316 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919
Verslag van do handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919. 317
heeft heel wat pennen en tongen in beweging ge
bracht wanneer men die dingen zoo in de krant leest,
is het natuurlijk ook een angstwekkende mededeeling,
Spreker betreurt het dat bij die gelegenheid, de be
spreking om aan ambtenaren en werklieden een toe
slag op het salaris te geven, om de menschen door
de moeilijke tijden heen te helpen, dergelijko dingen
zijn gezegd. Ieder toch wil voor een dergelijke zaak
nog wel iets offeren en spreker meent, dat daarmee
Leeuwarden niet naar den kelder gaat.
Wanneer men nu aan spreker vraagt, of hij het er
niet mee eens is, dat Leeuwarden toch naar den kelder
gaat, dan zal hij zeggen, volmaakt mee eens, maar
dan met andere zaken, zooals de verkeerde uitvoering
van de begraafplaats, waar de gemeente een kleine
ton schade bij heeft, met het oprichten van noode-
looze inrichtingen als een abattoir, 't welk een 7 a 8
ton moet kosten, oen school voor achterlijke kinderen,
waar men nog wel 10 jaar mee kon wachten en de
kinderen kon onderbrengen in gewone scholen. Voor
de verbreeding van de Peperstraat worden honderd
duizenden weggegooid. Waar men niet het noodige
geld heeft, om er over te beschikken, kon de gemeente
daar nog best een 20 tot 25 jaar buiten, 't Is alles
wol heel mooi, doch 't is met Leeuwarden net als in
een gezin; men mag zich alle weeldedingen slechts
veroorloven als men over de noodige middelen beschikt.
Spreker vreest, dat het met Leeuwarden zoo zal gaan,
dat het zal gaan gelijken op een arm provinciestadje
en een vervallen grootheid zal worden.
Spreker weoscht nog zijn spijt uit te drukken, dat
Burgemeester en Wethouders nog steeds weigerachtig
blijven, den marktdag op Goeden Vrijdag op Woensdag
te stellen, terwijl Burgemeester en Wethouders wel
ten opzichte van den aanstaanden 2en Kerstdag de markt
op Woensdag stellen. Spreker vraagt welke bijzon
dere reden er mag zijn, dat men, terwijl duizenden
er om vragen, nog steeds weigerachtig blijft. Hij kan
de gedachte niet onderdrukken, dat Burgemeester en
Wethouders hier niet zijn voor 't algemeen belang,
maar dat zij hier slechts eigen zelfzucht beijveren en
meer het partijbelang dan het algemeen belang op
het oog hebben.
Spreker heeft onkel deze feiten geconstateerd, 't Is
niet zijn bedoeling daaromtrent eenige discussie uit
te lokken, dus niet zooals in den laatsten tijd in den
Amsterdamschen gemeenteraad, waar ze elkander van
alles naar het hoofd slingeren, wat een schande is
voor Amsterdam en voor 't geheele land. Deze handel
wijze zij verre van spreker, hij zal dan ook op moge
lijke hatelijkheden niet meer antwoorden dan hoogst
noodzakelijk is.
Spreker zou nog een vraag willen doen welke hier
nu eigenlijk niet thuis hoort, maar omdat is besloten
geen sectie-vergaderingen te houden, waar toch anders
ook vragen gedaan worden, meent spreker dat hij zijn
vraag wel in 't midden mag brengen, hij zal 't er
ten minste maar op wagen.
Naar aanleiding van het adres van Meintema en
Roosma aangaande coöperatieven woningbouw hebben
verschillende leden van de middenstandsvereeniging
zich tot het bestuur gewend, doch dit heeft moeten
antwoorden, 't is 't beste dat spreker 't geheel
voorleest
„Van verschillende zijden bereiken ons vragen omtrent
het stadium waarin de voorgenomen bouw onzer
woningen is gekomen. Wij hebben het daarom wensche-
lijk geoordeeld een kort resumé te geven van
hetgeen na de vergadering van 7 Augustus j.l. is
geschied.
