374 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919, Voortzetting der vergadering op Maandag 29 December 1919. die van spreker wou weten, wat het ambulantisme eigenlijk kost, moet spreker bekennen, dat hij dit ook niet zoo kan uitrekenen. Bij de cijfers f 40,000.en 30,000.uit het voorstel Nijholt heeft spreker er echter al eerder op gewezen, dat die 30,000.een abuis is, dat kost de gemeente heelemaal niets, omdat het Dijk dat betaalt. We zullen straks hooren, als het voorstel tot afschaffing van het ambulantisme nog gehandhaafd wordt, of er dan nog nadere toelichtingen worden gedaan omtrent die overige 40,000.Spreker wil echter wel verklaren, dat dit in de eerste plaats heelemaal niet in verband staat met het ambulan tismehoe het. er bij gesleept is, begrijpt hij dan ook niet. Door den heer De Boer is de wensch geuit, dat men eigenlijk uit het jaarverslag beter op de hoogte dient te komen van de resultaten van het onderwijs. Eén ding verwondert spreker echter, n.l. dat de heer De Boer daar hier mee aankomt. De heer Do Boer is zelf lid van de schoolcommissie, deze geeft het verslag aan Burgemeester en Wethouders en nu maakt de heer De Boer er aanmerkingen op, dat het college geen verdere inlichtingen kan geven. Hij had dit. dan ter sprake moeten brengen in de schoolcommissie en moeten zorgen dat die een beter verslag levert aan het college. Het mag dan ook geen verwijt zijn, noch aan Burgemeester en Wethouders, noch aan den Raad. Dan wijst de heer De Boer naar aanleiding van sprekers mededeelingen op de resultaten van het onderwijs bij kleiner klassendie wril dus meer scholen. Spreker begrijpt ook niet hoe de hoer De Boer daar nu mee aankomt. Het doet hem denken aan een troepje jongens van 12 of 13 jaar, die bij elkaar staan, en waarvan de een begint te zeggen Ik wou dat ik rijk was, als ik rijk was dan enz. Ze zullen over de kwestie wel een uur kunnen redeneeren, de een zal dit inbrengen en de andere dat, maar per slot van rekening blijkt toch dat geen van allen geld heeft en dan wordt gezegd, we scheiden er maar mee uit. Zoo zou ook de Raad met hetgeen de heer De Boer wil, n.l. de kwestie van kleinere klassen, een paar uur zoek kunnen brengen, maar ten slotte zal men toch tot de conclusie komen we praten er al over maar we komen er toch niet verder mee en we praten er dus maar niet meer over. Dit acht spreker geen zaken doen. Spre.kers collega, de heer Schaafsma, heeft ver leden week in hot openbaar gezegd en dit deed spreker genoegen „de wal keert het schip." De heer Dijstra heeft er toen aan toegevoegd dat dit hem ook aangenaam was en dat er nu met die partij zaken waren te doen. Men moet dan ook den tijd niet zoek brengen met het bespreken van allerlei wenschen, over welker al of niet goed zijn en wel of niet nood zakelijk zijn spreker zich niet wenscht uit te laten, de tijd is daar te kostbaar voor. Tusschen twee haakjes wil spreker echter nog wel even opmerken, dat in Rotterdam op het werkprogram der sociaal-democraten en de rechterzijde, die daaromtrent een overeenkomst hebben getroffen, staat, dat het aantal leerlingen 36 per klas zal bedragen. Waar de heer De Boer het heeft over de verplichte schoolvergaderingen, weet hij sprekers oordeel daarover toch. Spreker meent, dat daaromtrent een voorstel is ingediend, dit. kan mettertijd in behandeling worden genomen, om de onderwijzers meerdere medezegging schap te geven en de verordening dienovereenkom stig te wijzigen. Op 't oogenblik is de verordening echter volgens de wet aan de hand van zeker artikel en zoolang die wet op 't lager onderwijs bestaat mag