302 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt met algemeene stemmen aangenomen.
8. Agenda no. 9.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van een rooilijn voor het te
verlengen gedeelte van de Willem Loréstraat.
Dit voorstel luidt als volgt
Naar aanleiding van een verzoek tot bouwvergunning
van H. C., W. en L Geveke op de perceelen kadastraal
bekend Sectie G. nos. 7181 en 9961, die aan de noord
zijde van het vaarwater het Vliet liggen, is het noodig
een rooilijn vast te stellen, met inachtneming waarvan
do te bouwen huizen mogen worden opgericht.
In verband met het ontwerp-uitbreidingsplan heeft
do Directeur der Gemeentewerken op bijgaande teeke-
ning een straat geprojecteerd in het verlengde van de
Willem Loréstraat, waarvan de breedte op l1/^ M. is
gesteld, terwijl voor het trottoir 21/2 en voor de voor
tuintjes 3 M. is gerekendde rooilijn is in rood
aangegeven. De commissie voor de Openbare Werken
kan zich hiermede vereenigen.
Wij hebben dus de eer U voor te stellen te be
sluiten voor de straat, welke op den duur aangelegd
zal worden in het oostelijk verlengde van de Willem
Loréstraat als rooilijnen vast te stellen de op bijge
voegde teekening, behoorende bij schrijven van den
Directeur der Gemeentewerken van 20 November 1.1.
no. 1604/77getrokken roode lijnen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt met algemeene stemmen aangenomen.
9. Agenda no. 10.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot verdeeling van de gemeente en hare
kieskringen in stemdistricten bijlage no. 52).
De voorstellen van Burgemeester en Wethouders
worden met algemeene stemmen aangenomen.
10. Agenda no. 11.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om over te gaan tot den houiv van een school
der tweede klasse op een gedeelte van de bouwblokken
N. en O. der terreinen, gelegen tusschen den Groninger
straatweg, het Kalverdijkje en het Cambuursterpad
bijlage no. 51).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Oosterhoff zegt, tot nu toe nog nimmer
zijn stem te hebben uitgebracht tegen een voorstel
tot schoolbouw, omdat hij van meening was, dat,
de daarvoor uitgegeven gelden indien de bouw inder
daad noodig is, toch zeker niet op betere wijze zouden
kunnen worden besteed. Waar echter do financieele
toestand der gemeente het noodig maakt geen uitgaven
te doen dan die absoluut noodzakelijk zijn, zou spreker
voor dit voorstel niet kunnen stemmen, zoolang hij
niet ten volle overtuigd is, dat het inderdaad noodig
is. En noch het schrijven der schoolcommissie, noch
het prae-advies van Burgemeester en Wethouders
hebben spreker geheel tot de overtuiging kunnen
brengen, dat schoolbouw hier noodzakelijk is.
Burgemeester en Wethouders deelen in de toelichting
tot hun voorstel mede, dat er dit jaar voor 20 kinderen
meer plaats werd gevraagd dan er ruimte is. Dit
heeft spreker echter absoluut niet verontrust, vooral
niet, waar voor die 20 kinderen ten slotte toch nog
plaatsing is gevonden. Er zijn wel eenige moeilijk
heden, daaraan verbonden, genoemdmen kon niet
aan billijke wenschen der ouders voldoen en geen
rekening houden met de afstanden. Het eerste wordt
niet nader uiteengezet en het laatste bezwaar vooral
acht spreker wat breed uitgemeten. Er zijn toch
scholen, van welke soort er maar één in de gemeent#
bestaat, waar dus kinderen uit de heele stad heen
moeten. En ook de ouders dier kinderen hebben niet
steeds gelegenheid de kinderen te laten halen en
brengeD. Hetzelfde bezwaar omtrent de afstanden
geldt dus voor deze scholen voor de andere scholen
lijkt het spreker dan ook niet onoverkomelijk. Het
komt hem dan ook voor dat dit geen doorslaand
argument genoemd kan worden.
Iets verder in het prae-advies staat, dat het volgend
jaar allicht aan sommige kinderen wegens plaatsgebrek
toegang tot de scholen zal moeten worden ontzegd.
Dit schijnt dus nog niet vast te staan. Er zijn wel eenige
motieven voor schoolbouw genoemd, doch hiermede
staat men niet sterk en daar staat tegenover dat
algemeen de vrees bestaat, dat langzamerhand de
trek van de plattelandsbevolking naar de steden
afneemt en eerder het tegenovergestelde zal plaats
hebben, met andere woorden, dat de tijd van de
grootste toename van bevolking der steden achter den
rug is. De teekenen wijzen daar ook hier op, gezien
het feit, dat in 1918 het zielental in Leeuwarden
slechts is vermeerderd met 62, terwijl dit getal vroeger
wel over de 1000 bedroeg. Yan dit jaar is het nog
niet bekend, doch men zal wel niet bereiken, wat
men in vroegere jaren heeft bereikt en zoo lijkt
het spreker heel wel mogelijk, dat men de grootste
toename van bevolking hier heeft gehad.
In den loop van 't volgend jaar zal bovendien wel
tot stand komen de school voor achterlijke kinderen.
