322 Verslag- van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919
zal hebben de beschikking over ruimer kasmiddelen
en besparing van rente. Een centraal kasbeheer is
daartoe noodig, misschien was het nog beter een
centrale boekhouding. Er zijn reeds enkele gemeenten
dio dit laatste hebben, doch spreker wil hier thans
nog niet op aandringen. Maar een centraal kasbeheer
lijkt hem noodzakelijk. Spreker zou dan ook gaarne
willen, dat Burgemeester en Wethouders in die
richting werkten.
Als derde punt vestigt spreker er de aandacht op,
dat de spaargelden van de ingezetenen van Leeuwar
den bij de kassiers terechtkomen, vandaar weer gaan
naar andere kassiers en ten slotte misschien in de
gemeentekas komen en dat het veel voordeeliger zou
zijn, de ingezetenen zelf de gelegenheid te geven
hun geld bij de gemeente te beleggen. Spreker be
doelt dat men als gemeentelijke inrichting een bank
zal instellen tot het ontvangen van spaargelden.
Doet de gemeente dat, dan heeft zij zeker geregeld
een vrij groot kapitaal om handen tegen een niet
hooge, maar betrekkelijk lage rente. Spreker meent
dat in ieder geval tot oprichting van iets dergelijks
moet worden overgegaan, het zal dan later tot een
groote bankinstelling kunnen groeien, doch het lijkt
hem 't beste eerst te beginnen met een spaarbank.
Op 't oogenblik geeft de gemeente ook reeds hypotheek,
waarschijnlijk zal dit direct bij die bank ondergebracht
kunnen worden. Misschien kan van die instelling ook
een giro-kantoor worden gemaakt, misschien kan men
het bedrijf ook dienstbaar maken aan den ontvanger
der belastingen. Doch het lijkt spreker een ding van
belang, dat nu in elk geval wordt overgegaan tot
oprichting eener spaarbank en hij is zoo vrij, dit in
het volgende voorstel te belichamen
„De Baad besluit tot oprichting van een gemeente
lijke bankinstelling, in de eerste plaats ingelicht als
spaarbank en noodigt Burgemeester en Wethouders
uit met definitieve voorstellen daartoe bij den Raad
te komen."
Dit waren in hoofdzaak sprekers financieele be
schouwingen, naar aanleiding waarvan hij ook nog
zeggen wil, dat hij zich wenscht aan te sluiten bij
degenen, die zich hebben verbaasd over de belasting-
cijfers, die een paar vergaderingen geleden door den
Voorzitter zijn genoemd.
Door den heer Collet is reeds gezegd, dat de be
dragen van 900.tot 1000.—, door den Voor
ter genoemd, slechts zullen zijn ongeveer f 650.
spreker wil er nog aan toevoegen, dat het percentage
voor inkomens van 6000.— niet is minstens 15
procent, zooals toen door den Voorzitter is gezegd,
doch dat iemand met twee kinderen, met een inkomen
van 6000.volgens het voorstel dat thans ter
tafel is gebracht, slechts 10.6 procent belasting
betaalt.
Spreker meent dat het goed is, dat thans duidelijk
naar voren komt en naar buiten bekend wordt, dat
do bedragen toen onjuist zijn genoemd. Hij is van
meening, dat het toen gesprokene, naast de artikels
in de „Nieuwe Rotterdammor Courant", van invloed
is geweest en zal zijn op den koers van de leeningen,
die de gemeente heeft aan te gaan.
De heer Tulp was niet van plan zich te mengen
in de politieke beschouwingen, spreker houdt daar
niet van, want hij ziet daar het nut en het noodza
kelijke niet van in. Spreker begrijpt niet waarom de
heer Dijstra hem er telkens bijhaalt.
De heer Fransen „We leeren er eigenlijk niets
van, wat ze elkaar aanwrijven, is al lang bekend".
De heer Tulp vervolgt, dat de heer Dijstra er bij
zonder veel plezier in schijnt te hebben om spreker
er bij te halen.
