398 Verslag van de handelingen van den gemeente
Voortzetting der vergadering
De heer Oosterhoff zegt, dat met dit antwoord de
kwestie hem nog niet heelemaal duidelijk is. Spreker
krijgt er wel een zeker ander inzicht in, maar het
schenkt hem toch niet de overtuiging, dat de kosten
voor verschillende werken moeten worden overge
dragen op dienst 1919. Voor onderhoud van wegen
is b.v. 10000.uitgetrokken, dit bedrag is niet
uitgegeven in 1918 en 1919 is nu zoo goed als achter
den rug, dus dit jaar zal het ook niet meer worden
verwerkt. Misschion is het reeds verwerkt, en wil men
het daarvoor reserveeren. Spreker kan er zich dan in
zoover mee vereenigen, dat men het doet voor de
uitgaven, die in 1919 hebben plaats gehad.
Of wil men nu zeggen dat die verschillende dingen
nu achterwege zullen worden gelaten
De heer Berghuis (wethouder) zegt dat hij, wanneer
hot den opzet betreft, den heer Oosterhoff gerust kan
stellen, omdat het niet op een andere manier kan. De
posten, die we hier hebben, zijn door den Raad ge
voteerd en grootendeels al gebruikt of nog voor aan
genomen werken te gebruiken, voor zoover daarmede
in vorige jaren niet is gereed gekomen. En 't maakt
toch geen invloed op de begrooting, we vinden 't
eenvoudig in het saldo van een jaar later in meer
kleine bedragen terug.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgno. 1 wordt onveranderd vastgesteld.
Volgnos. 25 worden onveranderd vastgesteld.
Volgno. 6. Plaatselijke directe belasting naar het in
komen. f 1.550.000.
Bij dit artikel wordt opnieuw aan de orde gesteld
Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging
van de verordening tot het heffen van een plaatselijke
directe belasting naar het inkomen.
De beraadslagingen worden geopond.
De heer Berghuis (wethouder) spreekt als volgt:
Een woord van dank aan den Raad, voor de ge
legenheid, mij gegeven, om op de bemerkingen ten
aanzien van de wijzigingen in de verordening op de
plaatselijke directe belasting naar het inkomen, eerst
heden te antwoorden.
Kortheidshalve wil ik de sprekers even volgen. Dt*
heer IJ. de Vries voelt zich teleurgesteld, ik ook en
met hem moet ik den heer Nijholt, die namens zijne
fractie een verhoogden aftrek voorstelt, ook teleur
stellen. Vind ik dan den aftrek van 700.voor
gehuwden voldoende, neen, maar practisch is niet
meer mogelijk. Zijn wij met/700.achter bij andere
gemeenten? Neen. Voor zoover mij bekend, is het
alleen in Almelo en Dordrecht met 800.hooger.
Dat alleen is het echter niet, dat mij aan 700.
bindt. Waar ik overtuigd ben, dat een hooger aftrek
niet zou worden toegelaten, neem ik altijd graag wat
verkrijgbaar is en vooral tegenover de belasting
betalers wil ik zooveel mogelijk oppassen, dat het
schip den wal niet raakt. Teleurgesteld blijven we
allemaal, ten minste dat hoop ik, doch dan zeg ik,
beter een half ei dan een leegen dop. Ook kan ik mij
bost verplaatsen ia de stemming van de raadsleden,
die dan liever den leegen dop hebben, daarvoor heb ik
vroeger de leege dop zoo vaak gehad, en het doet
mij thans pleizier, dat de groene tafel mij, en ik
vertrouw met mij meerderen, verstandiger gemaakt
heeft, al is het niet, dat dat verstand mij in de oude
belastingpolitiek terug heeft gebracht. Doch een rem
1 van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919.
