830 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919 de rechtsche fractie een zetel krijgen dan was steeds het antwoord, zoowel van socialistische zijde als van de zijde der groep Berghuis: „Neen, daar voelen wij niets voor". Het was dus bekend. De heer Dijkstra„Dat is niet waar De heer Fransen heeft met verschillende heeren hier in de gemeente gesproken en zegt, dat het wel waar is. Spreker wil beginnen met te herinneren aan het woord van den Voorzitter op 2 September, 't welk ook reeds door den heer Oosterhoff is aangehaald, en waarin werd gezegd, dat de nieuwe Raad zou behartigen de gemeentebelangen en geen partij-politiek. Daar is toen geen stem tegenover gehoord, allen waren het er blijkbaar mede eens, en geen drie minuten later had men de meest heftige weerlegging van des Voorzitters woorden. Het „blok van 13" werd voor de vier wethouders-zetels aangewezen en rechts bleef er buiten. Toen kwam onmiddellijk daarna een van onze sociaal democratische wethouders aan spreker's tafel met een lijstje voor de raadscommissies, meêdeelende dat het blok van 13 zus en zoo zou stemmen, er bijvoegende dat het vierde lid door rechts kon worden aangegeven, net zooals men een hond een beentje toegooit. Het „blok van 13" haalde de andere plaatsen, acht of negen leden in verschillende commissies of instellingen waar de Raad een mag benoemen en voor rechts was geen enkele plaats overgelaten. 't Was terrorisme dat toen reeds werd uitgeoefend. In de laatste vergadering van October heeft dit zich herhaald, toen een commissie moest worden samengesteld voor de begraafplaats. Deze zou bestaan uit leden van de 5 fracties, zooals na lange discussies door den Raad was besloten. Het gevolg is echter zoo geweest dat niet de fractie het lid mocht aan wijzen, maar dat hot „blok van 13" zei: Wij zullen ze wel aanwijzen. Gedurende sprekers 10-jarig lidmaatschap van den Raad is van het eerste jaar af door de sociaal-demo craten het verwijt tot de andere partijen gericht dat deze misbruik maakten van hun macht. Altijd heeft de sociaal-democratische partij zich hiertegen verzet, tot zij zelf de macht in handen had, en mis bruik maakte van haar macht, wat zij steeds heeft verweten aan de Vrijzinnige partijen. In hetgeen door den heer Collet naar voren is gebracht, heeft deze het woord „Kerkelijken" gebruikt en spreker heeft toen bij interruptie gezegd„Kerke lijken bestaan niet", omdat spreker meent, dat staat kundig deze uitdrukking onjuist is. En als men van „kerkelijken" wil spreken moet men juist diegenen bedoelen, waarde sociaal-democraten mee samenwerken; in 1913 toch bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer kon men in het district Leeuwarden in de bladen groote advertenties lezen, door de Vrijzinnige partij geplaatst, ter aanbeveling van haren candidaat, welke aanbeveling aldus luiddeonze candidaat is le voor een volksleger, 2e een verdediger van de rechten der Hervormde Kerk. Dat was dus een zuiver „Kerkelijke partij." De heer Collet heeft tot. spreker het verwijt gericht, dat hij zich niet heeft verzet tegen den aankoop van schoenen door de gemeente, 't Is echter niet bij sprekers weten in den Raad behandeld hij heeft het in de krant gelezen en in een geheime vergadering de vraag gericht of het waar was, waarop de Voorzitter antwoordde „ja" die vraag kan dus gerenvoyeerd aan de beide collega's van den heer Collet in het college. De heer Schaafsma (wethouder): „Waarom niet aan de anderen Versla0- van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919. 3.>l Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1919. De heer Fransen meent, dat die er minder over hadden te zeggen. Er is door den heer Collet gezegd dat de sociaal-democraten niet jagers zijn naar baantjes! Spreker wil gaarne aannemen dat de heer Collet daar niet toe behoort, maar alle vrienden van den heer Collet zijn daar toch niet van vrij te pleiten als de heeren nu even geduld willen hebben zal spreker wel aantonen dat er onder de vrienden van de heeren icel baantjes-jagers zijn. Toen in het voorjaar de verkiezingen voor de Provinciale Staten en Gemeenteraden waren afgeloopen. kon men in de bladen van de socialistische partij in den lande lezen, dat geen socialist in het college van Gedeputeerden of in dat van Burgemeester en Wethouders zou zitting nemen, dan nadat een program zou zijn vastgesteld met de partij of par tijen, waarmee men eventueel tot overeenstemming zoude komen. In elk geval moesten de eischeu der socialisten daarin zooveel mogelijk worden opgenomen, opdat men zou spreken van een socialistisch program, Dus niet dan nadat een program was samengesteld. En wat zagen wij dezen zomer in de Staten