men die niet uit het oog verliezen. De heer De Boer weet ook nog nooit hoe de wet houder van onderwijs over het ambulantisme denkt. Den vorigen keer waren de heeren echter zoo druk in de weer, dat de wethouder van onderwijs het maar verstandig achtte, alleen te zeggen hoe hij stemmen zou en waarom. Spreker heeft echter meer dan eens betoogd dat hij een vurig voorstander is van het ambulantisme De heer De Boer: „Maar waarom?" De heer Schoondermark (wethouder): „Dat is ook meer dan eens door mij gezegd. Ja, niet tegen U Spreker begrijpt echter niet hoe de Voorzitter het toelaat, dat de heeren nu alweer over het ambulan tisme beginnen, hij bewondert diens goedheid in dat opzicht, en dat hij de bespreking van het ambulantisme niet verbiedt. Spreker meent ook, dat de heer Dijstra zich de vraag heeft gesteld of het ambulantisme hier wel goed is, en nu zoo telkens en telkens de fouten, die het ambulantisme aankleven, naar voren worden gebracht, doet dat spreker tot de overweging komen is er ook verbetering te brengen in het ambulantisme? Wanneer het in de oogen van sommigen niet goed is, dan behoeft men het nog niet dadelijk weg te doen, maar dient men eerst eens te overwegen of er ook verbetering in te brengen is. Spreker kan dan ook toezegging doen, dat het een van zijn eerste werk zaamheden zal zijn om dat te onderzoeken. Een onderzoek naar het ambulantisme zooals het is, en of daar ook verbetering in is te brengen, dat is een kwestie waar spreker ook aanleiding toe heeft gevonden, omdat juist bij de vacature aan school 11, die 1 Januari zal intreden en waar we thans een waarnemend hoofd hebben, deze nu reeds bij spreker is geweest met het verzoek krijg ik als 't u blieft een tijdelijk onderwijzer, want ik zal er op uit moeten om in een vacature te voorzien. Die vraagt dus nu dadelijk een onderwijzer er bij. In dit verband en niet in verband met het ambulante hoofd, het aantal onder wijzers had er toch moeten zijn er zullen hier aan een 12-klassige school altijd 12 1 onderwijzers moeten zijn, om geen hiaten in het onderwijs te brengen. Als er een zieke is of er is een die sollici teert, dan zal er toch iemand moeten invallen, dus afgescheiden van het ambulant hoofd moet er steeds eon meer zijn. Of het hoofd of de ambulante onder wijzer te veel vrijen tijd heeft of zou hebben, dat is een zaak die spreker kan onderzoeken. Doch hij meent, dat op deze wijze het ambulantisme de gemeente geen cent meer zal kosten; het aantal onderwijzers met of zonder het ambulantisme blijft toch hetzelfde, van kosten is dus geen sprake. Misschien dat de heeren een ander idee of een anderen opzet over de zaak hebben, doch dat is spreker niet bekend. De heer De Boer spreekt over overlading en dat door de eischen van hot middelbaar en hooger onder wijs de eischen van het lager onderwijs worden op gedreven. Spreker kan den heer De Boer daar geen ongelijk in geven doch vraagtkunnen wij daar iets aan doen Er zijn zoo'n massa gebreken, waar de heer De Boer op wijst en waar spreker volkomen in mee kan gaan, doch dat zijn zaken die men in Leeuwardens Raad niet moet bespreken, omdat ze geregeld worden in Den Haag. Er wordt in Den Haag een wet ge maakt en daaraan moeten we ons houden, of we de wet goed vinden of niet goed, daaraan storen ze ziek niet, de wet moet worden uitgevoerd en spreker in 't bijzonder moet zich daaraan houden, vandaar het woord „ivet-houderIs men het met spreker eens of niet dat deze ze moet uitvoeren De heer De Boer weet even goed als spreker dat de wet op het mid delbaar onderwijs pas is herzien en dat bij algomeenen maatregel van bestuur is vastgesteld, welke eischen zullen gelden voor toelating tot de H. B. S. En wanneer die bij algemeenen maatregel van bestuur zijn vastge steld, heeft de Raad niets te zeggen we kunnen daar over theoretische beschouwingen houden, doch we komen daar geen stap verder mee. