326 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919.
bedrag van f 18.500.000.voor 1920 te hoog. Als
administreerend kerkvoogd van de Nederduitsch Her
vormde Gemeente heeft spreker de inkomsten boven
do 10.000. die op het kohier van genoemde ge
meente voorkomen, nagegaan en is tot de conlusie
gekomen dat een aanzienlijke vermindering is waar
te nemen, n.l. door vertrek of overlijden, door ver
moedelijk vertrek en door vermindering van inkomsten.
Spreker is hierdoor al tot een totaal gekomen van
653.500.wat het cijfer van aanslag vermindert
mot f 1.307.000.Volgens de begrooting zou dit
cijfer slechts vermindereu met f 720 000.— en nu
zou spreker gaarne willen vernemen welke vermeerde
ring daar tegenover staat.
Mevrouw BesuijenLindeboom zegt, dat het bekend
is, dat ten gevolge van den vreeselijken wereldoorlog
een grooto inzinking onder do bevolking is gekomen,
moreel en physiek, moreel aan den eenen kant door
goldwoeker, hebzucht en kottinghandel, zoodat men
niet meer kan onderscheiden wat goed is en wat
kwaad, een physieke inzinking in de tweede plaats
door de schearschto aan levensmiddelen. Dit laatste
hoeft zoo'n grooten omvang aangenomen, dat in één
woord aan alles gebrek was en vooral aan die levens
middelen, welke het meest noodig zijn. En het waren
juist de arbeidersklassen en de kleine middenstand
die datgene niet konden bekomen, wat voor do anderen,
die over meerdere geldmiddelen konden beschikken,
nog wel te krijgen was.
Een andere oorzaak met nog mindere gevolgen was
de slechte voeding, die den achteruitgang van het
weerstandsvermogen tengevolge had. Toen de Spaansche
griep den eersten keer heerschte, werden al heel gauw
de economisch-zwakken, dat zijn de arbeidersklassen,
er door geteisterd en ze heeft onder hen ook haar
slachtoffers geeischt. Doch toen men later den levens-
middelennood ook onder de andere klassen der be
volking begon te gevoelen, heeft ook de Spaansche
griep in tweede instantie onder de meer gegoeden
gewoed en haar slachtoffers geeischt. Wel een bewijs,
meent spreekster, van de slechte voeding.
Dit alles heeft de bevolking schrikwekkend achter-
uitgebracht, maar vooral heeft het de sporen achter
gelaten bij de kinderen. Spreekster had zitting in het
comité tot uitzending van kinderen en het was buiten
gewoon hoeveel aanvragen er kwamen voor kinderen
om uitzending. Spreekster herinnert zich, hoe uitge
teerd al dio kinderen er uitzagen, herinnert zich die
bedenkelijke gezichten van de doctoren, waarop duidelijk
te lezen stondzij moesten eigenlijk allemaal weg.
Er was echter maar plaats voor een zeer gering aan
tal. Spreekster herinnert zich die vragende gezichten
der moeders, toen men bezig was met het inschrijven
der kinderen, gezichten, waarop de vraag stond uit
gedrukt kunt gij er ook wat aan doen, dat mijn
kinders worden uitgezonden
Spreekster was dan ook overtuigd dat die moeders
hun kinderen het noodige zelf niet konden geven,
terwijl zij het toch zoo noodig hadden.
Bij het huisbezoek kwam spreekster in de kleine
krotjes bij de uitverkoren moeders thuis otn haar de
blijde boodschap mede te deelen, dat een of twee van
haar kinderen konden worden uitgezonden en dat zij
dus te zorgen hadden, dat do kleertjes van de kinderen
in orde waren. En dan zag men weer een bedenkelijk
gezicht, als wilde die moeder zeggen O, jé, nu zorgen
dat de boel klaar komt." Het is spreekster bekend en
heel veel dames met haar, die het leed hebben gezien,
dat heel veel kinderen niet alleen huisarrest maar
ook bedarrest kregen, niet, omdat zo zoo ondeugend
waren geweest, maar omdat de moeders hun kleertjes
moesten wasschen en herstellen, hun kousen moesten
wasschen en stoppen omdat ze er geen andere
hadden.