Zooals bekend werd op bedoelde vergadering van
7 Augustus j.l. besloten de voorloopige plannen voort
gang te doen hebben en werd overeengekomen de
aanvraag om subsidie bij den Gemeenteraad in te
dienen. Deze aanvraag, voorzien van de noodige toe
lichtingen, teekeningen enz. ging 23 Augustus d.a.v,
in zee. Op 17 November 1919 (dus bijna 3 maanden
later) bereikte ons een schrijven van Burgemeester en
Wethouders waarbij ons werd medegedeeld, dat de in
erfpacht gevraagde terreinen niet aldus konden worden
afgestaan en waarbij werd verzocht met den Directeur
van Gemeentewerken over andere terreinen in overleg
te treden. Gok waren inmiddels, n.l. bij Koninklijk
besluit van 6 November j.l., aanvullende Rijksvoor
schriften inzake bouw van middenstandswoningen af
gekomen, waardoor het onze vereeniging mogelijk
werd gemaakt rechtstreeks een subsidieaanvraag bij
den Raad in te dienen, en werd, ook in verband
daarmee, door Burgemeester en Wethouders gevraagd
de 23 Augustus j.l. ingediende aanvraag te herzien.
(Aanvraag voor 1 December was noodig wilde men,
dat zij nog dit jaar in den Haag zou worden behan
deld). Nog dienzelfden dag hielden onze oprichters
een spoedvergadering, waarin de noodige wijzigingen
en aanvullingen werden aangebracht, die den daarop
volgenden dag met den Wethouder van Openbare
Werken werden besproken, en 19 November waren
de stukken weer in handen van Burgemeester en Wet
houders. Gebleken is inmiddels dat Burgemeester en
Wethonders geen aanvraag naar den Haag zonden,
zoodat onze aanvraag dit jaar niet meer zal worden
behandeld.
Het pover resultaat, bereiktin 4 maanden, geeft weinig
hoop op een spoedige afdoening in de toekomst en
't is daarom, dat wij het wenschelijk hebben geoor
deeld onze adspirantleden in te lichten, opdat ieder
voor zich voor zoover noodig daarmee rekening zal
kunnen houden".
Er is zoo tijdig mogelijk een vergadering belegd,
maar de mededeeling werd ook gedaan, dat die aan
vraag in den Haag moest zijn voor 1 December.
Wat kan nu de bedoeling zijn, dat bij Burgemeester
en Wethouders deze zaak zoodanig is vertraagd, ter
wijl middenstandswoningen zoo noodig moeten worden
gebonwd Heeft dat ook een politieke beteekenis,
n 1. om den middenstand nog meer naar beneden te
houden? Waarom is niet gezorgd dat de aanvraag
vóór 1 December in Den Haag was Dat was
toch noodzakelijk, zou men den steun nog dit jaar ge
nieten. Nu zal men nog weer oen jaar moeten wachten.
Spreker vraagt naar de reden van een en ander.
De heer ijstra spreekt als volgt:
Ten zeerste betreur ik, Mijnheer de Voorzitter.dat
in eeno der vorige vergaderingen van den Raad door
Burgemeester en Wethouders het voorstel is gedaan
om de begrooting voor het dienstjaar 1920 niet in
de secties te behandelen.
In nog meerdere mate betreur ik het dat dit voor
stel met vlag en wimpel is aangenomen.
Gewoonlijk vernam men bij de algemeene beschou
wingen, welke bij vorige begrootingen gehouden wer
den, de klacht dat de begrooting veel te laat in het
bezit der leden kwam en dat dientengevolge te wei
nig tijd beschikbaar was voor vóórstudie, welke noo
dig is om de bohandeling in de secties vruchtbaar te
doen zijn.
Mede was hiervan het gevolg dat men zich gere
geld het recht moest voorbehouden, bij de openbare
behandeling nog vraagstukken naar voren te brengen,
die eigenlijk eerst in de secties hadden behooren be
handeld te zijn. Allemaal bewijs-materiaal tegen den
gang van zaken zooals die thans gevolgd is.
