318 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919
zitter. Uit het hier door mij gegeven exposé van de
gewisselde stukken kan niet worden opgemaakt, dat
de rechtsche groep geen samenwerking wilde, de heeren
aan de overzijde zullen de juistheid van de door mij
gegeven voorstelling van den gang van zaken toch
zeker niet wenschen te betwisten.
Indien bij de sociaal-democratische raadsfractie
ernstig de wil had voorgezeten, om de rechterzijde
gelegenheid te geven zich over mogelijke samenwer
king uit te spreken, zou zij een anderen en m. i. den
eenig juisten weg gekozen hebben, n.l. zij had dan
haar program de rechtsche groep gezonden.
De zoogenaamde concrete vragen, waarop de recht
sche groep bij herhaling werd vergast, en waaraan zoo
krampachtig werd vastgehouden, konden voortreffelijk
dienst doen om rechts buiten het college te houden.
Deze toeleg is dan ook volkomen gelukt.
Het onwaarachtige politieke spel, dat de sociaal
democratische fractie gespeeld heeft om dit doel te
bereiken, strekt haar dan ook geenszins tot eere.
De groep van rechtsche raadsleden heeft zich, als
gelijkberechtigde, niet in den hoek willen laten duwen.
De sociaal-democratische fractie heeft er stelselmatig
voor gewaakt, dat, wat inderdaad aan de orde had
behooren gesteld te worden, van de vlakte bleef.
Er moest dus ander gezelschap gezocht worden om
in den aanhangwagen van de sociaal-democratische
fractie plaats te nemen.
En hoe is het nu eigenlijk met de heeren die hierin,
waarschijnlijk reeds gereserveerde, zicjes hebben ge
kregen Gewoonweg in extase, Mijnheer de Voor
zitter. Dit blijkt wel uit hot volgende dat ik aantrof
onder de rubriek: „Stadsnieuws" in de Leeuwarder
Courant van 8 September j.l.
De delicate liefdesverklaring onder het motto
„Samenwerking in den Gemeenteraad" heeft veel tref
felijks aan de vergetelheid ontrukt. Men luistere
slechts.
„Naar aanleiding van de totstandkoming eener over
eenkomst tusschen de vrijzinnige en sociaal-democra
tische raadsfracties in deze gemeente op een program
van werkzaamheden gedurende de zittingsperiode van
nu, lezen wij (van zekeren B. te Lin „De Vader
lander"
Wij achten het van genoegzaam belang voor ons
partij-orgaan. Immers de vrijzinnige fractie, in dat
stuk bedoeld, is de fractie candidaat gesteld door de
vrijzinnige kiesvereeniging, aangesloten bij de „Liberale
Unie". Hier hebben we dus een samenwerking tus
schen de S. D. A. P. en de Liberale Unie in de ge
meentepolitiek. op een voor deze gemeente vastge
steld urgentieprogram. Onnoodig te zeggen, dat dit
in hoofdzaak eischen bevat, ontleend aan ons gemeente
program. Waar genoemde partijen de meerderheid
vormen, waartoe andere vrijzinnige „wilden" en ook
de eenige vrijzinnig-democraat niet medewerken, is
dus voor deze gemeente een krachtige vooruitstre
vende practische politiek mogelijk geworden. Door
alle weidenkenden wordt dit gewaardeerd, omdat men
gevoelt, dat op deze wijze alléén kan worden ont
komen aan de revolutionnaire wenschen. Democratie
tegenover revolutie, want democratie is evolutie!
Dit te hebben begrepen, siert de Friesche sociaal
democraten, evenzeer als onze Unie, wier democratische
geest thans wel boven iedere verdenking zal zijn ge
komen, vooral, nu langzamerhand wel zal zijn door
gedrongen, dat zij tegen vrij-liberalen front maakt,
wanneer het gaat om democratie tegen Conservatisme".
Deze hysterisch hartstochtelijke ontboezeming geeft
mij aanleiding tot het maken van enkele opmerkingen.
