250 Verslag van do handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 October 1919.
langrijk kleiner. Er is een groot deel van de bevolking
die het nog noodig heeft. Spreker handhaaft dan ook
zijn amendement tot geleidelijke inkorting van don
toeslag op den gasprijs.
De heer Postrna kan zich vereenigen met het voor
stel van den heer Tiemersma. Spreker vindt het ook
niet goed, den toeslag vlak voor den winter in te
trekken. Daarbij komt, dat tegen den winter de wer
keloosheid weer meer zal toenemen en er daardoor
minder inkomsten zijn.
Met de lange avonden neemt het gasverbruik toe,
mede een reden om nu niet in eens den toeslag in
te trekken. Spreker ondersteunt het amendement-
Tiemersma en gaat er volkomen mede accoord dat
het beter is den toeslag geleidelijk te verminderen
en niet plotseling.
De heer Berghuis (wethouder) merkt op, dat wan
neer men hier spreekt over de zwarte brandstof, men
bedoelt de cokes. Nu wil de heer Tiemersma weten
of Burgemeester en Wethouders op zijn voorstel kun
nen ingaan. Spreker kan echter wel verklaren, dat
als ieder zich daar voor opgeeft, er geen sterveling
in Leeuwarden zal zijn die ooit vijf eenheden aan
cokes krijgt. Daarom is het beter een termijn te
stellen, dan is op een vasten datum de toeslag afge-
loopen. 1 November is tekort, dan 15 November,
maar dan houdt de toeslag op voor bestellingen die
na 15 November inkomen.
Namens Burgemeester en Wethouders kan spreker
nog verklaren, dat het voorstel van den heer Tie
mersma omtrent geleidelijke vermindering van den
toeslag-gasprijs door het College wordt overgenomen.
De heer Tiemersma heeft nu van den Voorzitter
der Brandstoffen-commissie gehoord, dat er geen vol
doende cokes is, ten minste niet voldoende om ieder
5 eenheden te geven dan kan daarop natuurlijk ook
geen toeslag worden gegeven. Spreker wil nu alleen
nog dit zeggenhet kan natuurlijk voorkomen, dat
er geen voldoende cokes is, maar waar de menschen
zoo kort zijn voorbereid, is het beter dat naar de
aanvragen wordt gerantsoeneerd. En om tegemoet te
komen aan sprekers verzoek, vraagt hij den datum
te stellen op 1 December, dan kan hij volkomen met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders ac
coord gaan.
De Voorzitter deelt mede, dat ook dit laatste voor
stel van den heer Tiemersma door Burgemeester en
Wethouders wordt overgenomen. De heer Tiemersma
trekt dus zijn amendement in en het voorstel wordt
door het College dienovereenkomstig veranderd.
Ook het andere amendement van den heer Tie
mersma is door Burgemeester en Wethouders over
genomen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, in
dier voege gewijzigd, dat de toeslag op de cokes
blijft gehandhaafd tot de bestellingen, die vóór 1 De
cember 1919 inkomen, en de toeslag op den gasprijs
geleidelijk per maand met 1 cent zal worden ver
minderd, te beginnen met de maand November, wordt
hierna met algemeene stemmen aangenomen.
20. Agenda no. 22). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot oprichting van een Buitengewone school
voor Lager Onderwijs achterlijke kinderen) met de daarop
ingediende amendementen (bijlagen 28 en 36).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Schoondermark (wethouder) zegt, dat toen
Burgemeester en Wethouders zich aan het werk zetten,
om de amendementen van de heeren De Boer en
Zandstra te bestudeeren, zij al spoedig tot de conclusie
kwamen, dat daarin oen principe ligt, dat in hunne
amendementen weer terugkeert. De conclusie van
dat principe is, dat aan de school voor zwakzinnigen
een der onderwijzers als hoofd zal fungeeren. Met
dat principe kan het eene gedeelte van Burge
meester en Wethouders het niet eens zijn, het andere
gedeelte wel. Het piincipe is door het College niet
uitgemaakt, de Raad zal dit moeten uitmaken. Is nu
door den Raad uitgemaakt of we hier een hoofd
zullen krijgen in de beteekenis zooals die op 't oogen-
blik nog gangbaar is of zooals ligt in de bedoeling
van de heeren De Boer en Zandstra, dan kunnen
Burgemeester en Wethouders met de amendementen
aan het werk gaan en hun prae-advies daarover uit
brengen.