Ik hoop dan ook dat het college van Burgemeester
en Wethouders in den vervolge zijn maatregels zoo
zal weten te treffen, dat dergelijke voorstellen achter
wege kunnen blijven. Den Raad kan dan worden be
spaard beslissingen te nemen, waarvan hij niet anders
dan spijt kan hebben.
De omstandigheden, Mijnheer de Voorzitter, waar-
ouder deze begrooting aan de orde komt, zijn van
transch anderen aard dan voorheen het geval was.
Zooals de Raad thans is saamgesteld, mag geacht
worden dat hij tamelijk juist het beeld weergeeft van
de burgerij welke hem verkoos.
Wij behoeven niet ver in het verleden terug te
gaan om een Raad te vinden, die in overwegende
meerderheid bestond uit mannen van liberalen huize.
In begin 1916 bedroeg hun aantal nog zeventien.
De vier toenmalige wethouders maakten deel uit van
deze meerderheid.
Tengevolge van de algemeene verkiezingen in
1917 kwam in deze constellatie tweeërlei wijziging.
In de eerste plaats was hiervan hot gevolg, dat het
aantal liberalen van diverse pluimage terug gebracht
werd op veertion. Tweede gevolg was dat toen
voor de sociaal-democraten een historisch moment
was aangebroken om hun eersten wethouder binnen
te loodsen.
In tegenstelling met nu, niet op een vooraf over
eengekomen gemeenschappelijk program. Zonder dat
ging het toen nog wel.
Nadien hebben wij eene tusschentijdsche verkiezing
gehad die aan de liberale groep de slagpennen heeft
uitgerukt, immers haar aantal daalde nu tot twaalf,
en daarmede was haar overwegende invloed als meer
derheid finaal gebroken.
De afloop der liberale wateren heeft verder een
snel verloop genomen. De eens, gedurende onheug
lijke jaren, hier ter stede alles beheerschondo partij
is in hare vertegenwoordiging in dezen Raad, tenge
volge van het nieuwe systeem van evenredige ver
tegenwoordiging tot haar juiste proporties terug ge
bracht.
Zij telt nu zeven leden, bestaande uit vier één
heden en één trio.
Daarnaast vinden wij de sociaal-democratische raads
fractie, die met gelijk aantal terugkwam als zij van
den ouden Raad afscheid nam. Daartegenover staat
thans een groep van acht rechtsche raadsleden. Hier
zagen wij dus het getal met vijf toenemen.
Ik heb dit alles kortelijks moeten memoreeren,
Mijnheer de Voorzitter, om de huidige situatie in dat
daglicht te kunnen stellen, waarin zij behoort te wor
den geplaatst.
Immers het is vrijwel onmogelijk een juist oordeel
uit te spreken over de wijze van samenstelling van
het Dagelijksch Bestuur, zonder het hieraan vooraf
gaande, als punt van uitgang te nemen en bij de be
oordeeling als maatstaf aan te leggen.
Kort nadat de gemeentelijke stembus gesproken
had, die aan niet één der partijen de meerderheid
bracht, werd door de sociaal-democratische raadsfractie,
aan de groep Borghuis en aan de roomsch-katholieke
en anti-revolutionnaire raadsfracties een schrijven ge
richt.
Den inhoud van het schrijven aan de groep-Berg-
huis ken ik niet. Aan de zooeven genoemde beide
rechtsche raadsfracties werden bij monde van den
heer Schaafsma de volgende vragen gesteld.
lste. Zijt gij principieel bereid, gedurende het
eerstvolgend vierjarig tijdvak, het dagelijksch Bestuur
der gemeente op een nader overeen te komen werk
program met onze fractie te vormen
2de. Zij t gij bereid aan onze fractie twee wethouders
zetels toe te wijzen
Een tweetal vragen, Mijnheer de Voorzitter, waarvan
hij nadere ontleding zal blijken, dat zij waardevol
materiaal bevatten voor volkomen gewettigde critiek.
In de eerst gestelde vraag toch erkent de sociaal
democratische raadsfractie dat zij, minderheid zijnde,
de regeermacht niet voor zich alleen kan opeischen.
