330 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 191J Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1919. taald zou worden en de andere 450,000.zou worden geleend. En ook was het spreker niet bekend dat Gedeputeerde Staten het goed zouden vinden, dat die leening in 10 jaar kon worden afgelost. De laagste termijn voor aflossing was in Friesland tot nog toe toch 3 jaar. Spreker is er blij om, dat Gedeputeerde Staten Leeuwarden hebben willen helpen, door den termijn van 10 jaar goed te keuren. Wat. spreker wel wist is, dat er een leening was van 3 ton, die positief dit jaar uit de wereld moest. Deze is nu echter later omgezet in de leening van 450,000. Daarom is spreker, toen men voor die krasse toestan den stond, voor die klassen te zwartgallig geweest. Hij kan echter niet verhelen, dat door de sterke pro gressie, die hier is, het percentage voor de hoogere klassen toch wel zal worden een 20 procent. En waarom heeft spreker dat toen gezegd Omdat hij merkte en zag, dat de heeren niet met den finan- cieëlen toestand op de hoogte waren, omdat zij hier mede bekend moesten zijn, omdat er nooit iets was gezegd, zooals gister: „men kan niet verder, de wal keert het schip". Toen men nog maar al volle kracht stoomde en ieder er nog maar een schepje kolen op gooide, heeft spreker willen waarschuwenpas op, de wal komt in 't verschiet, we zijn zoover aange land. Dat is het idee geweest. En nu laveeren we heen en weer en stoomen met halve kracht om maar een kleine opening te vinden, waar we door kunnen. En spreker heeft, goed ver trouwen; die opening zullen we vinden en er door- stoomen, desnoods met de quarantaine vlag in top. Nu is er wel uit sprekers woorden gedistilleerd, dat het schip, waarop wij varen, „oud roest" is, doch het is sprekers bedoeling niet geweest om dat te zeggen. Dat wij volle kracht stoomden, steeds, jaron lang en dat het schip gekeerd zou worden door den wal, maar niet, dat het „oud roest" was, waarop wij voeren, dat is het voornaamste geweest wat spreker bedoelde. Dat sprekers mededeelingen gemeengoed zijn ge worden voor Nederland, is niet zijn schuld, hij mag toch veronderstellen dat men begrijpt, dat het toen speciaal is gezegd voor den Raad, doch niet om het gemeengoed te doen worden. Spreker wil hier open lijk zeggen, dat hem niet bekend is, wie de schrijver is van die artikels in de Nieuwe Rotterdammer Courant, 't Is niet een persoon uit sprekers kennissen noch een, waarmede spreker ambtelijk iets mede te maken heeft en van al deze personen heeft spreker ook positief ten antwoord gekregen, dat de schrijver ook hun niet bekend was. Gister is er op gezinspeeld dat de schrijver zijn inlichtingen blijkbaar uit zeer goede bron had verkregen, doch voor spreker en zijn kennissen is het persoonlijk of ambtelijk een raadsel waar die inlichtingen vandaan zijn gekomen. Spreker heeft dit willen mededeelen, opdat er geen verkeerde gevolgtrekkingen tegen hem gemaakt zouden worden. En, als men van die artikels uit de Rotterdammer Courant den ondergrond beschouwt, dan, er stond Leeuwarden boven, had men er evengoed een anderen naam boven kunnen zetten. Spreker durft hier wel openlijk verklaren, dat, hoewel hier nu Leeuwarden boven stond, de artikels ook wel op ver schillende andere gemeenten van toepassing waren, natuurlijk niet ten opzichte van de speciale gevallen, die hier gebeurd zijn, maar in algemeene strekking. Spreker heeft er met collega's over gesproken en toen is hem gebleken, dat Leeuwarden niet de eenige gemeente is, die door den wal gekeerd wordt, voor anker moet gaan liggen, en moet zoeken om er door te komen. Spreker had, wat de belastingtoestand voor inkomens van 6000.