380 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919. Voortzetting der vergadering op Maandag 29 December 1919. over wordt beslist, omdat nu misschien zou worden gestemd, zooals, wanneer men goed van het vraagstuk heeft kennis genomen, dan niet het geval zou zijn. De Voorzitter wil er den Raad opmerkzaam op maken, dat het eerste deel van het voorstel wel wat heel eigenaardig is, n.l. de uitnoodiging aan Burge meester en Wethouders „om in 1920 bij den Raad te komen met voorstellen tot herziening van de ver ordening, regelende de samenstelling van de commissie van toezicht op het lager onderwijs en zulks in overeenstemming met de plannen van Minister De Visser." Als deze plannen werkelijkheid zijn geworden, zullen Burgemeester en Wethouders wel gebonden zijn, met voorstellen tot herziening te komen, doch zoolang die plannen nog maar plannen zijn, dient men zich ook te houden aan de tegenwoordige wet. We weten toch ook nog niet of de Kamer de ontwerp-wet zal verwerpen of aannemenverder zal gaan of minder ver. Daarom is het moeilijk reeds nu te komen met voorstellen tot herziening in verband met de plannen van den Minister. Indien echter het ontwerp-wet, zooals het is ingediend, wet is geworden, zal het college wel degelijk moeten komen met voorstellen tot wijziging der verordening, omdat de commissie dan een heel andere wijze van samenstelling krijgt en van een ander karakter wordt. Wat de'tweede uitnoodiging van het voorstel aan het college betreft, om te komen met voorstellen om de vergaderingen der commissie openbaar te doen zijn, spreker wil voorstellen, deze in handen te stellen van Burgemeester en Wethouders om prae-advies. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van de heeren Zandstra en De Boer, wordt, voor zoover het de tweede uitnoodiging be treft, in handen gesteld van Burgemeester en Wet houders om prae-advies. Volgno. 244 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 245248 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 249. Kosten van het gebruik van de kine matograaf ten behoeve van het onderwijs, f 700. De beraadslagingen worden geopend. De heer Zandstra: Gedurende eenige jaren komt de post „Kosten van het gebruik van de kinemato graaf" Op de begrooting voor en naar ik vernam is er indertijd met de Friso-bioscoop een contract ge sloten, dat een zeker bedrag voor iedere les met de bioscoop eischt. Het komt mij gewenscht voor, reeds nu deze zaak onder oogen te zien, daar met het afioopen van het bedoelde contract stellig wijziging in den prijs zal komen. Het bedrag zou dan wel eens een beetje duurder kunnen worden en zoo hoog komen, dat we het beter achtten niet meer den ouden weg te bewandelen en een nieuwere in te slaan. Ook met het oog op de komende ontwikkeling van de school bioscoop moet men zich op een andere wijze van werken voorbereiden, n.l. om zoo mogelijk de school bioscoop te brengen in gemeentelijk beheer. Mij komt het voor dat het gebruik der bioscoop thans te veel afhangt van omstandigheden; als ze voor het onderwijs noodig is, kan men er dikwijls niet over beschikken. Als de schoolfilm is gekomen moet men alles haastig inrichten, een geschikt oogenblik kan niet worden afgewacht. Een onderzoek naar een andere werkwijze komt mij in het belang van het onderwijs dan ook gewenscht voor, waarom ik den Raad het volgende voorstel heb aan te bieden Ondergeteekenden noodigen Burgemeester en Wet houders uit om aan de commissie van advies voor bioscoopvoorstellingen op te dragen een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheid van een gemeentelijke bioscoop ten dienste van het onderwijs en daarover rapport aan den Raad uit te brengen. De heer Schoondermark (wethouder) wil in de eerste plaats opmerken, waar is genoemd de commissie van advies voor de schoolbioscoop, dat deze commissie niet officieel bestaat. De heer Zandstra meent toch, dat er op de begroo ting een post voorkomt voor kosten van de commissie voor bioscoop-voorstellingen. De Voorzitter zegt, dat er een commissie bestaat, die verschillende filmen keurt, deze wordt in het dagelij ksch leven bioscoop-commissie genoemd. Deze commissie beoordeelt o. a. of kinderen beneden de 1G jaar moeten worden geweerd bij zekere films. Bedoelt de heer Zandstra deze commissie De heer Zandstra „Ja, die bedoel ik, die de films keurt. Die commissie heeft eenige ondervinding op dit gebied, men kan die uitnoodigen met voorstellen bij den Raad te