Spreker wenscht zich volkomen aan te sluiten bij
den heer Collet voor zooveel betreft diens protest tegen
de stukken in de Nieuwe Rotterdammer Courant, 't Is
treurig zooveel en zoo weinig als daarin is gezegd en
dat de schrijver zijn naam er niet onder heeft gezet,
't Is evenals de geschiedenis met den anoniemen medicus
hier inderdijd bij de sluiting der scholen, die ten
slotte ook niet zoo'n mooi figuur sloeg. Laat de
schrijver noemen wie hij is. Men kan wel voelen en
tasten, dat de schrijver heel dicht moet staan bij het
gemeentelijk beheer, hij moet althans heel goed in
gelicht zijn geworden. Spreker is nog meer tot dat
idee gekomen door de conclusie, door den heer De
Vos getrokken.
Deze, die vroeger hier als vrijzinnig-democraat zijn
entree maakte, zit nu hier als middelpunt van de
destijds als hoogstaande mannen aanbevolen candi-
daten, d.w.z. van de conservatief-liberalen, en het is
uit die kaste, waaruit de schrijver der artikelen van
de N. R. Ct. moet zijn voortgekomen. Deze begrijpen
en gevoelen zeer zeker niot den polsslag van den
tegeuwoordigen tijd.
De heer Dijstra heeft iets gezegd over de samen
stelling van het college. Hoe sympathiek en achtens
waardig spreker nu ook den heer Dijstra vindt, hij
moet toch zijn verbazing uitdrukken. Immers toen de
revolutieweek door den heer Troelstra werd verkon
digd, kon de heer Dijstra met den heer Schaafsma
niet meer samenwerken in de salariscommissie, omdat
hij deze beschouwde als een gevaarlijk mensch Terwijl
nu de heer Dijstra zijn spijt betuigt, dat zijn fractie
niet met de sociaal-democraten tot samenwerking is
gekomen, maar dat nu het dagelijksch bestuur in
handen is van de sociaal-democraten te zamen met
de „hoera-democraten." Spreker voor zich is wel graag
een „hoera-democraat", gaatliover vroolijk en opgewekt
door 't leven dan zonder opgewektheid, doch met ernst.
Dat het dagelijksch bestuur in handen is van de
sociaal-democraten en de unie-liberalen, spreker kan
hiervan zeggen, dat beide pa-itijen veelal slechts in
tempo verschillen, doch in 't wezen van de zaak vele
punten op beider program hebben staan, hetwelk hier
dan ook gezamenlijk door lieu is opgemaakt. En spreker
meent den heer Dijstra wel als zoo'n democraat te
kunnen beschouwon, dat deze dit program wel kan
onderschrijven. Wanneer nu dat verschil zoo ver
schrikkelijk weinig is, wat is er dan tegen dat die twee
fracties samengaan.
Ten opzichte van de opmerking, dat uit een fractie
van drie, twee wethouders komen, wil spreker zeggen,
dat hij niet gelooft dat hier spoedig een beter Wet
houder van Onderwijzer wordt gevonden en ook niet
een Wethouder als de heer Berghuis, die met zulk
een krachtige hand de gemeente-financiën bestuurt.
De heer Dijstra heeft het gehad over sprekers
inconsequentie inzake een gemeentelijke bankinstelling,
't gemeentelijk bouwbedrijf en 't gemeentelijk grond
bedrijf. Het verschil tusschen den heer Dijstra en spreker
is nu dat de heer Dijstra graag blijft bij datgene,
wat vader en grootvader hebben gedaan, spreker wil
daarentegen wel gaarne iets probeeren, al is hij het
er direct niet mee eens. Waarom zou men niet een
proef willen nemen om, wanneer er weer een plaats
loskomt, deze niet weer ondershands te verhuren, maar
deze zelf door de gemeente te doen exploiteeren,
waarbij door spreker een voorwaarde is gesteld dat
de zittende boer recht van preferentie heeft als zet-
boer? Wat is er tegen zulke eerlijke proefnemingen?
