring naar Gedeputeerde Staten is gezonden en dan
moet er wel degelijk een begrootings-wijziging bij
zijn. De wijziging was in het voorstel in ieder geval
de bedoeling wel, en, zooals spreker zegt, het besluit
is reeds ter goedkeuring gezonden naar Gedeputeerde
Staten.
De heer Nijhoit meent, dat de Raad het dan niet
heeft gezien.
De heer Berghuis (wethouder) zegt, dat het concept
ligt bij de stukken der vorige vergadering. Er is
alleen een verschil gekomen of het een tijdelijke of
een vaste leening zou worden en nu is besloten tot
een vaste leening, aflosbaar in 3 jaar.
Met het voorstel moest spoed worden betracht,
daarom is de wijziging der begrooting er meteen bij
gevoegd. In ieder geval zal de heer Nijhoit nu wel
begrijpen, dat deze post niet wordt getrokken uit
onvoorzien, maar uit onvoorzien dat is ontstaan uit
het sluiten eener geldleening.
Wat betreft de tweede opmerking van den heer
Nijhoit aangaande het tekort aan de gasfabriek, van
welken kant men het ook beschouwt, men moet er
toch steeds toe komen dat de gemeente hot betaalt,
daar straks de gasfabriek haar reserves meer dan
noodig heeft, als men maar denkt aan het punt uit
breiding. Dit zal niet vele maanden meer duren.
Spreker meent dat men de gasfabriek hare reserves
moet laten houden deze uitgave is gekomen door een
besluit van den Raad en is niet de schuld der be
grooting van de gasfabriek. En op stuk van zaken
komt het precies op 't zelfde neer of de uitgaven
worden bestreden uit de reserves der gasfabriek of
uit die der gemeente, 't is toch een gemeentelijk
bedrijf.
De heer Nijhoit is het er niet mee eens, dat het
even lang als breed is, al is het saldo voor de gemeente
ten slotte het zelfde. Het bedrijf heeft echter een
bedrijfsrekening en zal men die goed voeren, dan
moet men niet zoo doen, op die manier zou men de
bedrijfsrekening niet noodig hebben. De gemeente
gasfabriek leidt een verlies en dit is door den Raad
gekomen, doch de gasfabriek kan zelf de loonen niet
verhoogen, dit moet de Raad doen. De uitgaven
moeten door het bedrijf zelf worden gedragen, de
verhoogingen worden toch ook weer uit den gasprijs
gehaald, daarom acht spreker het bedrag op de ge-
meentebegrooting niet op zijn plaats. Men moet als
regel aannemen, dat de gasfabriek zichzelf kan be
druipen; het vorige jaar heeft zij haar reserve aange
vuld met veel meer dan 200,000. het bedrijf kan
het dus wel betalen.
Spreker wenscht daarom voor te stellen, de begroo
ting nog zoodanig te wijzigen, dat de uitgaaf van
12,000.voor de gasfabriek niet wordt bestreden
uit den post voor onvoorzien van de gemeente-reke
ning 1919.
De Voorzitter concludeert, dat de heer Nijhoit dus
den post van 12,000.— voor de gasfabriek van de
onvoorziene uitgaven wenscht te schrappen.
Spreker vraagt of het voorstel van den heer Nij
hoit wordt ondersteund.
Dit blijkt wel het geval te zijn.
De heer Oosterhoff is het met den heer Nijhoit eens,
dat het in beginsel niet hetzelfde is, uit welke kas
het tekort wordt betaald. Wat de kwestie zelf be
treft, staat spreker echter niet aan de zijde van den
heer Nijhoit. In de eerste plaats meent spreker, dat
men nu niet weder moet afwijken van de bestem
ming die enkele vergaderingen geleden aan deze be
dragen is gegeven en in de tweede plaats zegt de
verordening, dat de reserves van de gasfabriek zijn
bestemd voor bijzondere uitgaven. Dit nu mag niet
als een bijzondere uitgave worden beschouwd, omdat
ze ieder jaar terugkeert; doet men dit wel, waar is
dan het einde. De reserves zijn bestemd voor de
toevallige groote uitgaven, die niet ieder jaar terug-
keeren. Daarom zou spreker zich sterk tegen het voor
stel van den heer Nijhoit willen verklaren.
De heer Do Boer is het met de redeneering van
den heer Oosterhoff niet eens. Wat de heer Nijhoit
voorstelt is een volkomen correctie van de beide uit
gaven. De heer Oosterhoff zegt, dat de uitgaaf ieder
jaar terugkeert, doch deze zal het volgend jaar toch
wel worden opgenomen in de calculatie van den gas
prijs. Dat kan nn niet. omdat de uitgaaf op het eind
van 't jaar komt, nu is het dus wel degelijk een bij
zondere uitgaaf, die uit de reserves dient te worden
bestreden.
De heer Dijstra staat aan de zijde van den heer
Oosterhoff. Spreker brengt echter de kwestie meer in
rechtstreeksch verband met de gasfabriek zelf, voor wat
betreft de te verwachten belangrijke uitbreiding. De
loonsverhooging behoort onder die rubriek niet thuis.
Spreker voelt er meer voor om dezen post niet te be
trekken uit de reserves van de fabriek, doch deze
reserves te bewaren voor de groote veranderingen, die
de fabriek zal ondergaan.
De heer Nijhoit merkt op, nu de heeren de veror
dening er bij halen, dat het artikel dat spreekt over
de bestemming van het reservefonds, daarvan in de
eerste plaats zegt, dat het is bestemd voor het be
strijden van verliezen. Als dit is een verlies, door
de gasfabriek geleden, kan men het uit de reserves
betalen, dit is dan niet in strijd met de verordening.
De heer Oosterhoff is door de woorden van den
heer De Boer niet overtuigd, als zou het feit van de
calculatie van den gasprijs voldoende bewijs zijn, dat
het thans is een bijzondere uitgaaf. Spreker meent,
dat er dan niets is, of 't is voor dat jaar een bij
zondere uitgaaf.
De beraadslagingen worden gesloten.