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919, 375 Voortzetting der vergadering op Maandag 29 December 1919. Ten opzichte van de jeugdcommissie heeft de heer De Boer gezegd, dat hij niet alleen lokalen, maar ook subsidie daarvoor wenschte en dat het hem verwonderde op de begrooting geen post daarvoor gevonden te hebben. De schuld ligt echter niet bij Burgemeester en Wethoudersde commissie heeft zich bij het college vervoegd, doch heeft dit niet voldoende kunnen inlichten. Er is gevraagd en nog eens gevraagd, doch het antwoord was te vaag. Er is om een begrooting gevraagd, doch ook deze was te vaag en daarom is men nog tot geen resultaat gekomen. En wat de subsidie betreft, 't is ook hier weer eensdeels: als ik rijk was enz., maar „de wal keert het schip". Een enkel woord nog naar aanleiding van het verwijt van den heer De Boer ten opzichte van de onderwjyzersvergadering. De heer De Boer vergeet door wie die is belegd. De wijze waarop de Wethouder van Onderwijs dat heeft gedaan, daarover behoeft hij heelemaal geen rekenschap te geven aan den heer De Boer. Spreker meent, dat hij dit op een wijze heeft gedaan die geschikt is, om resultaten van het onderzoek te krijgen en die wijze van doen moet hij zelf weten, daarvoor is hij geen rekenschap verschuldigd aan den heer De Boer. De heer De Boer„Maar aan den Raad wel." De heer Schaafsma (wethouder) zegt, dat de Wet houder van Onderwijs bezig is, spreker met de haren bij het debat te sleepen. De Wethouder van Onderwijs heeft, sprekend over het voorstel van den heer De Boer om kleiner klassen in te voeren, gezegd „ik verwijs naar mijn collega, de heer Schaafsma, die zegt, de wal keert het schip." Spreker heeft ook werkelijk zeer uitdrukkelijk dit spreekwoord gebezigd en hij staat daarvoor. Hij is van meening dat er in dezen tijd op verschillende dingen bezuinigd moet worden en is ook van meening, dat op 't oogenblik een I deel der belasting moet worden gehaald waar we ze liever niet halen. Daar is dan ook van toepassing „de wal keert het schip." Of spreker deze meening echter is toegedaan ten opzichte van het onderwijs, is een andere zaak. Hier staat hij op het standpunt van den heer De Boer, dat het lager onderwijs voor het arbeiderskind het eenige is, het krijgt geen hooger en geen middelbaar onderwijs, maar als het van de lagere school afkomt is het uit met het onderwijs. We zijn dus verplicht te zorgen, dat dit onderwijs goed is, dat het dat is, wat we er van kunnen maken. En nu heeft spreker ook de overtuiging, dat men met kleiner klassen meerdere resultaten krijgt. En wanneer het kind nu zijn gansche leven het met dit onderwijs doen moet, dan mag hier niet gelden: „de.wal keert het schip", maar moet het geld daarvoor gevonden worden. En dit kan gedeeltelijk gevonden worden door afschaffing ran het ambulantisme. Spreker is het er absoluut niet mee eens, dat er aan iedere school een onder wijzer meer zou moeten zijn, dan het aantal klassen bedraagt. Ook bij de ambulante hoofden wordt nu reeds het stelsel gevolgd dat men bij afwezigheid van een onderwijzer een kweekeling in diens klasse stopt. Men gebruikt nu dus eigenlijk ook al reeds reserveonderwijzers, terwijl men nog de ambulante onderwijzers kan nemen om in te vallen. We hebben bier een 12 a 13 scholen en als daar een paar reserve ouderwijzers