Maandag 29 December 1919.
heeft het mij gegeven, en ik kan ter verdediging van
het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet
anders zeggen, dan dat het college niet verder heeft
durven gaan, daar anders de voorgestelde 9 °/0 nog
verhoogd zou moeten worden met wellicht 4/10
Wat de heer Jansen voorstelt, ongehuwden 500.-,
bij nader voorstel f 550.— aftrek en voor kinderen
150.in plaats van j 100.dit is voor de finan-
cieële gevolgen niet ingrijpend ik geloof zelfs dat
de heer Jansen het bedrag van 500.op ƒ550.-
heeft gebracht, na mijne mededeeling, dat zijn finan-
cieële berekening nog te hoog was. Ik geloof, dat dit
de gemeente hoogstens een 20,000.kan kosten,
doch waar ik het niet eens ben met den heer IJ. de
Vries, dat alleen een bij een weduwe inwonende
kostganger moet worden beschouwd, die om de wille
van de belasting in het huwelijk nalatig blijft, ge
loof ik, dat een alleenwonend persoon naar rato meer
uitgaven heeft, daarbij nog opmerkende, dat wanneer
deze alleenwonende persoon bij familie samen woont,
dit ook het huisgezin ontlast. Namens het college
handhaaf ik dus den aftrek van 600.— en in ver
band daarmede de 100 voor ieder kind, nog
opmerkende, dat Leeuwarden, voor zoover mij bekend,
met andere gemeenten daarmede aan de spits van
aftrek staat.
De heer Nijholt zou gaarne uit de verordening zien
vervallen den fatalen termijn van 1 April, op welken
datum de vermogens- en inkomenstoestand wordt
beschouwd. Gaarne zal dit nader onder de oogen
worden gezien, maar reeds nu wil ik opmerken dat
deze alinea van artikel 7 zoowel in het belang der
belastingschuldigen als in dat van de gemeente is,
daar met de wijzigingen in meer en minder die op
1 April bekend zijn, rekening wordt gehouden.
Hot grootste bezwaar van den heer Nijholt wordt
in de practijk reeds ondervangen. Wanneer de be
lastingbetaler toch op het einde van het jaar blijkt
door achteruitgang van zaken zijne belasting niet te
kunnen betalen, staat voor het college van Burgemeester
en Wethouders altijd de weg open voor het brengen
van den aanslag op den staat van van oninvorderbare
bedragen. Doch zooals gezegd zal dit artikel nader
onder de oogen worden gezien. Nog wordt opgemerkt
dat toeneming van vermogen ook grootendeels gedekt
wordt door de in Leeuwarden geldende heffing over
het gemiddelde van drie jaren, zoodat twee derde in
ieder geval belast wordt.
De heer Oosterhoff heeft het gehad over de conse
quenties en in verband daarmede over het niet aan
wezig zijn van voldoende tabellen.
Eerlijk moet ik erkennen, dat ik over de strikken
van de consequenties nimmer heb gedacht en ik ge
loof met mij het geheele college niet, om daarvoor
tabellen te deponeeren, daar in het wezen van de
belasting geene verandoring werd gebracht, zooals
vroeger bij de invoering der doorgevoerde progres
sieve verordening wel het geval was.
De belastingverordening met hare doorgevoerde
progressie ligt er en deze is eenmaal doorgevoerd.
Hoe groot het vermenigvuldigingscijfer moet worden,
dat hangt af van het te kort op de uitgaven, bet
geen ten slotte door den Hoofdelijken Omslag moet
worden gedekt. Bij den eersten opzet, den aftrek be
palende op 550.enz., kon dit cijfer worden 8, wordt
het voorstel van Burgemeester en Wethouders, den
aftrek te bepalen op 700.enz. aangenomen, dan
moest dit cijfer worden bepaald op 9. Ook zonder
wijziging der verordening, wat aftrek van levens
onderhoud betreft, had de verhooging van het ver
menigvuldigingscijfer van 6 tot 8 reeds consequenties
tengevolge, doch in beide gevallen het noodzakelijk
gevolg van het bestaan der doorgevoerde progressie
verordening. Nu kan ik den heer Oosterhoff antwoorden
dat na f 2000.zuiver inkomen het te betalen be-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919. 399
Voortzetting der vergadering op Maandag 29 December 1919.