Als men kennis heeft genomen van deze fanfare over
de democratie, waardoor blijkbaar de Vrijzinnige af-
deeling der Liberale Unie hier ter stede is geëxal
teerd, dan rijst onwillekeurig de vraag bij mij hoe
het mogelijk is, dat in dezen Raad nog plaats geble
ven is voor de vertegenwoordigers der rechterzijde
en de sociaal-democraten. Want men moet wel haast
tot de overtuiging komen dat de Christelijke demo
cratie en de democratie der sociaal-democraten kin
derspel is in vergelijking met de democratie van deze
gelukkigen. Drieërlei geeft mij reden tot deze mis
schien ietwat gewaagde onderstelling.
Ten eerste, omdat volgens genoemde verklaring het
program der zoogenaamde meerderheid, let wel, iD
hoofdzaak eischen bevat, ontleend aan het program
der Vrijzinnige fractie, aangesloten bij de Liberale Unie,
Is dit werkelijk ernstig gemeend, Mijnheer de
Voorzitter. Waarom moest dan zoolang gewacht
worden met de distribueering van zulk excellent bezit.
Ik ben nog niet lang lid van dezen Raad,
maar heb toch genoegzaam gelegenheid gehad op té
merken, hoe fel do strijd was tusschen de heeren die
nu, althans oogenschijnlijk broederlijk vereend, de
lakens zullen uitdeelen. Ik behoef slechts in herinne
ring te brengen de debatten welke gehouden zijn in
deze zaal op 10 December 1918 over de gemeentelijke
waschinrichting en op 24 December van hetzelfde
jaar over de gemeentelijke groenteteelt. Dus van
recenten datum. Waren toen de hyper-democraten
van nu onder de voorstemmers
Als men deze aangehaalde voorbeelden beziet onder
het licht van het heden, dan moet men wel ontstellen
over de gemakkelijkheid waarmede de heeren van de
Vrijzinnige fractie, aangesloten bij de Liberale Unie,
hun oude plunje hebben afgeschud.
En, Mijnheer de Voorzitter, het is niet om het zoeken
van spijkers op laag water dat ik bij deze dingen
stil sta. Ik wensch aan te toonen dat het verband
absoluut ontbreekt tusschen de houding van de heeren
die tot voor kort steeds critisch stonden tegen de
vaak ingrijpende voorstellen van de sociaal-demo
craten, wanneer het gemeentelijke bemoeiing betrof
en het program van nu, waarop zij prat gaan als
zijnde grootendeels van eigen maaksel. Inderdaad
een program, waarvan de sociaal-democraten zoo af
en toe de gewaarwording kunnen hebben van iemand
die het over „watertanden" heeft.
En als bewijs hiervan, Mijnheer de Voorzitter, want,
waar het zóó ernstige zaken betreft, ben ik niet gaarne
onvolledig op 10 December 1918 zegt de heer Tulp
ter bestrijding van eene gemeentelijke waschinrichting:
„Ik wil niet mee dezen weg op. Ik ben principieel
„tegenstander. Eerst eene waschinrichting, dan een
„landbouwbedrijf, dan weer iets anders, waar is, vraagt
„hij, het einde".
Dat ik den heer Tulp hier ten tooneele voer, ik
verzoek hem van mij te willen aannemen, dat het
niet mijn bedoeling is, hem als mikpunt te kiezen.
De heer Tulp „'t Is niet de eerste keer".
De heer Dijstra: Ik wensch niet in dien zin per
soonlijk te zijn, maar de handelwijze van zijn fractie
te gispen. Hij was toen wellicht toevalligerwijs de
woordvoerder. En nu, Mijnheer de Voorzitter, wat
zien wij nu
Ontmoeten wij nu een verzet in nauw verband met
wat voorafging tegen gemeentelijke bemoeiing, waar
van pas voor een jaar gevraagd werd„waar is hier
van het einde". Integendeel, met onverklaarbaar, beter
gezegd, met ondenkbaar enthousiasme worden wij van
die zijde want het zijn in hoofdzaak de program
punten van de fractie van de groep-Berghuis thans
vergast op het vooruitzicht op„Bevordering van
moederschapszorg door: betere kraamverzorging, betere
huisverzorging, oprichting van een zuigelingenkeuken".