— betreft, wat te hoog aangehouden, doch wat doet men onwillekeurig als men iets verdedigt. Hoe dikwijls wordt er niet gezegd ik heb hem al 1000 keer gewaarschuwd, terwijl men het nog geen 10 keer heeft gedaan, dat is ons allen wel eens ge beurd, Maar dat, wat spreker wou zeggen, was een mededeeling aan den Raad en de kwestie is nu, dat in de Nieuwe Rotterdammer de zaak is uitgewerkt. Spreker wil thans den heer Collet antwoorden om trent de kwestie, dat in de begrooting niet is opge- nomen een ontvangpost voor huur van de Waag door de Burgerwacht. De zaak zit zoo. Toen omtrem de kwestie van de openbare orde, welker handhaving aan spreker is opgedragen, de mogelijkheid bestond, dat deze verstoord zou worden, door welke oorzaak dan ook, achtte spreker het zijn plicht tegenover! algemeen, te zorgen, dit te voorkomen. De vrijwillig aangeboden hulp ter tijdelijke versterking van de politie heeft hij toon aangenomen. En men kan na wel zeggen het gaat tegen die of die, doch dat doet er niet toeals de orde wordt verstoord, zal spreker 't zij door de politie, 't zij door vrijwillige hulp, trachten, die orde weer te herstellen. Wil nr-n iets anders, dan moet men dit door het stembiljet maar doen uitmaken, maar als men door een manier die niet wettig is, door de macht van de minderheid met wapenen, dit wil gedaan zien te krijgen, dan zal spreker zorgen, dat de meerderheid diezelfde wapenen heeft. Die minderheid heeft nog geen recht van spreken en zoolang de meerderheid meerderheid is, zal deze optreden tegen de ordeverstoorders. Men had toen destijds nog geen.Burgerwacht, thans wel. Toen spreker de aanbieding kreeg en daarop in ging, was hij niet van plan te doen zooals in andere plaatsen, om b.v. bij optochten een deel van den stoet kalm daarvan af te snijden. Ten bate van't algemeen belang was echter eventueele gebruikmaking van deze aangeboden hulp noodig. Spreker is hier voor allemaal, zoowel voor rijk als voor arm en is hij verplicht voor de orde te waken. Aan die tijdelijke versterking heeft spreker toen, ter oefening een lokaal in de Waag aangewezen en hij neemt alle verantwoordelijkheid daarvan op zich. Misschien dat een deel van de gemeente ontkent, dat dit noodzakelijk was, doch het was in het belang van ieder, van welke gezindheid ook, en daarom heeft spreker tot die tijdelijke versterking gezegd „Ga je gang maar!' Toen het echter een vereeniging is ge worden, die Koninklijk is goedgekeurd, heeft spreker gezegd „Nu kan het niet langer zoo, nu moet gij het aanvragen, nu ge een vereeniging zijt geworden." De heeren De Vos, Tulp en .lansen heeft spreker nu tegelijk met den heer Collet, in verband met de artikels in de Nieuwe Rotterdammer Courant, reeds beantwoord. De heer Fransen heeft een vraag gesteld omtrent de betrouwbaarheid der politie. Spreker is overtuigd dat zij haar plicht zal doen, zooals zij dat tot nog toe steeds trouw gedaan heeft. En dan onder plicht niet alleen te verstaan, zooals de heer Fransen het vrij laag bij den grond heeft uitgedrukt, het toezien van 't dragen van dopjes op hoedepennen, 't kleedje kloppen enz. Natuurlijk moeten deze dingen ook worden gehandhaafd, de politieverordening is gemaakt in 't algemeen belang en daar hoort dit ook onder, Doch 't is niet de aangenaamste taak van hun positie, dat de politie moet waken tegen't, rijden zonder licht, 't fietsen zonder bel en dergelijke. Het moet er echter bij, anders wordt het een janboel. Omtrent de betrouw baarheid van de politie kan spreker echter niet anders zeggen, dan dat hij tot nog toe den indruk heeft gekregen, dat het een korps is, waarop men ver trouwen kan. Er zitten natuurlijk onder alle categorieën menschen waarvan de eene iets minder, de ander iets beter is, doch over 't algemeen de heor Fransen kan gerust zijn is het niet anders dan men kan wenschen. In overleg met de Wethouders wil spreker nu Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919. 