252 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 October 1919.
het hoofd gemist kan worden, het hoofd eerder aan
deze school overbodig achten, omdat volgens het
voorstel van Burgemeester en Wethouders elke klasse
16 leerlingen zal bevatten Het hierop betrekking
hebbende amendement van de heeren Zandstra en de
Boer wil dit getal zelfs tot 10 beperken, waarvoor
spreker ook wel iets gevoelt. Van den heer Tulp had
spreker een scherpere formuleering verwacht, omdat
er toch zeker wel een tegenstelling zal zijn tusschen
het principe van de sociaal-democraten en dat van
den heer Tulp en zijn partijgenooten. Dergelijke dingen
moet men maar niet laten zwemmen bij een zaak als
thans aan de orde is, doch men moet die dan wel
degelijk naar voren brengen. Spreker heeft geen
medelijden met den heer Tulp, maar het doet hem
aan, dat deze begint te voelen dat de strik, dien hij
om den hals heeft, langzamerhand wordt aangetrokken.
Als straks het hoofdschap van school 11 aan de orde
komt, wordt die strik nog strakker aangetrokken,
dezen keer zal de heer Tulp den dans nog ontspringen
doch den volgende keer hangt hij.
Voor het overige staat spreker vierkant tegenover
de gedachte van den heer De Boer, omdat hij zich
op het standpunt stelt, dat er een bepaalde leiding
moet zijn, die niet kan worden aangevochten. Uit
meer of minder zin voor de practijk streven de heer
De Boer en de sociaal democraten naar de hoofdelooze
school, zij wenschen een egalisatie en wel zoo, dat
elk onderwijzer op zichzelf staat en volkomen doen en
laten kan wat hij wil, zonder gecontroleerd te worden.
De machtsverhouding ontkent de heer De Boer en
deze wil spreker handhaven. Spreker zal hier niet
verder op ingaan, de heer De Boer zal straks trachten
hem te overtuigen en spreker als anti-revolutionnair zal
daar dan nog scherper zijn meening tegenoverstellen,
dit heeft in dit geval geen zin. De heer De Boer
kan van spreker geen sociaal democraat maken en
spreker zal niet trachten den heer De Boer over te
halen.
De heer De Boer zegt, dat dit anders niet verkeerd
zou wezen. Spreker wou den heer Dijstra toch ant
woorden en wil beginnen met te zeggen, dat het hem
bevreemdt, dat de heer Dijstra zijn meening niet
deelt. Bij zooiets als hier is heelemaal geen sprake
van een politieke gedachte, het systeem behoeft niet
te worden aangehangen door een bepaalde politieke
partij. Wanneer spreker zich niet vergist is zelfs
degene die deze brochure heeft geschreven een anti-
revolutionnair of een christelijk-historische, spreker
weet het niet zeker, doch gelooft het wel.
Door den heer Dijstra is gezegd, dat het hier betreft
een kwestie van machtsverhouding, doch daar is geen
sprake van, daar gaat het hier niet over, 't gaat hier
alleen over de kwestie van de verhouding tusschen
onderwijzer en kind.
Spreker zou den heer Dijstra wel eens tegenover
een kind willen zien staan, dat hij moest opvoeden,
als men tegen hem zeideik gelast u, zoo en zoo
moet gij te werk gaan en het kind opvoeden, zoo
wil ik het hebben. Dat is de abstracte gedachtengang,
zooals die door de hoofden van scholen wordt aan
gehangen.
De heer Schoondermark (wethouder)„Dat is
opvoedkunde, geen onderwijs
De heer De Boer zegt dat deze twee zaken zeer
dicht bij elkaar staan en nauw samenhangen. Een
mensch komt niet hoog te staan, doordat anderen
boven hem staan, integendeel. Wanneer de opvoeding
van het kind zal slagen, vooral hier bij deze abnor
male kinderen, moet men zorgen dat de onderwijzer
het kind nog meer kan waarnemen, opdat hij zijn
conclusie kan trekken en daarnaar handelen. Daarin
kan geen vreemde hem helpen, met de ouders kan
hij samenwerken, doch niet met iemand, die vreemd
staat tegenover het kind. Er is dus geen sprake van
machtsverhouding in deze zaak.