De heer Zandstra zegt dat de amendementen, door
den heer De Boer en spreker ingediend, natuurlijk
slaan op datgene, wat door den wethouder van onder
wijs is gezegd Zij hebben de bedoeling met hun
amendementen de zaak in een nieuwe richting te
sturen, dat is door den wethouder wel gevoeld.
Hunne bezwaren zijn, dat de hier aangeboden
voorstellen niet in die mate het belang van het
onderwijs aan achterlijke kinderen zullen bevorderen,
als spreker en zijn partijgenooten wel wenschen.
Dit onderwijs toch is geheel verschillend aan dat
van de gewone scholen van lager onderwijs. Het valt
buiten do verouderde wet op het lager onderwijs.
Spreker had nu verwacht dat Burgemeester en Wet
houders met voorstellen gekomen waren, waaruit een
democratische geest sprak.
Burgemeester en Wethouders zitten blijkbaar te
veel vast aan oude sleur en hebben, voortbordurende
op een volmaakt verouderd systeem, een verhouding
tusschen het hoofd en personeel ontworpen die nergens
in de onderwijswereld meer steun vindt. Nergens?
vraagt spreker. Ja, bij de meest conservatieve hoofden
waarnaar geen verstandig mensch meer luistert.
Hier was geen wettelijke dwang. Waarom nu in
het belang der school niet gekomen met een demo
cratische regeling, waar aan hoofd en personeel gelijke
invloed op den zoo belangrijken arbeid werd toegekend
en waar op de schouders van elk personeellid de ge-
zamolijke verantwoordelijkheid werd gelegd
Nieuwe vormen en gedachten kloppen aan de deur
onzer vaak zoo muffe en duffe schoolinrichtingen.
Wij willen, zegt spreker, voor die nieuwe vormen en
gedachten in deze inrichting de deuren zoo wijd
mogelijk open zetten. Wij willen aan deze school niet
het onderwijssysteem van onbeperkt gezag ter eoner,
en onvoorwaardelijke gehoorzaamheid en volslagen
onmondigheid aan de andere zijde.
De valsche indruk mag niet worden gewekt dat
er aan die school maar een is die alles weet, alles
kan, en alles doet. Samen weten, samen kunnen en
samen doen, is onze stelling.
Zal een onderwijzer zich volledig moeten wijden
aan zijn taak, dan moeten zijn aanleg, zijn beroeps
liefde en energie tot volle ontplooiing kunnen komen.
Dat geldt voor elke school, doch voor deze in het
bijzonder. Hier moet hem naar redelijkheid de grootst
mogelijke zelfstandigheid worden gelaten. Hij is nergens
„onderwijzer van bijstand" zooals Burgemeester en
Wethouders hem betitelen. Hij is geen hulpje. Aan
deze school zou plaats zijn voor hulpjes? Burgemeester
en Wethouders gelooven dat zelf niet, blijkens de eischen
die zij aan het personeel stellen, zegt spreker.
Trouwens zij die met het leven en werken van de
onderwijzers een beetje van nabij bekend zijn, weten
dat deze aanduiding, onderwijzer van bijstand, er
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 October 1919. 251
precies naast is. Werd het onderwijs gegeven in een
glazen huis, dan konden zij, die oogen hebben om
te zien, zich overtuigen dat er geen sprake is van
bijstand, of van handlanger van het hoofd der school,
leder heeft zijn taak en gevoelt zich daarvoor en is
Jaarvoor verantwoordelijk.