Is spreker inconsequent als hij zulk een proef neemt
en als 't blijkt, dat 't geen betere resultaten oplevert,
niet voor verdere doorvoering er van is
Er is ook heel veel critiek uitgeoefend op de vroegere
revolutionnaire houding van de „heeren die daar
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
zitten." Omdat die heeren nu ondervinden dat het
moeilijk is, omdat zij graag willen bevorderen dat de
gemeente-financiën niet in de knel komen, omdat zij
zoo verstandig zijn met te zeggen wij kunnen niet
verder gaan, wordt nu gezegd, dat zij alles, wat zij
vroeger hebben beloofd, nu niet volbrengen. Dit acht
spreker geen billijke critiek. Spreker brengt eer
hulde aan de S. D. A. P. dat zij, nu ze niet verder
kunnen gaan, nu haar is gebleken dat de wal het
schip keert, met sprekers partijgenooten wil samen
werken, niet ten bate van de volksklasse alleen,
maar ook ten bate van den middenstand. Men be
reikt daardoor beter het doel door aangename samen
werking.
Van een paar heeren heeft men gehoord wat de
oorzaken zijn van de verhoogde uitgaven. Spreker
zou wel graag willen weten, wat eigenlijk de totale
oorlogskosten der gemeente zijn geweest, hij meent
dat dit cijfer nog al beduidend moet zijn. Daarom
vindt spreker het ook niet vreemd, dat men komt
met groote cijfers voor aflossing en rente en deze
bijdragen moeten uit den hoofdelijken omslag betaald
worden.
De heer Nijholt heeft zoopas gesproken dat hij
weer zal trachten den Raad te doen besluiten om
het ambulantisme af te schaffen. Spreker heeft zich
voor een proef verklaard en zijn stem aan het voorstel
daartoe gegeven. Waar dit voorstel voor 14 dagen
is verworpen en de omstandigheden gelijk zijn ge
bleven, is spreker het er niet mee eens. dat thans
weer een poging wordt gedaan en kan hij den heer
Nijholt dan ook niet beloven dat hij weer met hem
mee zal gaan. Spreker heeft te veel en te dikwijls
betoogd dat hij een besluit, eens genomen, voor lang-
durigen tijd van kracht acht, als de omstandigheden
Diet zijn gewijzigd.
Wat de begrooting zelve betreft, bij het bestu-
deeren daarvan heeft spreker den indruk gekregen,
dat de hoofden van takken van dienst niet door
drongen zijn van den financieelen noodtoestand der
gemeente. Er worden maar nieuwe dingen aange
vraagd, van de directeuren krijgt spreker den indruk
dat deze denken, 't kan wel lijden, 't is niet noodig
dat er zuinigheid moet worden betracht.
De heer Dijkstra zegt, dat de taak die hem is
opgedragen, iets anders is. Spreker heeft zich ten
doel gesteld bij de algemeene beschouwingen het
alcoholisme ter sprake te brengen en hij doet dit
met groot genoegen omdat hij meent, gezien de ver
schillende gebeurtenissen in het buitenland, als in
Amerika, waar spreker straks op terugkomt, dat het
zeer zeker tijd wordt en reeds lang is geweest om
ook in ons land en in onze gemeente ernstige aan
dacht aan dit euvel te schenken. En wel, omdat de
gevolgen van het alcoholisme doodeenvoudig niet
zijn te peilen.
Spreker wenscht naar aanleiding daarvan te zamen
met den heer Jansen, 8 voorstellen in te dienen.
Het komt hem gewenscht voor die voorstellen even
voor te lezen en dan bij opvolging in een beloop een
toelichting te geven tot de voorstellen zelf. Dat is
voor spreker gemakkelijk en voor den Raad ook.
De voorstellen luiden als volgt
1. Ondergeteekenden stellen voor adhaesie te
betuigen aan het initiatief-voorstel voor Plaatselijke
Keuze, ingediend door 10 Kamerleden van verschillende
richting.
2. Ondergeteekenden stellen voor den verkoop van
sterken drank in de Gemeente te verbieden van
Zaterdag des middags 12 uur tot den daarop volgenden
Maandag voormiddags S uur en op alle Christelijke
feestdagen.
3. Ondergeteekenden noodigen Burgemeester en
Wethouders uit in 1920 te komen met voorstellen
Leeuwarden van Maandag 22 December 1919. 323
tot vermindering van het maximum aantal vergunningen
tot verkoop van sterken drank.