drag bij 9 °/o (müt den hoogeren aftrek) hooger wordt
dan bij het oorspronkelijk voorstel naar 8
Bij 50,000.werkelijk zuiver inkomen voor ge
huwden, zonder aftrek voor levensonderhoud of kinderen,
wordt het percentage bij heffing naar 9 °/0 volgens
aftrek van 700.17.76 °/0 De hoogste aanslag zou
kunnen worden 18.71
Wat de verandering van klasse-indeeling betreft,
blijven de grens-aanslagen gelijk en zullen alleen daar-
tusschen eenige kleine wijzigingen plaats hebben, zoodat
bij den overgang tusschen b.v. 3800.en ƒ4000.
die thans als een klasse geldt, het verschil tusschen
deze cijfers mot eenige guldens wordt gedrukt, doch
de verdeeling zal regelmatiger worden.
Met den heer Dijstra geloof ik ook dat f 700.
eon redelijke aftrek is, daar Gedeputeerde Staten zeer
zeker niet meer zullen toelaten, doch in tegenstelling
met hem geloof ik dat de aftrek van 550.tot 700.
wel als belangrijk mag worden beschouwd.
De heer Nijholt wil er niet veel meer van zeggen.
Voor zoover hij kan nagaan is er na den eersten dag
der behandeling van dit punt niet heel veel nieuws
meer naar voren gebracht, alleen noemt de wethouder
du ook het motief, dat Gedoputeerdo Staten sprekers
voorstel niet zullen goedkeuren.
Dit motief geldt echter voor spreker niet; de Raad
zal, afgescheiden van de meening van Gedeputeerde
Staten, zijn weg moeten gaan en moeten besluiten,
zooals hij het goed vindt. Het feit, dat de geest van
Gedeputeerde Staten den laatsten tijd niet zoo erg
vooruitstrevend is, mag niet ten gevolge hebben, dat
men er zich bij voorbaat onder noergeeftwillen
Gedeputeerde Staten eon besluit van den Raad niet
goedkeuren, dan moeten zij zelf do verantwoordelijk
heid drageu. 't Is evenwel ook best mogelijk dat zij
't wèl zullen doenals ze rekening houden mot de
enorme verhooging der kosten van 't noodzakelijk
levensonderhoud, zullen ze geen reden kunnen vinden
om het af te wijzen.
Spreker heeft reeds eerder gezegd, hoe hoog die
kosten wel zijn. Zijn voorstel is een bescheiden poging,
om daaraan iets tegemoet te komen en spreker kan
zicb niet voorstellen welke motieven door Gedeputeerde
Staten zouden kunnen worden aangevoerd tegen een
dergelijk voorstel. Het boteekeut niet dat de lager
aangeslagenen veel minder zullen betalen, de ver-
hooging van het percentage drijft daarvoor ook voor
de lagere inkomens hot te betalen bedrag te sterk
omhoog, maar 't is ten minste iets in de goede richting
'tis er om te doeu den menschen met lage inkomens
het leven iets gemakkelijker te maken.
Spreker blijft daarom zijn voorstel handhaven.
De heer lansen wil kort zijn. De wijziging, die
spreker in zijn voorstel heeft aangebracht, om den aftrek
der ongehuwden te brengen op 550. is naar
aanleiding van de mededeeling, door den wethouder
van financiën aan spreker verschaft. Hij meende nu
met het verlagen van den aftrek voor ongehuwden
met zoo ver behoeven te gaan. Het gevolg van 't
voorstel, zooals dat door spreker is ingediend, zal voor
de gemeentefinanciëu niet van ernstigen aard zijn.
Met het standpunt van den wethouder ten opzichte
van de draagkracht van alleenwonenden en kostwinners
kan spreker niet meegaan. Een alleenwonend persoon
mag iu vele gevallen voor hoogere kosten komen te
staan, maar daartegenover staat, dat er veel onge
huwden zijn, die niet voor een eigen huishouden
hebben te zorgen, terwijl het percentage van aftrek
wel grooter is.
Het gezin, dat in sprekers voorstel is uitgedrukt,
behoeft een veel grootere draagkracht dan juist een
alleenwonende. De alleenwonende behoeft alleen voor
zich zelf te zorgen, de gehuwde mot kinderen voor
zijn geheele gezinin het eerste geval zijn de lasten
licht, in het andere geval zwaar.