Vandaar onze verschillende amendementen, die be-
joelen den invloed van den klasseonderwijzer tot een
feit te maken. De leiding aan de schoolvergadering,
let aangewezen hoofdde man die de besluiten uit
voert en let op de riohtige naleving. Dat is de school
der toekomst.
Waarom zouden wij er hier nu geen begin mee
tnaken, vraagt spreker.
De heer Tulp, ofschoon niet voor het principe der
heeren sociaal-democraten, heeft zich indertijd bereid
verklaard, zoo noodig en mogelijk een eerlijke proef
te nemen met het systeem „het hoofd voor de klas".
We komen hier echter voor een school waarbij het
vooral aankomt op het talent van hen, die de kinderen
moeten leeren en opvoeden. Dit zullen ware paeda-
gogen moeten zijn en juist bij deze school is het
oudere hoofd met zijn meerdere ervaring op zijn
plaats. Juist deze school acht spreker de school bij
uitnemendheid om door een hoofd te worden bestuurd,
die leiding kan geven aan de jongere onderwijs
krachten. Bovendien komt het spreker voor, dat de
mannen en vrouwen, die aan deze school benoemd
zullen worden, als zeer verstandige menschen wel over
leg met elkaar zullen plegen. Spreker acht echter in
deze school beslist een hoofd noodzakelijk die de
leiding geeft. Dat wil daarom niet zeggen, dat de
anderen onmondig moeten zijn, een verstandig hoofd
zal begrijpen, dat hij voeling moet houden met de
landere onderwijzers. Waar toch kinderen in zijn school
zijn met zooveel verschillende karakters, moet hij
overleg plegen met zijn onderwijzers. Spreker vreest
absoluut niet, dat dit overleg niet zal worden ge
pleegd en kan daarom het principe van de heeren
Zandstra en De Boer niet onderschrijven.
De heer De Boer heeft het betoog van den heer
Tulp met aandacht gevolgd en komt daaruit tot een
andere conclusie, n.l. tot de logische conclusie, dat
men aan deze school moet komen tot een organisatie
van het onderwijs, waarin alle leerkrachten gelijk
berechtigd en bevoegd zijn. Het lijkt spreker gewenscht
deze zaak even te bezien, niet van het standpunt
van hoofd en onderwijzer, maar van het standpunt
van het onderwijs zelf en van het kind, dat moet
worden opgevoed. Er staan dan twee scherp gescheiden
beginselen op den voorgrond. Het eerste stelsel denkt
zich het kind in absLacto, gaat uit bij het bouwen
van stelsels van dit kind en gaat het dan toepassen.
Dit is het oude onderwijs-stelsel, zooals het tot nog
toe is gekend en zooals dit tot nog toe in de practijk
heeft gefaald.
Het andere zegt spreker door ons en het
meerendeel der onderwijzers aangehangen stelsel gaat
uit van het beoordeelen en bekijken van het kind
zelf en wat en hoe het kind reageert. Spreker heeft bij
zich een brochure die over dit onderwerp handelt, ge
schreven door den heer Schreuder, directeur van het
instituut Warnsberg te Arnhem. Genoemde heer
schrijft o.a. het volgende
„Eerst willen we even in het licht stellen, dat deze
in de laatste jaren snel zich uitbreidende behoefte
voor meerdere groepen van afwijkende kinderen
hulp te bieden, in nauw verband staat met het al
gemeen réveil op het terrein van opvoeding en onderwijs.
Er is een steeds toenemende onvoldaanheid over de
histories overgeleverde grondslagen van onze onder
wijsstelsels, over de gebruikelike methoden van onder
wijs en over de bereikte uitkomsten. „Zijn we wel
op de goede weg is de critiese vraag, die schier
op elk gebied van onderwijs zowel met betrekking
tot de schoolinrichting als tot de methoden en de
doelstellingen steeds luider wordt vernomen. We
beleven een tijd van algehele innerlike omvorming
van ons onderwijs, die is te kenschetsen als een
drang naar het volle en veelvormige leven en naar
uitbanning van wat er aan dood formalisme en sleur-
methodiek in de scholen is blijven hangen.