In het prae-advies daaromtrent is medegedeeld, dat
op een dergelijke school plaats zal moeten zijn voor
een 6u-tal kinderen. Burgemeester en Wethouders zelf
deelen mede, dat binnen den eersten tijd daar onge
veer 48 kinderen plaats moeten vinden. Met dat aantal
zullen dus de andere scholen worden ontlast en dit
aantal is reeds nu grooter dan dat, waarvoor verleden
jaar geen plaats was.
Al die verschillende dingen hebben bij spreker de
vraag doen rijzen of het werkelijk al zoo dringend
noodzakelijk is ten behoeve van een nieuwe school nu
al tot een zoo groote kapitaalsuitgave over te gaan.
Burgemeester en Wethouders meenen, dat men de
behoefte wat vooruit moet wezen. Voor normale tijden
onderschrijft spreker dit, doch op het oogenblik doet
het gemeentebestuur reeds volkomen zijn plicht als
het de behoefte bij blijft, zonder daarop vooruit te
loopen.
De heer De Boer kan met het betoog van den heer
Oosterhoff in geen enkel opzicht meegaan. Deze wijst
er op dat er een daling is in de toename van de be
volking der steden en dat dit accres zeer waarschijn
lijk in de komende jaren nog minder zal worden.
Spreker acht dit echter een zeer zwak motief om den
schoolbouw tegen te houden. Het is toch bekend dat
er in de groote en kleine steden een allemachtig groot
tekort is aan woningen, zoodat de bevolking niet kan
toenemen. Wanneer in dat tekort op voldoende wijze
wordt voorzien is het de vraag nog, of de toename
niet sterker zal zijn dan in de laatste jaren.
De heer Oosterhoff vestigt er verder de aandacht
op, dat ook de school voor achterlijke kinderen een
50-tal leerlingen zal opnemen, doch die 50 leerlingen
is maar een druppel die over den overvollen emmer
heenloopt. Want in Leeuwarden bestaat een groot
tekort aan schoolruimte en het wil spreker voorkomen
dat het voorstel om één school te bouwen niet vol
doende in het schooltekort kan voorzien.
Spreker wenscht enkele cijfers op de schoolruimte
te noemen. We hebben hier 2 m. u. 1. o. en 2 u. 1.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919. 303
o. scholen en deze hebben een gemiddelde schoolbe
volking van 21 a 22 leerlingen per klas. Als men
nu rekening houdt met het feit, dat in de lagere
klassen veel grooter aantal leerlingen zit dan in
de hoogere klassen en den toestand van de lagere
klassen als basis aanneemt, terwijl men de bevolking
van de m. u. 1. o. en u. 1. o. scholen als de ideale
beschouwt, dan komt men bij de 4 kostelooze en de
5 betalende scholen met de schoolbevolking bij de
eene groep met 380, bij de andere met 290 leerlingen
boven het aantal uit. In 1918 hadden 45 klassen
van de 142 een grootere bevolking dan 30, d. i. 31
°/0 van het totaal. De gemiddelde bevolking dier
klasssen was Sb1^, overvol. De toestand is in het
afgeloopeu jaar nog op zeer sterke wijze verergerd.
De gemiddelde schoolbevolking van de betalende
scholen was in 1918 30 en in 1919 31.4. Op het
oogenblik zijn er onder de betalende scholen maar
twee, waar gemiddeld onder de 30 leerlingen per
klasse zijn.
School 5 heeft 32.8 per klas, school 6 30 8, school
7 35.5.
School 5 heeft klassen met 37, 32, 32, 36, 31 leer
lingen.
School 6 heeft klassen met 36, 81, 32 leerlingen.
School 7 heeft klassen met 41, 39, 39, 36, 39 leer
lingen.
School 13 heeft klassen met 38, 32 en 34 leerlingen.
Deze cijfers wijzen op een zeer sterke overbevol
king van de lagere scholen. De cijfers heeft spreker
van het advies van de Commissie van Toezicht op
het Lager Onderwijs en zijn dus juist.
Spreker komt uit een en ander tot deze conclusie.
Er wordt berekend, dat er elk jaar ongeveer 320
nieuwe leerlingen komen. Neemt men nu 30 leerlin
gen per klas als maximum aan, dan moeten er ieder
jaar 11 leerjaren voor die kinderen open staan. Aldus
komt spreker in tegenstelling met den heer Oosterhoff
tot de conclusie, dat er niet één maar twee nieuwe
scholen noodzakelijk zijn en dan liefst wel zoo spoedig
mogelijk.
De heer Schoondermark (wethouder) zegt, dat de
heer De Boer al een massa naar voren heeft gebracht,
waarmede spreker accoord kan gaan. Nu nog een
kleinigheid.