Spreker zwicht voor het feit, dat de wal het schip
keert, doch zijn voorstel gaat enkel in de richting om
de groote gezinnen eenigermate te ontlasten, waarbij
de gemeente-inkomsten niet in 't gedrang komen en
hij hoopt, dat straks de kinderaftrek op 150.gesteld
zal worden.
De heer Oosterhoff zegt in de eerste plaats den
wethouder van financiën dank voor de verstrekte
inlichtingen. Spreker vindt echter bevestigd zijn vrees,
reeds eerder uitgesproken, dat de nieuwe wijze van
heffing aanmerkelijk zal drukken op den kleinen mid
denstand, omdat de hoogere aanslagen nu al zullen
beginnen na 2000.inkomen. En als door de
ontzettend hooge percentage's de hooge inkomens
Leeuwarden gaan verlaten, dan komt men nog voor
een hoogero belasting te staan. Per slot van rekening
bleek echter ook spreker dat er niet te verminderen
valt, te meer waar de raming der opbrengst van den
hoofdelijken omslag nog zeer optimistisch is. Hij gevoelt
dan thans ook geen vrijheid om tegen het voorstel
te stemmen, maar is daartoe gebracht door een be
rekening, door hem zelf een dezer dagen gedaan en
waarbij hij tot een negatief resultaat kwam. Spreker
heeft getracht, met behoud van den tegenwoordigen
aftrek een grooter bedrag onbelastbaar te stellen,
doch dan winnen we zoo'n betrekkelijk klein bedrag
aan belastbaar inkomen, dat het tekort toch niet
gedekt wordt. Er is eenvoudig geen andere oplossing.
Spreker wenscht nog met een woord terug te komen
op de vergadering van verleden week, naar aanleiding
van het verwijt van den wethouder, dat spreker zijn
vragen niet te voren heeft gedaan. Daar is een dubbele
reden voor geweestle. omdat spreker niet alleen de
vragen meende te stellen, maar ook ernstige aan
merkingen meende te moeten maken en 2e. omdat
hij van meening was dat op zijn vragen rechtstreeks
een antwoord van Burgemeester en Wethouders zou
zijn gekomen. Spreker moet nu den indruk krijgen
dat niet alleen de Raad, maar ook Burgemeester en
Wethouders zelf de consequenties van het voorstel
nog niet hadden overzien, anders was het college
zeker in staat geweest sprekers vraag bijvoorbeeld
omtrent het beoogde percentage onmiddellijk te
beantwoorden.
De heer Bsrghuis (wethouder) wou nog even stil
staan bij 't geen de heer Nijholt heeft gezegd omtrent
het motief van goedkeuring door Gedeputeerde Staten,
dat dit n.l. voor hem niet gold. De heer Nijholt heeft
echter bij de begrooting ter sprake gebracht dat de
belastingbiljetten fcoo laat worden verzonden en dat
dit misschien gedeeltelijk gevolg was van de late
vaststelling der kohieren. Het motief, dat Gedeputeerde
Staten niet zullen goedkeuren wat de hoer Nijholt
voorstelt, staat echter in verband met de vaststelling
der kohieren. Als de aftrek niet vast staat, vraagt
spreker hoe men op het kantoor van den controleur
der gemeentebelastingen kan doorwerken. En dat kan
wel, als men die zekerheid heeft.
Dat de heer Oosterhoff thans volkomen met het
voorstel van het college kan meegaan, verwondert
spreker eenigszins.
Als de heer Oosterhoff alleen had gevraagd, hoe
hoog het cijfer van het hoogste percentage was, had
spreker hem dat wel kunnen mededeelen. Maar een
der vragen was, bij welk inkomen zou worden ge
passeerd het cijfer van aanslag, dat zou gelden bij
een heffing van 8 procent en een aftrek van ƒ550.
De heer Oosterhoff had dit toen zelf wel kunnen
berekenen, bij die cijfers was de bestaande verordening