Daar staat nog al wat in, merkt spreker op. Hij
wil nu eerst een toelichting geven, waarom hij graag
zag dat ook Leeuwarden adhaesie betuigde aan het
voorstel van 10 Kamerleden van verschillende rich
tingen. Spreker was aangenaam getroffen toen hij
het bericht las, dat door 10 Kamerleden en in
't bijzonder omdat ze van verschillende richting zijn
het initiatief-voorstel was gedaan om te komen tot
plaatselijke keuze. Het was daardoor voor spreker
zoo aangenaam, omdat het is gedaan door 3 sociaal
democraten, 3 katholieke, 3 anti-revolutionnairen en
1 christelijk-historische, haast een afspiegeling van
de samenstelling van dezen Gemeenteraad dus, merkt
spreker op.
Daar deze laatsto opmerking eenige hilariteit
verwekt, verzoekt spreker stilte, omdat hij als 't zoo
roerig is, niet kan spreken.
Spreker wil nu tot de toelichting overgaan om
daarna den Raad uit te noodigen het voorstel-plaatselijke
keuze met een adhaesie betuiging te steunen. Vooraf
is echter een oordeel noodig ten opzichte van de
verbodsbepalingen, waaromtrent spreker dan ook
van plan is eenige dingen te zeggen. Hij zal zich
zooveel mogelijk bekorten hoewel er boekdeelen
mede gevuld konden worden en een en ander nog
niet voldoende bekend is.
Met de verschillende feiten en verwoestingen, aan
gericht door de alcohol, zijn we allen wel bekend,
spreker zal zich dan ook bepalen ten opzichte van
de maatregelen die dienen genomen te worden om
paal en perk te stellen aan de geweldige verwoestingen,
welke door het alcoholisme worden aangericht.
Wij staan in dit opzicht nog schromelijk ten achter
bij het buitenland. De verbodsbepaling is in Amerika
al in 1851 ingevoerd, in de Staat Maine daarna volgde
Kansas in 1881, hierop North-Dakota en successieve
lijk vele andere, zoodat thans ten opzichte van de
verbodsbepalingen der drankwet reeds 32 staten zijn
„drooggelegd". Hoe deze bepalingen werken kan men
zien uit het volgende
In 28 van de 32 verbodsstaten is het oordeel in
gewonnen van de gouverneurs en van deze 28 gou
verneurs waren er 26, die absoluut gunstig oordeelden
over de werking. Er is ook een enquête ingesteld
bij 19 burgemeesters en commissarissen van politie
van 10 groote steden en van deze 19 waren er 17,
die zich met lof uitspraken over de werking. De
gunstige werking der verbodsbepalingen bleek ook
practisch in Indianopolis, welke stad sinds 2 Apiil
1918 „droog" is. De gevolgen bleven niet uit; al
gauw werd het stads-werkhuis gesloten, de misdaden
namen af, de maatschappelijke omstandigheden werden
gunstiger.
In Mei 1917 zijn de verbodsbepalingen ingevoetd
in een anderen staat, in Ohama, en sinds dien tijd is
het aantal misdaden daar afgenomen met 40 procent
Men is dan ook in Amerika wel van plan, met kracht
deze actie door te zetten. Ten opzichte van de v,-r-
bodswet, die nu geheel de Vereenigde Staten van
Nooid-Amerika heeft drooggelegd, wil spreker wijzen
op de uitspraak van den advocaat-generaal Palmer,
die bij de invoering heeft verklaard, dat het verbod
in al zijn gestrengheid zou worden gehandhaafd.
Het alcoholisme treedt des te scherper naar voren,
omdat men tegenwoordig al maar spreekt over
bezuiniging en duurte, doch als men ooit spreekt
van vernietiging dan is dit toch zeker bij het
alcohol-gebruik.
Spreker haalt aan de uitspraak van den Duitschen
arts Dr. Baer, arts aan de groote strafgevangenis bij
Berlijn, die na een veelomvattend onderzoek in de
verschillende gevangenissen en tuchthuizen van Duitsch-
land en na een uitvoerige studie van de desbetreffende