komen". De heer Schoondermark (wethouder) zegt, dat hem is opgedragen voor de keuring van de schoolfilms zorg te dragen en nu heeft hij hiervoor drie heeren aangezocht om dit te doen, n.l. de heeren Boersma, Nubé en Semplonius. Die oordeelen nu met hun drieën over de geschiktheid van de schoolfilms. Het onderzoek, in het voorstel bedoeld, moet dan ook niet worden opgedragen aan een commissie die buiten het onderwijs staat. Die commissie is voorde beoordeeling van de films voor het publiek, n.l. of deze schadelijk zijn of niet. Die commissie moet de heer Zandstra niet hebben. Daarom brengt spreker hier de commissie, bestaande uit de heeren Boersma, Nubé en Semplonius, naar voren, ofschoon deze commissie eigenlijk niet officieel is, doch door den wethouder van Onderwijs werd noodig geacht en dus daarom door hem is aangezocht. Laat de heer Zandstra echter Burgemeester en Wethouders verzoeken een onderzoek in te stellen, spreker durft wel toezeggen, dat dit zal plaats hebben, we leven toch in een overgangsperiode met de school bioscoop. 't Is overal: zullen we't zelf doen of huren. En daar gaat het toch in hoofdzaak om. De films maken kunnen we toch zelf niet. 't Betreft hier dus alleen het huren van een lokaal en eigen bediening van de bioscoop. Spreker ziet nu niet in, waarom op 't oogenblik de commissie, die er geen begrip van heeft, hier van advies moet dienen. Die moeten we er buiten houden. De heer Zandstra merkt op, dat zijn bedoeling eigenlijk ook was de commissie door den wethouder van Onderwijs bedoeld. Zoo staat ook in het voor stel, Burgemeester en Wethouders op te dragen de commissie te verzoeken een onderzoek in te stellen. De heer Schoondermark (wethouder): „Nu heb ik juist gezegd, dat het geen officieele commissie is. De heer Zandstra: „We noodigen Burgemeester en Wethouders ook uit". De Voorzitter doet lecture van het voorstel. Spreker zegt namens het college toe, dat bet onderzoek zal plaats hebben. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919. 381 Voortzetting der vergadering op Maandag 29 December 1919. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 249 wordt onveranderd vastgesteld. Volgno. 250. Kosten van rechtstreeks van gemeente wege verstrekte voeding en kleeding aan behoeftige linderen f 1000. De beraadslagingen worden geopend. De heer !J. de Vries zal in dit geval ter bekorting van de debatten geen amendement of voorstel indie- Den, doch moet toch verklaren, dat hij een principieel tegenstander is van wat van gemeentewege onder volgnos. 250, 251 en 252 is uitgetrokken. Zijns inziens ligt het niet op den weg der gemeente, voedsel en kleeding aan het schoolgaande kind te verstrekken. Het schept bovendien eigenaardige verhoudingen zoolang het kind naar school gaat krijgt het voeding en kleeding, maar als het er afkomt wordt het niet onderhouden. Volgens spreker zijn de ouders de ver zorgers van het kind en niet de gemeente. Spreker verzoekt den Voorzitter hem als tegen stemmer van de door hem genoemde posten aan te merken. De heer Schoondermark (wethouder) wil opmerken, dat deze post toch niet van de begrooting af kan, al bestond de Raad geheel uit heeren die denken als de keer De Vries. De post staat er n.l. op ingevolge artikel 35 der Leerplichtwet. We kunnen er niets aan doen. De heer Zandstra In tegenstelling met den heer IJ. de Vries ben ik een groot voorstander van school- voeding, afgescheiden van hetgeen de wet daaromtrent voorschrijft. Als ik mij niet vergis zijn den vorigen winter de kosten van schoolvoeding bestreden uit den post crisis-uitgaven. Wat er toen voor uitgegeven is veten wij niet, althans ons is er niets van bekend. Nu is onder volgno. 250 uitgetrokken een som van 1000.zeer zeker met do bedoeling om daar de kosten van schoolvoeding en -kleeding mee te be strijden. Ik ben van meening, dat met zoo'n bescheiden bedrag de lichamelijke verzorging van het arme schoolkind in den ruimsten zin niet wel mogelijk kan zijn. Waarom wij verstrekking van voeding en kleeding van overheidswege noodzakelijk achten, wanneer daar aan behoefte bestaat, behoef ik zeker niet opnienw te betoogenreeds bij verschillende begrootingen zijn wij daarvoor opgekomen. Met meer moed dan vroeger komen wij thans hiermee naar voren, omdat wij nu hebben bereikt, dat een groep van veertien leden lezer vergadering voor afdoende verstrekking van schoolvoeding en -kleeding is. Welnu, Mijnheer de Voorzitter, alleen op de