337 Voortzetting der vergadering op Dinsdag 23 December 1919. eenige voorstellen behandelen, die gedurende de be handeling der begrooting zijn ingekomen. Te dien einde geeft spreker eerst het woord aan den heer Schaafsma. De heer Schaafsma (wethouder) zegt, dat hij als Wethouder van bedrijven de vragen daaromtrent zal moeten beantwoorden, alvorens de voorstellen dienaangaande in stemming worden gebracht. Hij zal zich daarom niet mengen in de algemeene beschou wingen en de politiek, maar zal dit maar aan de fracties overlaten, daar is het in goede handen. Er is een vraag gedaan ten opzichte van de be drijven, n.l. over de verplaatsing van het aschland. De heeren Nijholt en Fransen hebben gevraagd, hoe zit het er mee De heeren zullen echter toegeven, dat omtrent een vraagstuk, dat reeds eenige jaren oud is, zij niet van spreker mogen verwachten, waar hij pas een pas een paar maanden wethouder is van bedrijven, dat hij reeds hieromtrent een volkomen en vaststaande meening heeft. Spreker is er mee bezig, het vraagstuk te bestudeeren en kan wel mede deelen, dat, na hetgeen hij reeds bestudeerd heeft, hij wel eenigszins is teruggekomen op zijn oorspron kelijk idee om de vuilnisverzameling hier te veran deren in een verbrandings-inrichting, zooals ook indertijd door de commissie is voorgesteld. Spreker wil hiermede nu nog wei niet zeggen, dat dit het eindpunt der conclusie van zijn studie zal wezen. Maar wat spreker in Amsterdam heeft gezien in een der modernste bedrijven, 't welk een van de grootste van Europa is, wat hij daaromtrent van den bedrijfsleider heeft gehoord en wat hij van den di recteur der gemeentereiniging in Den Haag, den heer de Groot, heeft gehoord, dat heeft zijn meening, behalve wat het hygiënische gedeelte betreft, aan het wankelen gebracht. Spreker zal dus nog eenigen tijd noodig hebben om het vraagstuk nader te bestudeeren. Hij hoopt echter, dat de oplossing niet meer zoo lang zal duren, als zij reeds geduurd heeft, en dat nog in deze vier jarige zittingsperiode van den Gemeenteraad voorstellen omtrent het vraagstuk zullen worden aangeboden. De heer Schoondermark (wethouder) merkt op, dat bij de algemeene beschouwingen een massa politiek naar voren is gebracht. En die liep hoofdzakelijk over de benoeming van wethouders. Spreker was eerst voornemens hier niet op te ant woorden, doch daar komt de heer Fransen en die attaqueert spreker persoonlijk. De politiek, die de heer Fransen nu wil toepassen, moet hij zelf verant woorden, maar spreker wil hem toch even antwoorden. De heer Fransen heeft iets gezegd als „Den Wet houder van Onderwijs ontzeg ik voortaan mijn ver trouwen, omdat hij met de sociaal-democraten onder een hoedje speelt. Naar aanleiding daarvan zal ik misschien stemmen voor het voorstel-Nijholt, ten aanzien van het ambulantisme, en niet meer met den wethouder meegaan". Zoo heeft de heer Fransen gesproken en spreker zou niet over die politieke geschiedenis zijn begonnen, maar nu het hem persoonlijk betreft wil hij even toelichten. De geschiedenis is deze en het zal goed zijn, dat de heer Fransen even goed luistert, opdat hij de houding die spreker heeft aangenomen, zal begrijpen. Na de verkiezingen is spreker van verschillende