Onder do jongere kinderen en de zuigelingen is het
niet beter gesteld. Er is nu pas een stilstand gekomen
onder de zuigelingensterfte. Spreekster haalt een artikol
aan uit een boekje van mr. van Geldor en deze
schrijft daarin, dat er in Amsterdam een greep is
gedaan in verschillende wijken naar de zuigelingen
sterfte. Dit sterftecijfer is zeer groot bij de kinderen
tot 15 jaar. De buurten waar het onderzoek is go-
houden zijn in 't kort de geheele Jordaan, waar dus
meest lage huren worden betaald van 2.50 tot
f 3.50 en in deze straten is op de 1000 levend ge
boren kinderen de sterfte 108, 127,
en dit gaat zoo voortdurend door boven de 100 tot
151. Dit zijn uitsluitend arbeidersbuurten.
Komt men daarentegen in de concertbuurten, dan
zijn daar de sterftecijfers, ook op de 1000 levend
geborenen 20, 55, 55, 53 enz. Een vergelijking van
die cijfers doen iemand de haren ten berge rijzen.
Telt men de cijfers van elk der buurten bij elkaar
en neemt men van elk dan het gemiddelde, dan krijgt
men voor de genoemde arbeidersbuurten een sterfte
cijfer van 116 per 1000 levend geborenen, voor do
andere buurten is dit cijfer dan 43.
Nu kunnen we juichen, dat bij de bezittende klasse
dit cijfer zoo gunstig is, maar men mag dan ook niet
rusten voor het bij de arbeidersklassen gelijk is als bij
de bezittende klassen. Zij toch hebben oven goed het
recht om gezonde en sterke kinderen te hebben en
die groot te brengen.
Eerlijkheidshalve meent spreekster er aan toe te
moeten voogen dat deze slechte cijfers hier iets
gunstiger hadden kunnen zijn, omdat zij niet alleen
zijn te wijten aan slechte voeding, maar mede het
gevolg zijn van slecht bereid voedsel wat weer te
wijten is aan onkunde van de moeders.
Als men even nagaat den tijd, dat de melk werd
gedistribueerd, dat er per persoon maar 1/i liter werd
verstrekt, dan zal men het er toch wel over eens
zijn, dat toen noch moeder noch kind behoorlijk voedsel
kregen. Wanneer de bezittende klassen dat nog konden
aanvullen, moesten de arbeidersklassen het ontberen.
Men kan zich dan ook verklaren, of het billijk was
is iets anders, dat een zekere wangunst zich van die
moeders meester maakte tegenover de bezittende klasse;
zij hebben toch hun kinderen ook even lief als die
andere moeders.
En als men dan ziet, dat bij de bezittende klasse
de komst van een kind over 't algemeen met vreugde
wordt begroet en men ziet daar tegenover dat het bij de
arbeidersklassen meestal een ramp beteekent, dan kan
men zich voorstellen, dat er soms eenige bitterheid
ontstaat.
Wanneer een kind wordt geboren onder de bezittende
klas, vindt men alles, wat noodig is voeding, rust,
kleertjes, verzorging, in een woord alles. Stelt men
daartegenover een vrouw uit de arbeidersklassen
en het zijn geen praatjes dan vindt men precies
het omgekeerde. De arbeidersvrouwen, die een kindje
moeten verwachten, staan vaak 2 a 3 dagen te voron
nog aan de waschtobbe. Spreekster begrijpt nog niet,
hoe die moeders ooit weer op de been komen. Bij
haar begint de zorg al voor de geboorte waar moeten
do kloertjes, wol, linnen enz. vandaan komen, 't Gevolg
is dat van allerlei stukken oud goed, linnen en kleeren
het noodige voor elkaar wordt gebracht: alleen het
onontbeerlijke wordt aangeschaft.
Wanneer het kind is geboren krijgt men precies
hetzelfde. Bij de bezittende klasse heeft de moeder
volkomen rust, de zorg van een verpleegster, van den
dokter en zij behoeft zich geen oogenblik om haar
huishouden te bekommeren. De moeder uit de arbeiders
klasse daarentegen moet vanuit haar bed de huis
houding besturen, zij heeft niet eens tijd dat zij eeD
paar dagen kan rusten, er zijn zelfs vrouwen die na
3 a 4 dagen reeds weer van hun bed afstappen en
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919. 32*
weer aan de waschtobbe gaan en dat schreit ten hemel.
