266 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 November 1919, salaris, gerekend naar een toeslag van 50 pet. Er wordt wel gezegd, dat zij ook 80 pet. toeslag zullen ontvangen, maar daaromtrent is den betrokkenen nog niets met zekerheid bekend. De heer Schaafsma (wethouder) is van meening, dat de schoonmaaksters, die mevrouw Besuijen hebben ingelicht, zelf niet op de hoogte van den toestand zijn. De heer Dijkstra: Ze zullen toch zelf wel weten wat ze ontvangen. De heer Schaafsma (wethouder)Neen dat weten ze niet. Men spreekt over een toeslag van 50 pet., en er is absoluut geen sprake van toeslag. Indertijd is de salarisregeling voor het tijdelijk personeel onder oogen gezien, en Burgemeester en Wethouders zijn toen tot de conclusie gekomen, dat het loon 80 pet. moest worden verhoogd. Die toeslag is van 1 Januari af uitgekeerd, ook aan dit personeel der bewaarscholen. Inderdaad heeft spreker indertijd, toen gesproken werd over 'tsalaris van de oppassters, toegestemd, dat ƒ400.— voldoende was. Maar 't gaat hiermee, als met alle salarissen. Dat was dit voorjaar, toen men nog in de meening verkeerde, dan er wel een prijsdaling zou komen. In plaats daarvan is een prijsstijging gekomen, en als men thans spreker vroeg hoeveel 't loon moest zijn, zou sprekers antwoord luiden, dat ƒ400.— niet meer voldoende is. De heer Schoondermark (wethouder) erkent, dat hij op 't oogenblik met de salarissen der schoonmaaksters niet voldoende op de hoogte is en hij stelt derhalve voor, dat onderdeel van 't voorstel aan te houden. Direct te besluiten over 't voorstel van mevrouw Besuijen, dat lijkt spreker niet gewenscht. De heer Zandstra is van meening, dat de werksters een loon hadden van 278.—. Daar 80 pet. bij en de f 400.dat maakt ongeveer f 900.Spreker acht dit nog geen voldoende loon. Intusschen moet spreker zijn verwondering er over uitspreken, dat Burgemeester en Wethouders niet weten wat de werksters verdienen. De Voorzittar zegt, dat deze opmerking bewijst, dat de heer Zandstra er geen flauwe notie van heeft, wat Burgemeester en Wethouders dan allemaal moeten onthouden, als zij zoo maar opeens zouden moeten kunnen zeggen wat die of die verdient. Dat is on mogelijk. De heer Zandstra is van oordeel dat Burgemeester en Wethouders, als zij met een voorstel bij den Baad komen, dienaangaande de gevraagde inlichtingen moeten kunnen geven. Mevrouw Besuijen—Lindeboom merkt op, dat zij hare inlichtingen heeft van de betrokkenen. De kwestie zelve heeft spreekster evenwel niet in het debat ge bracht. Intusschen zal zij heel graag zien, dat het punt wordt aangehouden. De heer De Boer moet opkomen tegen het standje dat de heer Zandstra kreeg. Natuurlijk wordt niet van Burgemeester en Wethouders verlangd, dat zij al de cijfers en salarissen van de ambtenaren in 't hoofd hebben, maar hier is 't salaris van een bepaalde categorie van personen aan de orde, en dan dienen Burgemeester en Wethouders te kunnen antwoorden op een vraag wat het salaris van die personen is. De heer Fransen. In ieder geval de wethouder, met die afdeeling belast. De heer Schaafsma (wethouder) merkt op, dat in de eerste plaats het salaris van de oppassters absoluut los staat van dat der schoonmaaksters. En als de schoonmaaksters dit in de tweede plaats nu allen 't zelfde werk hadden, doch dat is 't geval niet. Zij hebben verschillende aantallen lokalen en ver schillende loonen. Daarom is 't niet te doen deze salarissen te onthouden. Spreker acht het de beste weg, om overeen komstig het voorstel van den heer Schoondermark het salaris van de oppasters aan te houden. De beraadslaging wordt gesloten. Overeenkomstig het voorstel van den heer Schoon dermark wordt met algemeene stemmen besloten tot aanhouding van de regeling van 't salaris der oppassters. Voor 't overige wordt het voorstel van Burgemeester en Wethouders met algemeene stemmen aangenomen. 