De heer Visser meent, dat dus de heer De Boer
wil, dat ieder onderwijzer systematisch ieder kind
moet behandelen. Bij het bestaande stelsel is het echter
ook mogelijk het eene kind zus, het andere zoo
te behandelen, er kunnen verschillende methoden
worden toegepast, als de ontwikkeling maar niet wordt
uitgeschakeld. Het ambulantisme is echter, volgens
spreker, meer voor handhaving der orde in de school,
dan om ieder kind volgens een vaste methode te
ontwikkelen. Ieder bedrijf, iedere zaak of instelling
heeft toch een hoofd. Spreker kan zich niet indenken
in een school, waar men heeft de vrije uiting van
het individu. Men kan dan het eene kind anders
ontwikkelen dan het andere, men mag rekening houden
met de verschillende karakters, maar voor orde en
regel moet er iemand zijn in de school, die staat boven
de anderen en het gezag kan handhaven.
De heer Tulp zegt dat hij in den strop zit en er
uit moet. De heer Dijstra heeft gezegd dat die strop
straks bij de behandeling van school 11 nog meer zal
worden aangetrokken, maar hij hangt niet. Spreker ge
looft ook niet, dat bij afschaffing van het ambulantisme
de richting van het onderwijs beter zal zijn, doch hij
kent zichzelf het recht niet toe om, waar zoo veel
menschen van het vak verandering wenschen, zich
daartegen te blijven verzetten.
Door eigen aanschouwing, onder toezicht van den
wethouder, zal men de uitwerking moeten zien. Er
moet een eerlijke proef worden genomen, men zal
het resultaat moeten afwachten, wat spreker zal
bevreemden, doch hij zal zich verheugen, wanneer de
proef slaagt. En die proef te nemen, dat is nu de strop.
De heer Schoondermark (wethouder) wil, voor dat
de debatten verder gaan, opmerken, dat men bezig
is twee geheel verschillende dingen door elkaar te
halen, n.l. het ambulantisme en de opvatting van
het hoofdschap. Het is hier enkel de vraag wat men
hier wil aan deze school voor zwakzinnigeneen
hoofd in den geest zooals de sociaal-democraten zich
indenken of zooals door Burgemeester en Wethouders
wordt voorgesteld. Het gaat hier niet over het am
bulantisme.
De heer Jansen heeft met belangstelling de dis-
cussiën gehoord. Spreker had zich geen standpunt
ingedacht, doch was hier gekomen met de bedoeling
iets nieuws te hooren. En spreker heeft zeer veel
nieuws gehoord, waaruit hij tot de conclusie komt,
dat er inderdaad velen zijn, die het andere systeem
huldigen. Spreker acht het ook geen bezwaar dat aan
deze school voor zwakzinnigen een proef wordt ge
nomen met afschaffing van het ambulantisme. Juist
hier zullen de onderwijzers onderling veel in orde
kunnen brengen. Het systeem kan toch bezwaarlijk
veel aan de regeling van het onderwijs veranderen.
Spreker wil met de heeren van de overzij voorstellen
er een proef mee te nemen.
De Voorzitter merkt op, dat de heer Jansen nu
weer terugkomt op het ambulantisme. Dat is hier
echter niet ter sprake. Noch in de ontwerp-verordening,
noch in de daarop ingediende amendementen staat
iets te lezen over afschaffing van het ambulantisme
aan deze of een andere school. Deze school is niet
te vergelijken met een normale school, zoodat een
proefneming tot afschaffing van het ambulantisme er
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 28 October 1919. 253
vlak naast is. Deze kwestie zal misschien te zijner
tijd aan de orde komen bij school 11. In de veror
dening, voorgesteld door Burgemeester en Wethou
ders, wordt niet gesproken over een ambulant hoofd,
I maar over een onderwijzer die aan 't hoofd staat en
zal meewerken in de klas. Hier is geen kwestie van
ambulantisme, daar komt hier niets van te pas. 't Is
I er absoluut naast.