voor worden aangesteld, kunnen de ambulante hoofden wel worden afgeschaft. Spreker zou eigenlijk het woord niet hebben gevoerd, maar waar hij nu toch bezig is, wil hij een opmerking maken aan het adres van den heer Visser. In een vorige vergadering is gesproken over een proef met afschaffing van het ambulantisme en toen heeft spreker gewezen op andere plaatsen, n.l. die van het platteland. Nu heeft de heer Visser gezegd dat men op andere plaatsen scholen heeft met 1 of 2 onderwijzers, daar kan het best zonder ambulant hoofd. Doch spreker heeft in die vorige vergadering absoluut die plaatsen buiten beschouwing gelaten. Hij heeft toen gezegd, dat er op het platteland groote scholen waren waar toch geen ambulant hoofd is en hij heeft ten overvloede als voorbeelden daarvan plaatsen genoemd als Drachten, Joure, enz. Dat zijn plaatsen, die scholen hebben als Leeuwarden met 6, 7 en 8 leer krachten en het onderwijs is daar absoluut niet minder dan hier. De Voorzitter meent dat het amendement van de heeren Nijholt en De Boer om twee posten der begrooting respectievelijk met 30 000.en ƒ40.000. te verlagen, niet door één der onderteekenaren kan worden ingetrokken, 't Is een formeele kwestie, doch het artikel, dat dit verbiedt, moet dienen ter be veiliging van de rechten van de raadsleden. Wanneer twee leden een voorstel samen hebben ingediend en het eene lid is afwezig, heeft het andere lid niet de macht om het voorstel maar eenvoudig in te trekken. Spreker zegt nogmaals, 't is een formeele kwestie, doch men moet de rechten van de raadsleden te allen tijde handhaven. De heer Do Boer kan dus het voorstel niet intrekken, tenzij hij een schriftelijke machtiging van den heer Nijholt kan overleggen. De heer De Boor zegt dat de Voorzitter een for meele kwestie naar voren heeft gebracht en dat spreker daar wel in kan meegaan. De Raad zou echter het eene voorstel kunnen afstemmen en het andere handhaven, dan is men er uit. Waar spreker echter het woord voor heeft gevraagd is naar aanleiding van verschillende dingen, door den Wethouder van Onderwijs en verschillende leden naar voren gebracht. Spreker zal beginnen met die democratische vergadering De Voorzitter merkt op, dat dit een kwestie is van den Wethouder van Onderwijs persoonlijk en niet van Burgemeester en Wethouders. Het antwoord van den Wethouder van Onderwijs mag dan ook niet beschouwd worden als gezegd namens Burge meester en Wethouders, de verantwoording drukt dan ook nog niet op hen. De kwestie komt nog wel bij het college, doch de voorbereiding was aan den Wethouder van Onderwijs en daaromtrent neemt het college nog geen verantwoording op zich. De heer De Boer had niet de bedoeling om nog over de vergadering zelve te spreken. De Wethouder van Onderwijs heeft echter gezegd, dat het een kwestie was van Burgemeester en Wethouders doch waar nu wordt ontkend dat Burgemeester en Wethouders er zelfs nog maar eenigszins mee gemoeid waren en de Wethouder van Onderwijs heeft gezegd Burgemeester en Wethouders stellen vast en de Wet houder voert het uit, daar gelooft spreker dat hier het omgekeerde heeft plaats gehad. De heer Schoondermark (wethouder),,'t Was voorbereiding." Den heer Da Boer lijkt dit dan meer nabereiden toe. 't Schijnt, dat de zaak hier in het college dan goed in orde is. Spreker zou echter wel graag willen weten, hoe de zaak precies is, hoe de vork in den steel zit en of de handelwijze van den Wethouder van Onderwijs door het college gedekt wordt. Het is werkelijk van veel belang om dit te weten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1919 | | pagina 41