15. (Agenda no. 18.) Prae-advies van Burgemeester en Wethouders op het adres van het anti-kermiscomité om de kermis af te schaffen. Dit voorstel luidt als volgt Wederom is bij Uw college ingekomen een adres om de kermis af te schaffen. Het is thans het door vele adhaesie-betuigingen gesteund verzoek van ds. Joh. W. Groot Enzerink en 8 andere onderteekenaren, tezamen vormende het „anti-kermis-comité", waarbij gewezen wordt op de misbruiken, waartoe de kermis aanleiding geeft en die nader in een bij het adres ingezonden rapport zijn aangeduid. Het adres is naar ons om prae-advies gezonden. Naar aanleiding hiervan brengen wij den Raad in herinnering twee raadsbesluiten van verleden jaar, een van 26 Februari (bijlage no. 10Handelingen bladzijde 52), waarbij de duur der kermis is ingekort en een van 22 October (Handelingen bladzijde 285), waarbij met het oog op de loopende standplaats contracten Burgemeester en Wethouders zijn uitge- noodigd in 1921 op de zaak van de afschaffing terug te komen, terwijl voor het overige op het verzoek om afschaffing afwijzend werd beschikt. Wij kunnen, dit laatste prae-advies nogmaals aan U overleggende, niet anders doen dan U voorstellen U naar het besluit van 22 October 1918 te gedragen en daarvan aan het comité mededeeling te doen. De beraadslaging wordt geopend. De heer Dö Vos zegt, dat het prae-advies verbazend vroeg gekomen is. Dat is men niet gewend, en de ver wachting was dan ook, dat het later zou gekomen zijn. Het adres met de memorie van toelichting is nog bij verschillende vereenigingen, en ook bij een college, welks advies wel invloed zou kunnen uitoefenen op de bespreking, en hierin vindt spreker aanleiding om te vragen dit voorstel aan te houden tot de volgende vergadering. De heer Lautenbach ondersteunt dit denkbeeld. De heer Tulp weet niet, waar we op deze wijze naar toegaan. Dan moet men wachten, omdat een voorstel van Burgemeester en Wethouders niet vol doende onder oogen is gezien, dan om amendementen die plotseling worden ingediend, en moet men nu ook wachten op vereenigingen die buiten den Raad staan? Het prae-advies is tijdig genoeg ingediend en de zaak rijp genoeg om behandeld te worden. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 November 1919. 267 De heer De Boer is, omdat het voor het zedelijk peil van de gemeente van belang is, de verspreiding van 't adres met de memorie van toelichting zooveel mogelijk tegen te gaan, er tegen om de zaak uit te stellen. Het voorstel van den heer De Vos, om het punt aan te houden, wordt in stemming gebracht en ver worpen met 15 tegen 5 stemmen. Vóór stemmen mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi en de heeren Dijstra, IJ. de Vries, Lautenbach en De Vos. Tegen stemmen mevrouw Besuijen-Lindeboom en do heeren: Schaafsma, Nijholt, Tulp, Fransen, Postma, Berghuis, O. de Vries, Collet, Zandstra, Visser, Dijk- stra, De Boer, Van der Werff en Schoondermark. Door de heeren Terpstra en Tiemersma wordt aan deze stemming niet deelgenomen. De heer IJ. de Vries merkt op, dat het prae-advies feitelijk in 't geheel niet op het adres van het anti- kermiscomité ingaat, doch met verwijzing naar vroeger genomen raadsbesluiten langs deze zeer gewichtige kwestie heen glijdt. Spreker heeft den indruk gekregen, dat Burge meester en Wethouders deze zaak meer dan zat zijn, en zich er dan ook liefst niet mede zouden willen bemoeien. Hij meent dit te mogen opmaken uit de woorden „wederom" in den eersten zin, en „Het is thans het door vele adhaesiebetuigingen gesteund verzoek van ds. Joh. W. Groot Enzerink en 8 andere onderteekenaars," uit den tweeden zin. Spreker kreeg zoo den indruk, dat de opsteller van dit prae-advies zich wrevelig heeft neergezet tot schrijven en daarbij gepoogd heeft, zich zoo kort en gemakkelijk mogelijk van deze kwestie af te maken. Burgemeester en Wet houders hebben de zaak te veel als bagatel behandeld, en daarvoor is ze veel te ernstig. Waar vele personen van verschillende godsdienstige en politieke overtuiging er in de kermisdagen op uit gegaan zijn, om met eigen oogen te aanschouwen wat er geschiedde, met de kans dat daardoor hun goeden naam bezwadderd zou worden, daar had spreker van het college verwacht een degelijke behandeling van het onderwerp, met opgave van redenen, waarom zij meenen, dat het kermiszwijn in de jaren 1920 en 1921 nog wel zou mogen bestaan. Het heeft spreker gespeten, dat de Israëlieten en I Sociaal-Democraten aan het onderzoek niet wilden meewerken, te meer waar de laatsten zich steeds meenen te beijveren voor de zedelijke verheffing van het volk. Dat de kermis niet meer als een volksbehoefte ge- I voeld wordt, blijkt uit de niet ingezonden tegenadressen. I De twee verzoeken, die pleiten voor het behoud van I de kermis, zijn van belanghebbenden, van hen die I voordeel van de kermis hebben, de caféhouders en de I kermisvakgenooten. Zij brengen geen andere gronden I naar voren dan hun financieel eigenbelang, maar laten I alle zedelijke, moreele en godsdienstige motieven I buiten beschouwing. En juist deze laatste waarden I bevatten het