En later als het kind naar school gaat is het alweer
hetzelfde, 't blijft een zorg en ramp voor het arbeiders
gezin tot het bijna groot is.
Wat er aan te doen, vraagt spreekster. Er is wel
hulp, het armbestuur verleent wel hulp voor een kleino
categorie van menschen, doch die hulp is niet vol
doende, omdat het armbestuur niet voldoende kan
helpen. Daarnaast staan categorieën die ook zeer zeker
voor hulp in aanmerking komen, doch die niet voor
hulp van het armbestuur in aanmerking komen, omdat
men niet boven de f 20.mag verdienen. En spreekster
meent, dat wanneer b.v. in een gezin de vader 15.
verdient en er zijn twee kleino bengels die ieder een
rijksdaalder thuis brengen, dit gezin dan wol f 20.
verdient, doch dat hulp dan toch evengoed noodig is.
De afdeelingen ziekenzorg en kraamvrouwenver-
pleging zijn ook niet in orde. Werd de armenpractijk
oen beetje gereorganiseerd en artikel 33 der armenwet
zoo gewijzigd dat de gemeente kan helpen bij ziekenzorg
en de gemeente dat dan ook inderdaad zal doen, dan
was er reeds veel gewonnen. Doch wo weten nu, dat
er een groote groep verstoken blijft en moeten die
dan maar aan de liefdadigheid worden ovorgeloverd?
Spreekster wil niets op deze veroenigingen afdoen,
zij zullen zeer zeker veel doen en ook de moederlijke
liefdadigheid doet wel iets goeds, doch alle sukkelen
zij aan te weinig financiën. Het Groene Kruis schiet
ook in krachten te kort, daar klaagt men ook, dat
men zoo weinig kan doen. In het verslag van de
jaarvergadering van het Groene Kruis staat dat
i voor kraam verpleging dit jaar 110 patiënten zijn ge
holpen. Spreekster zou nu wel eens willen vragen, wat
sr met de rest gebeurt, die do hulp niet kunnen krijgen.
Ook andere veroenigingen klagen eveneens. In het
verslag van de Vereeniging tot verbetering van
Armenzorg over 1918 wordt gezegd
„De tijdsomstandigheden hebben ook in het afge
lopen jaar haar invloed op het werk der Vereeniging
„doen gelden. Het steeds minder beschikbaar stellen
„van melk had ten gevolge, dat steeds minder aan
dragen hiervoor inkwamen. Voornamelijk werd de
„hulp der Vereeniging ingeroepen voor ziekenver
pleging, hulp voor verblijf in een sanatorium, reisgeld
„naar buiten, onderstand bij langdurige ziekte.
Meer da)i andere jaren kwamen deze gevallen voor,
zoodat het schijnt, dat de financieele draagkracht bij
velen minder is geiuorden, maar tevens dat het lichamelijk
weerstandsvermogen belangrijk is verzwakt.
„Do Vereeniging heeft moer gezinnen gedurende
„langen tijd moeten steunen dan vroeger het geval
„was. Elf vooral hebben groote financieele offers ge
licht, en van deze waren er 7 die aan tuberculose
1 „leden. Do samenwerking met andere corporaties liet
I „hierbij niets te wenschen over."
Hier kan men dus ook zien, aldus spreekster, dat
Ier nog veel valt op te knappen, ook wat betreft de
I heken verzorging.
Wie moet hier helpen De taak is aan de gemeen-
Ischap om te helpen. Hot rijk en de gemeente moeten
I in dit geval voorgaan, aan de particuliere instellingen
leen moreelen steun geven en naast en met ons de
Ibevolking brengen op een hooger peil, redden water
luit den chaos nog te redden valt en dan moet men
I beginnen bij het jonge kind. Want het toekomstig
"geslacht zal voor een zwaren strijd komen te staan,
op hen zal een zeer moeilijke taak rusten en zij moeten
er toe in staat zijn, om die taak te volbrengen.