„Wat trachten we met onze schoolopvoeding voor
hun kinderjaren en voor het aanstaande leven voor onze
kinderen te bereiken Dat is de ene grote vraag,
die zich met niet meer te keren drang tegen onze
verstarde schoolsystemen keert en de andere is
„Is de huidige schoolpractijk wel in overeenstemming
met de gang van het geestelik groeiproces En
dan is het antwoord, dat tal van ouders en van op
voedkundigen op beide vragen gaven, een veroordeling
geweest van allerlei schooltoestanden.
Niet het kind in abstracto, maar de levende geestelike
kinderwerkelikheid zij óók in de school het voor werp
der opvoeding. En het doel niet het verwervon van
een zekere overgeleverde hoeveelheid schoolse kennis,
maar het verwerven van een grondslag voor practiese
levenskennis en levenswaardigheid, van de geschiktheid
om van het leven te maken, wat er van te maken is.
De grote opbloei der moderne kinderstudie heeft over
allerlei opvoedings- en onderwijsvragen nieuw licht ge
worpen en het is vooral de studie van het in dividuële
kind, die helder de gebreken van de massale opvoeding
van ons klassikaal schoolstelsel heeft doen uitkomen.
Een van de eerste konsekwonties van dit nieuwe
aanvoelen der schooltaak is de erkenning, dat het
over één kam scheren van alle kinderen aan oen inten
sieve schoolopvoeding in de weg staat."
Sproker sluit zich geheel aan bij 't geen door hem
is geciteerd geworden. Bij de inrichting van het onder
wijs moet men meer uitgaan van het kind zelf en de
eenige die in staat is, de vraag te beantwoorden, wat
bij in de school moet doen ten opzichte van elk
gegeven kind, is de onderwijzer die staat voor de
klas. Die heeft voortdurend het kind tegenover zich
en uit de waarneming van dat kind kan alleen hij tot
de conclusie komen welke geestelijke en zielkundige
ontwikkeling hij moet leiden. Dat kan niet iemand
doen, die buiten de klas staat, maar alleen hij, die
direct met het kind in aanraking komt. Deze gedachte
is het, die gedragen wordt door de geheele onder
wijzerswereld alleen door de ambulante hoofden
niet en die de overwinnende gedachte zal zijn in
het geheele onderwijs. De waarneming van het kind
bij het onderwijs, de opbouw van de methodiek door
de onderwijzers zelf, het verband en de leiding in de
school wordt alleen tot stand gebracht door de school
vergaderingen en de zelfstandigheid der onderwijzers.
Gezamenlijk onderwijsIn de schoolopvoeding past
niet de leiding van een hoofd dat alleen regeert,
maar de vrije zelfstandige kracht van den onderwijzer.
De heer Dijstra zegt, dat de Wethouder van Onder
wijs heeft opgemerkt, dat hier een principieele kwestie
aan de orde is en spreker gelooft ook, dat dit inder
daad het geval is. Spreker heeft eigenlijk gezegd de
principieele uiteenzetting van den heer Tulp niet
gehoord en die van den heer De Boer slechts zeer
gedeeltelijk. De heer De Boer heeft getracht weer
te geven, wat leeft in het milieu van de onderwijzers,
die altijd in zeer sterke mate aansturen in de richting
van de hoofdelooze school. Wat den heer Tulp be-
betreft, spreker wil geen politiek tegen hem uitspelen,
maar als deze zegt, dat deze school speciaal in aan
merking zou komen voor een hoofd, meer dan een
andere school met een veel grooter aantal onderwijzers
van bijstand, dan voelt spreker dit niet zoo. Dan zou
spreker, indien hij zich op het standpunt stelde, dat