Door het stellen van de tweede vraag, gaf de sociaal
democratische raadsfractie als hare meening te kennen
dat zij volgens haar aantal leden recht had op het be
zetten van twee wethouderszetels.
En het is de juiste reden waarom en de wijze waarop
de sociaal-democratische raadsfractie de correspondentie
met de groep van rechtsche raadsleden heeft afge
broken, dat rechts nu het oogonblik gekomen acht
hare afkeuring hierover onomwonden uit te spreken.
Wat werd namens de groep van acht rechtsche
raadsleden als antwoord gegeven op de aan haar ge
stelde vragen
Dit, Mijnheer de Voorzitter dat in het door de
sociaal-democratische raadsfractie aan de rechtsche
raadsfractie gerichte brieven gemist werd de duidelijke
uitspraak, dat de groep van acht rechtsche raadsleden
van rechtswege een plaats toekwam in het te vormen
Dagelijksch Bestuur dezer gemeonte, en ten tweede,
dat aan eene beantwoording en eventueele bespreking
der gestelde vragen de erkenning van dit recht be
hoorde vooraf te gaan.
Was deze eisch billijk of onbillijk, Mijnheer de
Voorzitter
Naar de innerlijke overtuiging van rechts, volkomen
billijk. Maar de sociaal-democratische raadsfractie
oordeelde, naar wat nader uit haar antwoord bleek,
anders.
Do fractie, die ovenals de groep van rechtsche
raadsleden minderheid was, verklaarde zoomin beves
tigend als afwijzend op de door rechts gestelde vragen
te willen antwoorden, voor en ulleer zij op de concrete,
door haar gestelde vragen een duidelijk antwoord had
ontvangen.
En omdat rechts het standpunt had ingenomen
voor zich een zetel op te eischen in het te vormen
Dagelijksch Bestuur, besloot de sociaal-democratische
raadsfractie haar schrijven aldus„Wij achten het
vanzelfsprekend dat gij, nu gij, groep van acht
rechtsche raadsleden, aanspraak meent te maken op
één zetel in het te vormen Dagelijksch Bestuur, onze
tweede vraag in ons eerste schrijven n.l.,.Zijt gij
bereid aan onze fractie twee wethouderszetels toe te
wijzen", bevestigend hebt beantwoord." Men moet
maar durven, Mijnheer de Voorzitter.
De korte inhoud van het antwoord dat de groep
van rechtsche raadsleden op dit aanmatigend schrijven
meende te moeten geven was
„Gij, sociaal-democratische raadsfractie, acht naar uw
oordeel uwe pretentie op twee wethouderszetels
redelijkerwijs onaanvechtbaar, wat moet u dan ge
makkelijker vallen dan vlotweg te erkennen de recht
matigheid van de aanspraak der rechtsche groep van
acht raadsleden op een zetel in het te vormen Dage
lijksch Bestuur.
De door uwe fractie gestelde eisch mag niet als
beslissend gelden voor de wel of niet erkenning van
ons goed recht.
Wij vertrouwen, dat gij na deze tweede uiteenzetting
van ons standpunt geen groote overwinning op u
zelve behoeft te behalen om onze zienswijze als juist
te kunnen aanvaarden."
Neen, Mijnheer de Voorzitter, wie dat meende,
vergiste zich. Als juist had de sociaal-democratische
raadsfractie het standpunt der rechtsche groep
moeten aanvaarden, indien ook bij haar in eere was
gehouden„Recht is gelijk macht." Maar bij haar
was, nu het thans de rechterzijde gold„Macht is
gelijk aan recht".
De rechtsche groep werpt dan ook verre van zich
de haar thuis gestuurde conclusie van de sociaal-demo
cratische raadsfractie, n.l.
„Gij rechtsche groep hebt ook thans onze principieele
vragen niet naar ons believen beantwoord, wij con-
cludeeren hieruit dat door u samenwerking tusschen
uwe groep en onze fractie principieel niet gewenscht
wordt. Wij beschouwen de correspondentie als gesloten."
Deze conclusie is, absoluut onjuist, Mijnheer de Voor-