En verder: „Uitbreiding der gemeentebedrijven door:
stichting van een gemeentelijk bankbedrijf, invoering
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919. 319
van een gemeentelijk bouwbedrijf, proef met exploitatie
van gemeente-gronden". Wat het laatste bedrijf betreft,
hiervan zeide de heer Tulp in de vergadering van
24 December 1918, dus één jaar geleden:
„Ik zal ook tegen dit voorstel stemmen. Ik onder
schrijf volkomen hetgeen door Burgemeester en
„Wethouders in het midden is gebracht. Mijn voor
naamste bezwaar is", vervolgde de heer Tulp, „dat een
„particulier bedrijf economischer workt dan een ambte
lijk. Wat toch aan een ambtelijk bedrijf ontbreekt
„dat is de ziel".
Ik wensch hieraan nog toe te voegen dat de beide
wethouders ter rechterzijde van U, Mijnheer de Voor
zitter, die thans deel uitmaken van de fractie die
met de sociaal-democraten samengaat, de heeren
Schoondermark en Berghuis, toen met U de meerder
heid in het college vormden, die het voorstel toen
bestreden. Ik wensch de fractie in haar geheel te
vragen, waar is uw innerlijk „Ik" gebleven, en ook
stel ik met den heer Tulp de vraag„waar is het
einde".
Mijnheer de Voorzitter. De vraagstukken in abstracto
laat ik voorshands buiten beschouwing. Straks, als zij
in den vorm van voorstellen aan de orde komen, acht
ik eerst den tijd gekomen hierop dieper in te gaan.
Maar, Mijnheer de Voorzitter, er is meer. In de
tweede plaats moet het bevreemding wekken dat deze
fractie slechts uit een drietal leden bestaat. In het
geen ik uit de „Vaderlander" citeerde en dat de
geestesvrucht is geweest van zekeren B. te L. die,
wat duidelijk is, nauw verwant is aan de fractie,
treffen wij ook een verklaring aan. Zij is deze„Door
alle weidenkenden wordt dit samengaan van de fractie
met de S. D. A. P. gewaardeerd". En welke is de
oorzaak van deze waardeering? Deze: „Omdat men
gevoelt dat op deze wijze alléén kan worden ontkomen
aan de revolutionnaire wenschen". En dan krijgen wij
den eigenlijken knal van de vuurpijl„Democratie
tegenover revolutie, want democratie is evolutie".
Ik ben niet steeds even helder van begrip, Mijnheer
de Voorzitter. Toen ik dat las heb ik een oogenblik
gehad dat het mij schemerde. Aangenomen mag
worden dat het den sociaal-democraten wel duidelijk
is geweest, want er staat verder„Dit te hebben
begrepen siert de Friesche sociaal-democraten". Bij
mij bestaat gegronde twijfel te dezen opzichte. Ik
kan niet aannemen dat de sociaal-democraten deze
conclusie als juist zullen aanvaarden en evenmin den
op deze wijze met kwistige hand toegezwaaiden lof.
Dit is niet in overeenstemming te brengen met het ge
voel van eigenwaarde, waaraan het den doorsnee
sociaal-democraat heusch niet mangelt.
Meenen de heeren van de vrijzinnige fractie, welke
aangesloten is bij de Liberale Unie, nu werkelijk dat
zij in samcnweiking met de sociaal-democraten om
bet bekende program te verwezenlijken, het middel
gevonden te hebben, waardoor het revolutionnaire be-
geeren bij de sociaal-democraten niet alleen getemd,
maar afdoend aan banden is gelegd Als dat zóó
was, Mijnheer de Voorzitter, dan zou de groep wei
denkenden enorm veel grooter zijn, die behoefte zou
hebben hare waardeering onomwonden uit te spreken,
over het door de heeren dan inderdaad niet te over
schatten bereikte resultaat.
Maar zóó is het niet, Mijnheer de Voorzittor. Het
aantal weidenkenden dat in de constellatie van het
college van Burgemeester en Wethouders aanleiding
meent te hebben tot vreugdebedrijf, is vooral niet
grooter dan het getal stemmen dat noodig is geweest
om Leeuwarden in politieken zin aan de sociaal
democraten over te leveren. De heeren van deze fractie
hebben in hun dollen roes om op deze wijze hun
machtsbegeerte te bevredigen en hun zeer wankele
positie te stevigen eene verantwoordelijkheid op zich
geladen, welke in geen enkel opzicht evenredig is aan
de innerlijke kracht en macht, welke onmiskenbaar
noodig zijn om deze verantwoordelijkheid ook maar op
eenigszius dragelijke en aannemelijke wijze te kunnen
dekken. Mijnheer de Voorzitter, ik moet hierop vollen
nadruk leggen, omdat hiermede in nauw verband staat
de houding, welke met name de Anti-Revolutionnaire
fractie zal hebben in te nemen tegenover het op deze
wijze samengeflanste college van Burgemeester en
Wethouders. Ik kom zoo meteen hierop nog nader
terug.