Naar aanleiding van dit alles stelt spreekster voor
een memorie-post op de begrooting te brengen inzake
moederschapszorg, vervat in de volgende punten
a. op een nader te bepalen gedeelte der stad te
openen of te stichten een consultatiebureau, waar
moeders met hunne zuigelingen heen kunnen gaan,
en waar een arts aanwezig is op bepaalde uren, die
de kinders onderzoekt, en de noodige raad en hulp
verleent
b. een voorlichtingsdienst en controledienst betref
fende de moederschapszorg (ook voor de bevalling)
c. het oprichten van een zuigelingenkeuken (des
noods bij een der ziekenhuizen), waar de moeder het
voedsel voor haar kind kan bekomen, onder deskundig
toezicht bereid, tegen een geringen prijs of, zoo noodig.
kosteloos
d. het oprichten van een gemeentelijke kraam-
verzorging
a. door aan te stollen goed onderlegde gemeen
telijke kraamverzorgsters
b. door aanstelling van gemeentelijko huisver
zorgsters.
Voor hen, die economisch niet sterk zijn, zij dit
alles gratis, doch spreekster wil er dan tegelijk den
nadruk op leggen, dat het in geen geval het karakter
mag dragen van armenzorg of bedeeling. Haar
meening is, dat de bezitloozo moeder evengoed recht
heeft op een goede verzorging van haar kind als do
vrouwen uit do bezittende klassen. Spreekster hoopt,
dat de Baad met haar het nut van deze instellingen
zal inzien en dient daarom het volgendo voorstel in
„Ondergeteekende is van oordeel, dat do moeder
schapszorg, vervat in de door haar genoemde punten,
in het algemeen tot de gemeentebemoeiïng moet
behooren,
terwijl zij meent, dat spoedige voorziening in deze
tijden van nood meer dan ooit dringt,
noodigt den Raad uit, een memorie-post op de be
grooting 1920 te brengen onder den naam „Moeder
schapszorg".
De heer öosterhoff zal niet veel tijd vragen, omdat
het uur reeds ver gevorderd is. In het begin van ziin
loopbaan als lid van den Baad heeft spreker eens
een debat gevoerd met de sociaal-democraten over
de vraag of politieke redevoeringen in dezen Raad
eigenlijk wel op haarplaats waren en hij heeft toen het
standpunt ingenomen, dat dat niet het geval was,
omdat maar zelden politieke zaken aan de orde kwamen
en praktische kijk op de dingen de hoofdzaak is.
Spreker zal dan ook nu geen debat over deze kwestie
meer uitlokken, hij acht dat vrij nutteloos, want wij
zitten toch al tot over de ooren in de politiek. De
laatste wijziging van de kieswet heeft den Baad, zij
het naar zijne meening te kwader uur, nu eenmaal
gemaakt tot een politiek lichaam in optima forma
en daar dient men wel rekening mede te houden.
De opmerkingen die spreker wenscht te maken
zijn dan ook hij wil het gaarne bekennen niet
geheel vrij van politiek, daar hij wenscht te spreken
over het politiek beleid van Burgemeester en Wet
houders. Nu doet het misschien eenigszins eigenaardig
aan, dat uit sprekers mond, waar hij zelf tot voor
korten tijd lid van het college was, zoodanige op
merkingen komen, doch hij wil dan meteen wel zeggen,
dat hij niet wenscht te spreken over hetgeen achter
ons ligt, maar over wat zal komen. Nu zou men
spreker misschen kunnen toevoegen, dat het dan ver
standiger was eerst op de daden van het tegenwoordige
college van Burgemeester en Wethouders te wachten.
In gewone omstandigheden zou spreker dit toegeven,
doch nu niet omdat men te doen heeft met een college,
dat onder zeer bijzondere omstandigheden en op een
vast werkprogram zitting heeft genomen. Wij zijn
dus van tevoren reeds ingelicht omtrent de groote
lijnen, waarlangs het beleid van dit college zal loopen.
Nu is het wel eigenaardig, dat spreker zich meent
te moeten aansluiten bij een tweetal opmerkingen,
die door den Voorzitter bij do installatie van den
nieuwen Baad zijn gemaakt. Er zijn toen door don
Voorzitter een drietal punten naar voren gebracht