van Friesland geschieden daar gingen al de heeren van links samen, socialisten en vrijzinnigen en zouden samen vier Gedeputeerden zetels bezetten, iedere partij twee en zoo geschiedde. Enkele dagen later werd door „rechts" gevraagd in de Staten of men ook het program mocht hooren, wat beide partijen waren overeen gekomen, opdat men wist wat er ongeveer in de eerste jaren zou geschieden. En wat bleek nu, er was door de socialisten absoluut over geen program gesproken, laat staan dat er een was gemaakt. Daar hadden dus de socialisten liever de baantjes dan het program! De heer Schaafsma (wethouder): „Bewijs dat eens!" De heer Fransen: „U moet het verslag-Zomerzitting 1919 Provinciale Staten van Friesland dan maar eens nalezen." De Voorzitter verzoekt den heer Fransen tot hem te spreken. Men heeft hier niets aan, ieder op zijn beurt het woord, dat is de eerlijke manier. De heer Fransen heeft nog een tweede punt. De heer Nijholt is weer op het afschaffen van het ambulantisme teruggekomen. In de vorige vergadering heeft de heer Tulp verklaard wel voor een proef te zijn, terwijl hij er nu niet voor zou stemmen. Toen de vorige maal het punt aan de orde was en de zaak uitvoerig is besproken, voelde spreker er reeds vee! voor om voor de proef te stemmenhij heeft dit toen nog niet gedaan, doch 't stond bij hem vast, dat dit de laatste maal was. Spreker heeft hiervoor nu twee redenen. De wet houder van Onderwijs weet, dat hij op het terrein van het ambulantisme alleen heftig wordt bestreden door de sociaal-democratische partij en dat de anderen met hem meegaan. De leden van rechts hebben tot nu toe altijd den Wethouder van Onderwijs daarin gesteund, omdat zij vertrouwen stelden in zijn beleid. Dit wordt nu echter anders. Waar nu de Wethouder van Onderwijs meedoet met en zich gebonden voelt aan het „blok van 13", dus meegaat met die meerderheid, daar begint spreker te twijfelen in dien Wethouder van Onderwijs. Waar hij nu met de sociaal-democraten in zee gaat, zal hij vandaag of morgen daarvan ook de consequenties moeten aanvaarden. Volgens berekening van den heer Nijholt zal de afschaffing van het ambulantisme de gemeente 70.000.besparen. Dit is mede een motief voor spreker, waar men toch werkelijk bezuinigen moet. Hij zal dan ook wel degelijk zijn stem hiervan af hankelijk stellen. Toen men van den heer De Boer diens betoog koorde omtrent afschaffing van het ambulantisme, voelde spreker daar alles voor, zooals wethouder Schoondermark het voordroeg was er echter ook iets voor te zeggen, maar waar er nu door afschaffing een zoo belangrijke besparing is te verkrijgen, denkt (.preker er ernstig over om voortaan anders over de afschaffing van het ambulantisme te stemmen dan hij tot nu toe heeft gedaan. Spreker heeft nu nog een paar punten. Het eerste punt, waaromtrent hij inlichtingen wenscht, is een zeer kiesche zaak, n.l. dat in onze gemeente van verschillende kanten geruchten gaan, dat men bij de eerste strubbelingen of beroeringen niet op de politie kan vertrouwen. Dat maakt de burgerij ongerust. Men zou zelfs niet kunnen rekenen op 7s van de politie. Spreker vraagt of dit waar is, en doet die vraag omdat, indien zij gunstig kan worden beantwoord, dit voor de ingezetenen een heele geruststelling zal zijn. Want om voor de politie een f 180.000.uit te geven, terwijl een groot deel dan nog niet te vertrouwen zou zijn, dat lijkt nergens op, dan is die hoogere uitgaaf niet te verdedigen. Spreker hoopt dat het anders uitkomt, we behooven toch niet een politie korps voor een dergelijk bedrag, als het alleen behoeft toe te zien op kleedje-kloppen, of jongens van 15 jaar die een sigaretje rookon enz. Maar men moet er op kunnen rekenen als de nood aan den man komt. Een gunstig antwoord zal dan ook een geruststelling zijn voor vele menschen. Een ander punt is, dat wanneer het eenigszins mogelijk is, spreker gaarne zou willen, dat het college wat meer spoed betrachtte met het verleenen van bouwvergunningen. Daar wordt over geklaagd in de bouwwereld. Bij een huis op de Willemskade moest een klein gebouwtje worden geplaatst; een week of 7 of 8 na het indienen van de m an vraag om bouwvergunning had men nog geen antwoord. Zulke eenvoudige zaken kunnen toch zeker wel wat vlugger worden afgedaan En nu het derde punt. Ruim vier jaar geleden beeft de commissie, belast met het onderzoek naar de verplaatsing van het aschland, een rapport daarom trent ingediend. De Raad heeft dit toen op 18 November 1915 gerenvoyeerd aan Burgemeester en Wethouders om prae-advies. Dat is dus 4 jaar geleden, maar een prea-advies is er nog niet. Burgemeester en Wethouders zullen misschien opzien tegen de verhoogde kosten, maar