Nu spreker toch aan 't woord is, wil hij nog iets
I zeggen. Door den heer De Boer zijn verschillende
zinnen naar voren gebracht, waaruit men moet distil-
leeren of redeneeren, dat daaruit volgt, dat de onder
wijzer gelijk staat met 't hoofd der school. Spreker
kan niet anders zeggen, dan dat hij dit zou willen
onderschrijven, doch er komt iets bij, n 1. dit, dat er
te veel wordt gezien naar de theorie en de practijk
op zij wordt gezet. In theorie heeft de heer De Boer
gelijk, als het maar allen ideale onderwijzers waren,
dan was spreker het oogenblikkelijk met hem eens.
Doch die zijn het niet, men heeft goede en slechte.
De heele redeneoring van den heer De Boer kan
spreker in verschillende opzichten volkomen onder
schrijven dat men uit de waarneming van het kind
de conclusie moet trekken, hoe het op te voeden,
daar zal wel niemand iets tegen zeggen. Wat de heer
De Boer geciteerd heeft, is volkomen waar, doch
eerlijk gezegd zijn verschillende onderwijzers daarvoor
niet berekend. De theorie blijft ver buiten de practijk,
I dat wordt te veel uit het oog verloren. Onderwijs-
I kundig heeft de heer De Boer gelijk, wat hij gezegd
I heeft is zoo, als er slechts ideale menschen voor de
I klas stonden. Maar als men de practijk ziet als hoofd
I der gemeente of als vader van zijn kinderen (spreker
I spreekt met dit laatste niet over zichzelf en over zijn
kinderen en dus ook niet over hun onderwijzers dit
om geen verkeerde uitleg aan zijn woorden te geven),
dan bemerkt men, dat de practijk des levens iets
geheel anders is dan de theorie. Spreker zou onder
wijzers kunnen noemen (en men kan dan zeggen
„die moeten er uit", maar dat gaat zoo gemakkelijk
niet) die eigenlijk geen huiswerk meegeven, omdat
ze te lui zijn, de zaak thuis na te kijken. Men kan
voor zichzelf die overtuiging hebben, doch het is
natuurlijk niet te bewijzen. Die menschen bevorderen
den idealen toestand toch zeker niet. De practijk bewijst
dat do ideale redeneering van den heer De Boer
niet kan doorgaan. Dat was het wat spreker nog
meer wou zeggen, met wat de heer De Boer heeft
gezegd, zou spreker kunnen meegaan, als het niet in
strijd was met de praktijk.
De heer Zandstra bemerkt dat de kwestie meer is
uitgedijd, dan de indieners der amendementen ver
langd hadden. Dezen bedoelen met hun voorstel enkel,
dat als hoofd aan deze school komt een der leer
krachten, door het onderwijzend personeel aan te
wijzen. Zij wenschen niet speciaal dat er geen hoofd
komt, doch wenschen die niet van bovenaf benoemd
te zien.
Men begint aan deze school slechts met één onder
wijzer, deze zal dus werken zonder hoofdelijk toezicht.
Wordt er nu een tweede onderwijzer aangesteld, dan
komt die in een afzonderlijk lokaal voor een eigen
klasse, werkt zelfstandig, waarom zou voor dezen nu
wel een hoofd als toezicht noodig zijn?
Noodig is dat de eischen, welke Burgemeester en
Wethouders aan de te benoemen onderwijzers stellen,
zoodanig zijn dat ze bekwaam zijn voor hun taak,
dan is er geen hoofd als leider noodig. Natuurlijk
moet, als de school zich uitbreidt en er meer
onderwijzers komen, er leiding zijn, doch deze leiding
berust bij de schoolvergadering, daar wordt door het
onderwijzend personeel een der leerkrachten aange
wezen, die zorgt voor den richtigen gang van zaken
on dat de besluiten, op de schoolvergadering geno
men, worden uitgevoerd. Voor 't overige staat hij
gelijk met de andere onderwijzers. Dan krijgt men
een verhouding, die beter zal werken dan het tegen
woordige stelsel, de onderwijzers krijgen meer gevoel
van eigenwaarde, worden meer hun zelf.