zijden bij herhaling gevraagd hoe het zou gaan met de verkiezingen van de Wethouders. Sprekers ant woord was dan steeds: „Dat weet ik niet, daar bemoei ik me niet mee/' Toen is spreker gevraagd „Zou je bereid zijn, weer een wethouderszetel te aanvaarden?" waarop spreker ten antwoord gaf„Ik ben het 13 jaar met liefde geweest, de functie heb ik vroeger nooit geambieerd, maar nu ben ik het met liefde, ik ben dus wel bereid een zetel te aanvaarden maar men kan mij alleen krijgen zooals ik ben." En herhaaldelijk heeft spreker de woorden „Ik verkoop mij niet," er bij gevoegd. Noch van deze, noch van gene hoorde spreker er verder iets van. Tot hem werd gevraagd „Kunt gij meegaan met het program der sociaal-democratische fractie Daarop heeft spreker weer hetzelfde geant woord als altijd„Ik geef me zooals ik ben, en be antwoord die vraag niet." Bij herhaling is hem toen gezegd, dat hij niet stijfhoofdig moest zijn, en dat hij die vraag toch wel kon beantwoorden met ja of neen. Waarop spreker heeft gezegd „Ik zal ja zeggen, in zooverre ik de vraagstukken altijd met ja beantwoord heb. In zake het onderwijs en laat de heer Fransen hier even goed luisteren blijf ik steeds op het standpunt waar ik 13 jaar lang op heb gestaan." En waar het te dezen opzichte hoofdzakelijk liep over afschaffing van het ambulantisme, heeft spreker ge zegd „Daar doe ik niet aan mee." Dit is de eenige verbintenis, die spreker heeft aan gegaan. Als de heer Fransen daaruit de gevolgtrekking maakt, dat spreker zit in den bijwagen der sociaal democraten, dat moet hij weten, maar een dergelijke conclusie zou spreker niet durven trekken. Zitten de rechtsen dan ook in den bijwagen der sociaal-demo craten? Gister toch, toen 5 minuten te voren door de de rechterzijde aanmerkingen waren gemaakt op de sociaal-democraten, dat deze laatsten vroeger protes teerden, wanneer zij niet in een commissie kwamen te zitten, terwijl zij nu als meerderheid de anderen er allemaal uithouden, die zelfde rechtsche partij heeft na 5 minuten sociaal-democraten in de commissie van toezicht op het lager onderwijs gestemd. De heer Fransen „Wie zegt, dat het rechtsen waren Die briefjes zijn toch geheim De heer Schoondermark (wethouder): „Hoe weet de heer Fransen dan door wie ik tot wethouder ben verkozen Is dat door de leden van de linksche partij geschied Maar U is toch ook in de koffiekamer De heer Fransen „Laat de koffiekamer er maar buiten." De heer Schoondermark (wethouder) heeft anders niets meer te vertellen, heeft alleen willen mededeelen welke houding hij indertijd heeft aangenomen. De heer 0. F. de Vries (wethouder) zal eenige cijfers noemen. Spreker is nog pas korten tijd, onge veer 3 maanden, wethouder en heeft dus nog geen voldoende gelegenheid gehad zich overal in te werken. Tegenover de totstandkoming van de in bewerking zijnde plannen staan grooto moeilijkheden. Spreker wil in verband daarmee enkele cijfers noemen betref fende de volkshuisvesting, als zijnde dit een van de vraagstukken, welke hier naar voren zijn gebracht. Er is op het oogenblik in Leeuwarden een tekort van ruim 1000 woningen, als ze direct gebouwd konden worden, zouden ze direct worden betrokken. Het cijfer is niet uit de lucht gegrepen, spreker zal het specificeeren. Wegens toeneming van de bevolking een aantal van 350, 3 procent van het totaal dei- woningen, hetgeen wordt gereserveerd voor verbou wing tot andere doeleinden, er zijn 70 woningen onbewoonbaar verklaard, 150 die daarvoor zeer in aanmerking komen, terwijl er nog 150 dubbelwonende

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1919 | | pagina 22