De heer Oosterhoff heeft een paar opmerkingen
gemaakt en haalt daarin wel aan de motieven om zijn
redeneering tot een goed einde te brengen, maar ver
geet de dingen die door Burgemeester en Wethouders
zijn aangehaald. Hij vertelt op één punt maar de
helft, zegt, dat er maar voor 20 leerlingen geen plaats
was, doch vergeet dat er nog een hulpklasse is inge
richt voor 40 leerlingen, dat is dus in totaal 60, dus
driemaal zooveel. Dan vindt de heer Oosterhoff het
niet zoo erg dat de kinderen een eind moeten loopen,
't is natuurlijk beter van niet, doch 't zelfde zou ge
beuren bij de scholen 2 en 3, waar maar één soort
van is. Die opmerking lijkt spreker niet heel juist,
omdat bedoelde scholen midden in de stad liggen,
terwijl we hier het geval hebben, dat de kinderen
van het eene eind van de stad naar het andere moeten
loopen. Nu kan men wel zeggen dat men dan de
distributie wat anders moet inrichten, doch dat is ge
makkelijker gezegd dan gedaan. Men kan toch de
kinderen niet beschouwen als turf, men kan ze maar
Diet door elkaar gooien en ze niet van de eene school
naar de andere sturen. Dan zou het onderwijs er
onder lijden. De heer Oosterhoff heeft ook nog ver
geten de belangrijke factor, dat de normaalschool zich
uitbreidt en daardoor meerdere behoefte aan lokalen
ontstaat.
Het was spreker aangenaam van den heer Ooster
hoff te hooren, dat men in 't voren moet zijn met
schoolruimte in alles is men toch altijd ten achter
gekomen en niet alleen hier in Leeuwarden maar bijna
in elke plaats heeft de ervaring geleerd, dat men bijna
overal te laat is met schoolbouw. Men moet dan
echter niet redeneoren als de heer Oosterhoff, dat dit
in normale tijden moet gebeuren, neen, nu is het tijd,
doet men dit niet, hoe lang moet men dan nog wachten
Dat weet de heer Oosterhoff ook niet, hij kan er geen
antwoord op geven. Moet men dan bouwen als een
heele school op straat staat en intusschen slecht on
derwijs moet worden gegeven De heer Oosterhoff
zegt zelf voor het onderwijs zooveel mogelijk over te
hebben dat is ook de redeneering van Burgemeester
en Wethouders, welke ook wel zal kloppen met de
redeneering van den Raad, die nooit anders heeft ge
redeneerd. Burgemeester en Wethouders hebben er
dan ook niet over gedacht, dat er eenig bezwaar zou
zijn tegen het bouwen van een nieuwe school.
De heer IJ. de Vries wenscht zich niet te mengen
in het debat omtrent de al of niet noodzakelijkheid
van een school, doch wilde een vraag stellen. Waar
uit het advies van het voorstel blijkt, dat juist de
kinderen uit de Houtstraten, Bleekerstraat, Wester
straat, Spanjaardstraat. Oldegalileën en Werkmanslust
het eerst de dupe worden van de beperkte schoolruimte,
waarom kiest men dan niet een ander terrein aan den
noordkant der stad Waarom voor die kinderen niet
een school gesticht bij de Spanjaardslaan, doch niet
daar waar reeds een groote school staat, n.l. bij de
Tjerk Hiddesstraat
De heer Schoondermark (wethouder) antwoordt, dat
die school een kostelooze school is. Dit wordt een
andere, een tusschenschool.
De heer IJ. de Vries vraagt nogmaals waarom niet
de school wordt gebouwd in dat andere stadsgedeelte,
waar de stad zich toch ook geweldig zal uitbreiden.
Spreker wou 't alleen maar vragen.
De heer Schoondermark (wethouder) kan daarop
antwoorden, dat wanneer het voorstel was gekomen
om de school te bouwen in de Spanjaardslaan, hij het
dan alleszins natuurlijk had gevonden, wanneer men
had gevraagd„Waarom bouw je daar en waarom
niet daar Dan meende spreker dat het juist kon
gebeuren, dat de heer De Vries het zou afkeuren,
omdat een school in de Spanjaardslaan juist zou staan
dicht bij die van den heer Sijtstra, dus bij een tusschen
school. Of de school vlak bij een kostelooze school
komt te staan hindert toch niet.
De heer IJ. de Vries ,,Ik keur niet af, ik vraag
alleen maar."
De heer Schoondermark (wethouder)„Nu, het ant
woord is dit."
De heer Oosterhoff zegt dat de wethouder heeft
geantwoord dat spreker zijn eigen motieven wel heeft
genoemd, doch de motieven van Burgemeester en
Wethouders over het hoofd heeft gezien. Spreker wil
echter opmerken dat hij zijn motieven juist heeft ont
leend aan het prae-advies van Burgemeester en Wet
houders, waarin niet genoemd is de hulpklasse. Ofschoon
spreker de hulpklasse nu ook geen ideaal toestand
vindt, meent hij toch, dat dit juist het verschil van
standpunt is van den heer De Boer en spreker de heer
De Boer wil den ideaal toestand benaderen, maar daarbij
geen rekening houden met de vraag wat die kost en
spreker wil, dat men zich aanpast aan de toestanden
en omstandigheden op financieël gebied. De eenig
juiste politiek lijkt spreker, om alleen als we er niet
buiten kunnen, over te gaan tot aanbouwen van een