Mevrouw BuismanBlok Wij brand i kan zich aan
sluiten bij het voorstel van Burgemeester en Wet
houders, zoolang de school in haar eerste beginjaren
is. Wanneer spreekster nu echter stemt voor een
hoofd met een klasse, houdt dit niet in, dat zij na
eenige jaren, als de school zich heeft uitgebreid, niet
sterk voor een ambulant hoofd zal zijn. Spreekster
toch heeft het in Den Haag meegemaakt, dat daar
aan een volledige school van dezelfde soort een
ambulant hoofd, de heer Schroder, juist als zoodanig
bijzonder goed werk kon leveren, omdat het hierbij
vooral aankomt op het overleg tusschen het hoofd en
den schoolarts. In dit opzicht leverde genoemd hoofd
goed werk.
Daarom kan spreekster met het voorstel van Burge
meester en Wethouders meegaan in de beginjaren,
doch mocht do school zich uitbreiden, dan zal zij
sterk voor een ambulant hoofd zijn op deze school
nrg meer dan op de andere scholen.
De heer Schoondermark (wethouder) kan hierop
antwoorden, dat in de verordening niet wordt ge
sproken over een ambulant hoofd. Door Burgemeester
en Wethouders is daarover ook niet gesproken. Spreker
persoonlijk is het echter met mevrouw Buisman ge
heel eens, dat, wanneer de school zich uitbreidt, het
dan noodzakelijk kan worden, dat een ambulant hoofd
wordt aangesteld. Zoover zijn we echter nog niet en
mevrouw Buisman verbindt zich op 't oogenblik heele
maal niet in de toekomst als zij haar stem geeft aan
het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer De Boer wenscht nog iets op te merken
naar aanleiding van 't geen door den Voorzitter is
gezegd. Deze gaat grootendeels met sprekers gedachten-
gang mee, alleen met dit voorbehoud, dat het allen
ideale onderwijzers moesten zijn. De Voorzitter heeft
echter een rubriek vergeten, n.l. de ideale hoofden.
Spreker heeft ook reeds in de vergadering van de
schoolcommissie gezegd, dat als het allen ideale
hoofden waren, hij dan daartegen geen buitengewoon
groot bezwaar zou hebben. Men heeft echter nog
weinig idee van de neertrekkende tendenzen van het
hoofdschap. Het verschil tusschen theorie en practijk
wordt zoo voorgesteld, dat sprekers standpunt is
dat vande theorie en het standpunt van den Voorzitter,
hoewel deze dat van spreker theoretisch deelt, dat
van de practijk. Spreker vindt het wel eigenaardig
dat verscheidene menschen, die dit laatste stelsel
verdedigen, staan buiten de practijk van het onderwijs.
Dat zijn dus eigenlijk de menschen van de theorie.
Terwijl de menschen van het onderwijs zelve, d.w.z.
de vooruitstrevers, de denkers, de paedagogen aan
hangen het stelsel door spreker verdedigd.
Aan het einde van zijn betoog heeft de Voorzitter
ook nog verdedigd hetzelfde standpunt, wat door
spreker en partijgenooten wordt ingenomen. De
Voorzitter toch heeft in verband met zijn redeneering
omtrent ideale onderwijzers gezegd, dat er onderwijzers
zijn, te lui om naar behooren hun taak te vervullen.
De Voorzitter trok die conclusie uit het niet meegeven
van huiswerk wat volgens spreker wel wat voorbarig
is, daar hij zelf een groot bezwaar heeft tegen het
meegeven van huiswerk. Spreker zou het een zegen
achten, als de kinderen daarvan verlost werden, omdat
zij daardoor lijden aan geestelijke overlading. De
Voorzitter heeft gezegd, schooltoestanden te hebben
geconstateerd die meer dan erg zijn, doch vergeet
daarbij, dat boven die onderwijzers een hoofd staat.