Eerst moet ik nog aantoonen, en dit is de derde
reden waarom ik zoo critisch sta tegenover de demo
cratie, waarvan de fractie-Berghuis, zoo hoog opgeeft
en waaraan zij zoo wonderdadige revolutie bezwerende
kracht toekent, dat do geschiedenis van de laatste
eeuw een volkomen tegenspraak is van hetgeen deze
fractie beliefd heeft ons als redmiddel tegen de revo
lutie voor te houden.
Door maar dapper in het koor van de democratie
mee te zingen, kunnen de liberalen in het algemeen,
en is evenmin in het bijzonder voor de vrijzinnige
fractie, aangesloten bij de Liberale Unie, als taak
weggelegd, de opgeroepen geesten van revolutie en
anarchie te bezweren. De phrase „democratie tegen
over revolutie, want democratie is evolutie" heeft
nimmer de gewenschte redding kunnen aanbrengen,
en zal bij vernieuwing opgewekte verwachtingen
meedoogenloos den bodem inslaan. Gij kunt het de
sociaal-democratische fractie, waaraan gij U zoo innig
verbonden gevoelt, zelve wel vragen of de door U
gegeven voorstelling, in nauwkeurig verband met den
toestand waarop gij haar acht van toepassing te zijn,
ook op gelijke wijze door haar wordt onderschreven.
In haar veldtochtsplan zijt gij alleen opgenomen
voorzoover het haar op een gegeven oogenblik dienstig
voorkomt hiervan profijt te trekken. Het is een fatale
vergissing als de betrokken fractie meent, dat de
leiding in het college bij haar berust. Ook de hoofd
zaak van haar program is hiervoor garantie. Het is een
harde waarheid, Mijnheer de Voorzitter, en ik wenschte
dat het niet zoo was, maar de betrokken fractie heeft
geen remmende kracht meer, daarvoor heeft zij te veel
haar eigen politiek bestaan ondermijnd. Het liberalisme
heeft zich aan de in 1789 geplante boom doodgegeten.
En haar geestelijke kinderen, het socialisme en het
anarchisme, laten zich niet meer zoet houden, op de
wijze zooals de genoemde fractie zich voorgesteld
heeft dit te zullen bereiken.
Hoe staat nu de antirevolutionnaire fractie tegenover
de combinatie, bij welke thans de regeermacht en
mitsdien ook voor het overgroote deel de verantwoor-
lijkheid berust. Gezien de wijze, waarop het college
is saamgesteld wil ik wel als mijn persoonlijke meening
te kennen geven, dat ik niet bijzonder gerust ben.
Het zal zijn een stuwen in sociaal-democratische richting
en het tegenwicht, dat noodig is om den evenaar niet
al te ver van het huisje verwijderd te houden, acht
ik niet dat in voldoende mate aanwezig is. Ik houd
mij eenigszins overtuigd dat mijn beide partijgenoot.en
met mij in dezen van meening niet zullen verschillen.
Waar het zaken van algemeen practiseh beleid be
treft, zullen ook wij naar ons beste weten medewerken,
om de belangen, welke ook mede aan ons ter verzorging
zijn toevertrouwd, naar behooren te behartigen. De
vraagstukken van socialen aard zullen wij toetsen aan
onze beginselen en daar waar onze christelijke levens
beschouwing bedreigd mag worden, zal men ons steeds
op de bres vinden, om onze heiligste goederen met
kracht te verdedigen.
Tegenover de revolutionnaire energie, welke niet
ophoudt op alle wijzen de grondslagen van ons volks
bestaan als christelijke natie te ondermijnen, zullen
wij voorzoover het zal mogen blijken dat dit ook in
deze raadszaal noodig is, steeds met kracht oi zo
Christelijke belijdenis overstellen.