wanneer men niet bang is voor enkele tonnen meer voor den bouw van een abbatoir, waar niemand naar vraagt, moet men zeker daarvoor niet bang zijn ten opzichte van de verplaat sing van het aschland, waar heel Leeuwarden om roept, om dat te bevorderen. Spreker zou dan ook gaarne van Burgemeester en Wethouders weten, hoever ze met hun praeadvies zijn. De Voorzitter stelt voor, de vergadering te schorsen en ze op morgen 23 December 's voormiddags 10 uur voort te zetten. Dienoverkomstig wordt besloten, zoodat te 5.30 uur namiddags de vergadering wordt geschorst. Op Dinsdag 23 December 1919 des voormiddags te 10 uur wordt de vergadering heropend. Alsdan zijn aanwezig alle 25 leden. De heer Ö8 Boer hoopt, dat het hem zal gelukken, dezen morgen kort te zijn. De algemeene beschouwingen hebben al een heelen tijd geduurd, maar het zal toch voor spreker nog noodzakelijk zijn eenige dingen naar voren te brengen. Hij zal niet beginnen met beschouwingen naar aanleiding van de artikels in de Nieuwe Rotterdammer Courant, daar is al te vaak en te veel over gesproken, als men toch de rede van den heer Collet goed nagaat, blijkt dat die stukken zijn geschreven door een analpbabeet, omdat de schrijver genoegzaam heeft bewezen dat hij „lezen" noch .schrijven" kan. Wat wèl de moeite waard is, om nog eens op terug te komen, is een gedeelte uit de rede, gehouden door den heer Dijstra en een gedeelte uit de rede van den heer Oosterhoff. De heer Dijstra heeft gezegd, dat men niet al te veel de landsregeering in de gemeente-politiek moest mengen en do heer Oosterhoff dat wij de autonomie van de gemeente moesten hand haven. Spreker gelooft een zekere tegenstrijdigheid in deze beide betoogen te kunnen constateeren, omdat hij gelooft dat het zóó is, dat juist door de houding van de landsregeering de gemeenten hunne autonomie niet meer kunnen handhaven, dat deze hunne uitgaven moeten inperken, omdat de inkomsten deze niet meer kunnen dekken. In verband met de autonomie van de gemeenten wil spreker een voorlezing doen uit een artikel, geschreven door de finaucieele specialiteit van het Handelsblad, den heer Keesing, die o.a. schrijft: „Dat onze gemeenten er zoo ongunstig voorstaan, „is voor een aanmerkelijk deel te wijten aan de „regeering, die de gemeenten gedwongen heeft een „een deel van de crisiskosten te dragen,- maar „in gebreke is gebleven aan de toezegging te voldoen „in zake het uitkeeren van een deel der opbrengst „van de oorlogswinstbelasting aan de gemeenten. „Zooals men weet, was aanvankelijk voorgesteld „25 oorlogswinstbelasting te heffen, maar dit per centage is tijdons de behandeling van het wets- „onderwerp op 30 bepaald, met de bedoeling dat „de extra 5 °/o aan de gemeenten zoude worden „uitgekeerd. Wel is dit niet uitdrukkelijk in de wet „vastgelegd, maar moreel was de regeering toch a°n „deze toezegging gebonden en de gemeenten hebben „er dan ook op gerekend bij haar financieel beleid „en bij het laten voorbestaan van vlottende schulden, „welker fundeering niet noodzakelijk scheen met het „oog op de verwachte uitkeering uit de oorlogswinst- belasting. De belofte had des te gemakkelijker kunnen „worden nagekomen, nu de opbrengst dezer heffing „zoo bijzonder is meegevallen." In dit verband heeft spreker hier ook gister over gesproken en daarbij sterk gehekeld de houding van den Minister van Financiën, die vroeger als wethouder van Amsterdam den nood en de ellende van de gemeente- financiën te Amsterdam heeft meegemaakt, minister de Vries, die in 1915 als wethouder bij do inleiding van een vergadering van anti-revolutionnaire gemeente raadsleden het volgende heeft gezegd, en het is van belang dit goed te weten „In zijn openingswoord herinnert de voorzitter, de „heer mr. S. de Vries Czn., wethouder van Amsterdam, „aan den oorlogstoestand, die in één streek de grenzen „door de anti-revolutionnairen zoo nauwgezet getrokken „inzake overheidsbemoeiing de draagkracht der be lasting betalende burgerij, de financieële verhouding „tusschen rijk en gemeenten en de armenzorg, heeft „uitgewischt. Thans reeds zijn de belastingen hooger „dan men vroeger ooit had durven droomen, maar „wat zal het worden als voor de aflossing der millioenen „die de oorlogstoestand aan rijk en gemeenten gekost „heeft, zal moeten worden bijgedragen Alle gemeenten „leden niet in dezelfde mate onder den toestand „Vooral voor de havensteden ziet de toestand er „dreigend uit en een betere regeling tusschen de „rijks- en gemeentefinanciën is urgenter dan ooit, „omdat alleen het rijk in staat is, de kosten meer „geleidelijk over de geheele bevolking om te slaan."

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1919 | | pagina 19