grootste volksgeluk. Spreker wijst er op dat de adressanten tot ver- I schillende levensrichtingen behooren, terwijl ook de I adhaesiebetuigingen niet alleen uit den orthodoxen I hoek komen. De kermis is voor enkelen een belang ten aanzien I van het financieele, doch voor velen een moreele I kwestie. En waar nu juist deze laatsten de over- I groote meerderheid vormen, daar is het eisch, om deze I verschillende belangen eens tegen elkaar op te wegen. I Indien er niet zooveel gevaar voor het zedelijk, moreele I en godsdienstige leven, vooral voor de jonge menschen I aan de instandhouding van de kermis verbonden was, er zou niet ieder jaar over deze zaak aan den Raad worden geadresseerd. De adressanten vragen het niet in de eerste plaats voor zichzelf, doch louter en alleen voor de zwakken en de jeugdigen, die nog niet beseffen de groote gevaren en verleiding, die de kermis biedt. Een Raad, die zijn verantwoordelijkheid gevoelt, behoort te zorgen dat de jeugd op het publieke terrein beschermd wordt tegen alle gevaarlijke verleiding. En de kermis is een gevaarlijke plaats voor verlleiding. Dat bewijst het rapport van het anti-kermiscomité. De ernstigste feiten zijn daarin niet speciaal genoemd, omdat een om schrijving dier feiten onmogelijk is, vanwege hun indroeve en onzedelijke omstandigheid. Door het laten voortbestaan van de kermis zou de Raad zijn goedkeuring hechten aan het gelegenheid verschaffen aan de duivelen in menschengedaante, om zwakken en onschuldigen te verleiden, een jaarlijksche gelegenheid voor perversen en andere afgedwaalden om nieuwe slachtoffers te maken. Spreker is overtuigd, dat in één week der kermis meer goeds wordt ver nietigd, dan vele ouders, predikanten, onderwijzers en andere opvoeders in jaren hebben opgebouwd. In de kermisweek wordt veler levenstoekomst ver nietigd en voor altijd bepaald. Het spreekwoord zegt de gelegenheid maakt de genegenheid en de omstan digheden maken den mensch. Laat ons dan, zegt spreker, als verantwoordelijke personen zorgen, dat wij geen gelegenheid noch omstandigheid handhaven, waar onze medemenschen voor geheel hun verder leven bedorven kunnen worden. Spreker schetst het geval van een meisje van 17 jaar, dat hier op de laatste kermis is verleid, tenge volge waarvan ze nu zwanger is. Hot huis harer ouders heeft ze verlaten, zoogenaamd voor een dienstbe trekking, doch feitelijk met het doel om onder het oog van vader, moeder, broers en zusters vandaan te zijn. om zoo voor hen haar schande te bedekken. Dit meisje, zoo zegt spreker, kwam bij een van onze consultatiebureaux inlichtingen vragen, wat ze toch moet doen. Zoo wij ze niet konden en wilden helpen, dan, ja dan Haar verleider adviseert, ga na een aborteuse. Zij denkt er over, om zich te verdrinken, of voor de tram te gooien. En daarbij droefheid en onvrede in twee huisgezinnen. Stel u voor, dat het geval een uwer famieleden of goede kennissen gold. Wat zou men het betreuren. Doch ook deze menschen hebben kennissen en goede vrienden, waarvoor ze zich nu schamen en schuil houden. Alzoo treurige gevolgen, droefheid, berouw en radeloosheid. Hoevelen zitten niet vóór, tijdens en na de kermis met bevende harten af te wachten, den afloop der dingen, in het bijzonder vreezende voor het doen en laten van moeilijk te regeeren kinderen, dienstbaren of famieleden. En zullen wij nu deze volksgewoonte weer sanctionneeren? Spreker antwoordtneengansche- lijk niet! De kermis met zijn gruwelijke ongerechtigheden van drankellende en onzedelijkheid behoort in onzen democratischen tijd niet thuis. Alles wat de kermis biedt, is dagelijks in veel beter omstandigheden bij eigen plaatsgenooten te verkrijgen. Uitgezonderd dan misschien het genoegen eens te kunnen draaien in carousel of zweefmolen of te kunnen genieten van de acht- of rutsbaan en eens een bezoek te kunnen brengen aan een wafeltjes- of oliekoekkraam. Doch om deze, meest onschuldige dingen, kan de kermis niet gehandhaafd blijven. Het is de geest, die op en in de dagen der kermis hoogtij viert, die alles verpest. Die kermisgeest, die de hoofdzaak der bezoekers bevangt, bederft de ge- heele zaak. Daarom zong men dan ook in sprekers jeugd reedsop de kermis, daar vind je rare zaken, waar je met je hoofd wel in de war kunt raken. En we weten allen veel te goed, dat dit juist bij velen geschiedt, toch tevens ook, dat zoodra iemands verstand niet meer de baas is, allerlei andere

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1919 | | pagina 7