koste- looze scholen bevonden zich volgens het laatste school- verslag op 31 December 19181226 leerlingen. Daarvan zal een belangrijk procent behoefte hebben aan voeding en kleeding. Op 12 Januari 1918 verstrekte „de Ver- eeniging voor het verstrekken van kleeren aan be hoeftige schoolkinderen", kleeding, waarvoor op de gemeente-begrooting 1200.was uitgetrokken. En zooals wij weten kan deze vereeniging bij lange na met doen wat zij wenscht. Men kome nu niet met hot praatje over de tekortkoming der oudersvoor ons is hoofdzaak dat de kinderen gevoed en gekleed moeten worden. En die worden niet gekleed door onze debatten. Op de tusschenscholen waren op dien datum, 12 Januari 1918, 1566 leerlingen. De ervaring heeft be wezen, dat ook aan die scholen een deel der ouders zoo door de duurte der tijden wordt getroffen, dat ze, hoewel noode, hunne kinderen gebruik doen maken van de gelegenheid tot het gebruiken van een middag maal, tegen betaling van een geringen prijs. Ons inziens is het onmogelijk, de verstrekking van voeding en kleeding te dekken met f 1000. Dat er behoefte bestaat, bewijzen toch zeker wel de antwoorden, bij Burgemeester en Wethouders in gekomen van de hoofden der scholen 8, 9, 10 en 11, waarvan een bijzonder den nadruk legt op kleeding, bewijzen mede de antwoorden van hoofden van R. K. jongens- en R. K. meisjesscholen en de circulaire van de Vereeniging voor het verstrekken aan behoeftige schoolkinderen te Leeuwarden. Wij vragen ons af, wat moet er terecht komen van kinderen, die onvoldoende gekleed en bijna geen eten gehad hebbende, ter school komen. Hier is een groote leemte in ons volksonderwijsde onvoldoende ver zorging van het arme schoolkind. Wil het onderwijs van het arme schoolkind werkelijk vruchtdragend zijn, dan moet die wonde plek verdwijnen. Het is de dure plicht van de gemeenschap, daaraan zijn krachten te wijden. Met mooie woorden en sympathie-betui gingen komt men er niet daar moeten daden komen, er dienen flinke bedragen aan geld geofferd te worden dat is geen verloren geld, maar het komt ten goede aan de economische weerkracht van ons volk. Met f 1000.komt men er niet, mijnheer de Voorzitter. Hoe groot die som dan moet zijn, is voor Burgemeester en Wethouders en voor de leden van den Raad moeilijk op te geven. Daarom komt het ons gewenscht voor dezen post voor memorie uit te trekken en te besluiten, Burgemeester en Wet houders een blanco-crediet te verleenen om naar omstandigheden en gebleken behoefte te handelen. Dan alleen is het mogelijk, dat op voldoende wijze voorzien wordt in de behoefte aan voeding en klee ding aan kinderen zoowel van kostelooze als andere scholen wier ouders niet bij machte zijn hun te geven wat hun toekomt. Dat de Raad zijn plicht in deze begrijpe en door zijn besluit getuige van den vasten wil, de lichamelijke verzorging van het arme schoolkind tot haar recht te doen komen, en daartoe uw steun te geven aan ons voorstel, dat luidt Ondi-rgeteekenden stollen voor volgnummer 250, kosten van voeding en kleeding voor het arme school kind, waarvoor een bedrag van f 1000 is uitge trokken, te veranderen in een memorie-post, om Burgemeester en Wethouders een blanco-crediet te verleenen, teneinde Burgemeester en Wethouders in de gelegenheid te stellen om naar gebleken behoefte voeding en kleeding te verstrekken aan schoolgaande kinderen. De heer Tulp wou vragen of van de voeding van gemeentewege een gretig gebruik wordt gemaakt Of is het waar wat spreker heeft gehoord, dat het aantal kinderen, dat daarvan profiteert, gaandeweg vermindert De oorzaak daarvan kan toch niet zijn, dat het eten niet goed is daar heeft spreker althans geen klachten over gehoord. De Voorzitter wenscht eerst een misverstand uit den weg te ruimen. Wat de heer Schoondermark heeft gezegd is wel gedeeltelijk waar, dat volgno. 250 eigenlijk slaat op de Leerplichtwet, n.l. indien kinderen door onvoldoende kleeding of voeding de school niet kunnen bezoeken, dat zij dan van gemeentewege ge kleed of gevoed moeten worden. Maar eigenlijk is de kindervoeding een crisismaatregel geweest, die daar buiten staat, n.l. om kinderen, die thuis onvoldoende voedsel kregen, nog in de gelegenheid te stellen een maaltijd te gebruiken. Wat de vraag van den heer Tulp betreft, het is inderdaad een feit, dat de schoolvoeding, zooals deze ten onrechte werd genoemd, door gebrek aan belang-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1919 | | pagina 44