306 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919 Er is nog iets, waaromtrent spreker thans geen voorstel wenscht te doen, maar wat hij toch onder de aandacht wenscht te brengen. In de verordening op den hoofdelijken omslag is de datum van 1 April genoemd als do fatale datum waarop het inkomen vast staat. Dit is niet juist. De aanslag blijft zooals zij op 1 April is, doch 't lijkt spreker veel billijker, dat in de verordening een artikel wordt opgenomen, dat het recht geeft gedurende den verderen loop van het jaar kwijtschelding te geven aan die menschen, die in 't begin van 't jaar een flink loon verdienen, doch later misschien de helft maar hebben, doordat ze werkeloos worden. Die menschen moeten nu even goed belasting betalen volgens de verordening komen ze er niet af. Aan den anderen kant dient men ook die personen, die in den loop van een jaar flink vooruit gaan, daarvoor te laten betalen, in dergelijke gevallen kan men niet volstaan met den oorspronke- lijken aanslag, doch dient een navordering plaats te hebben. Spreker wil hiervan nu geen voorstel maken, doch het slechts in overweging geven, misschien zeggen Burgemeester en Wethouders nu reeds hoe zij er over denken. Spreker zou het nu reeds voor gesteld willen hebben, doch wenscht deze verordening niet meer op te houden en zal het daarom niet doen. De heer Oosterhoff merkt op, dat dit binnen betrekkelijk zeer kort tijdsverloop reeds het derde voorstel is tot wijziging van den hoofdelijken omslag. Het voorstel van nu onderscheidt zich in twee op zichten van de vroegere. In de eerste plaats door zijn belangrijkheid wegens de bijzondere omstandig heden waaronder het is ingediend en omdat het een belangrijke opklimming in de stijging van het percentage geeft. Nooit is er bovendien zooveel aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud geweest en nooit heeft men zoo sterk de klassen gespecificeerd. De bijzondere omstandigheden, welke wij op dit oogenblik hebben, maken reeds waarheid wat dikwijls reeds werd gevreesd, n.l. dat het opdrijven der be lastingen het uittrekken van het kapitaal ten gevolge zou hebben. Daarop is indertijd reeds in een openbare vergadering gewezen, een van do raadsleden heeft daar toen reeds voor gewaarschuwd. Het voorstel onderscheidt zich verder van do vorige door de bijzonder sobere toelichtingen welke er bij zijn. Toon spreker het voorstel ontving, had hij eerst het ideeik stem er voor, we kunnen niet anders, want we moeten er komen met het geld. Hij moest echter, alvorens dienaangaande een beslissing te nemen, naar de leeskamer gaan, om daar de stukken te bestudeeren, welke wel bij het voorstel zouden liggen bij de beide vorige voorstellen tot wijziging kroeg de Raad toch een zeer uitvoerig prao-advies met vergelijkende staten er bij, waardoor men in staat was een juiste voorstelling te krijgen van do uitvoering en de consequenties, welke daaruit zouden volgen. Toen spreker echter hier kwam om de stukken te bestudeeren, vond hij hetzelfde papier als hij thans voor zich heeft en voor de rest niets. Spreker durft dan ook voor zichzolf zeggen dat, wanneer hij staat voor dit voorstel en hij stemt er voor, hij dan eenvoudig iets doet, zonder te weten wat hij doet. En, met alle respect voor zijn modeleden, durft hij voor allen hetzelfde beweren. Men kan zich zoo geen voorstelling maken van de consequenties van het voorstel. Spreker is dan ten slotte ook tot het besluit gekomen, dat hij tegen het voorstel zal moeten stemmen als hij niet een uitvoerig antwoord krijgt op de drie volgende vragen le. welken invloed zal de nieuwe klassenindeeling hebben op de aanslagen, in vergelijking met de vroegere. '2e. hoe hoog wordt het hoogste percentage voor de grootere inkomens, b.v. die van 30.000. 3e. (en dit is het belangrijkste) bij welk inkomen zal de aanslag uit dit vooi'stel overschrijden den aanslag, zooals deze oorspronkelijk door Burgemeester en Wethouders was voorgesteld Spreker stelt in de beantwoording van de laatste j vraag vooral een groot belang, omdat hij sterk den indruk heeft gekregen, dat door dit voorstel de kleine middenstand nog eens weer opnieuw een duw zal krijgen. Was dit het geval, dan zou dit feit op zichzelf voor spreker al reden genoeg zijn om tegen het voorstel te stemmen. Do heer Schaafsma (wethouder) wenscht, nu hem daartoe de gelegenheid wordt geboden, den heer IJ, de Vries, die is opgetreden als „socialistendooder", te antwoorden. De heer De Vries vertelt, dat toen hij het voorstel van thans in handen kreeg, hij een gevoel van spijt niet kon onderdrukken, hij had zeker iets anders verwacht. Verder heeft de lieer do Vries meegedeeld, dat hij had gedracht dat de aftrek een 200.a 300.hooger was geweest. De heer Do Vries verwijt nu speciaal sprekers partijgenooten en spreker, dat zij niet voldoende rekening hebben gehouden met het feit, dat de theorie dient gevolgd te wordon door de practijk. Spreker zou echter tot den heer De Vries willen zeggen „Steek de hand eens in eigen boezem". Wat hij toch aan de sociaal democraten verwijt, dat is hij zelf begonnen. Uit den heelen aanhef van het betoog van den heer De Vries had de heele Raad de conclusie getrokken, dat deze een voorstel zou doen om den aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud flink te verhoogen de heer De Vries heeft dit echter niet gedaan, doch is eerst thans bezig zijn voorstel te formuleeren. Zoodat ook bij hem practijk en theorie niet op elkaar kloppen. En waarom de sociaal-domocraten in het college geen hooger aftrek hebben voorgesteld Men zal weten, dat de gemeente geen belastingen kan heffen zooals zij dat zelf zou willen doen, 't is de rijkswet, die den gemeentebesturen belet wat de meerderheid van den Raad zou willen doen. Ook de sociaal-demo cratische Wethouders hebben rekening te houden met de wetten zooals men die moot toepassen en als govolg daarvan is dit voorstel gekomen. Ook spreker had met den aftrek wel tot 1000.willen gaan, doch men hoeft dien niet tot 1000.opgevoerd, gedachtig aan het oude Friesche spreekwoord: „De wal keart it skip". Wanneer het voorstel is gekomen van Burge meester en Wethouders om den aftrek te stellen op f 700.moet de overtuiging hebben voorgezeten, dat, ofschoon ook zij overtuigd waren dat men voor noodzakelijk levensonderhoud meer noodig heeft dan f 700.zij niet verder konden gaan. En dat vooral niet dit komende jaar, omdat de cijfers voor de belasting niet juist zijn te ramen, doordat er gedurende de voorafgaande jaren een flinke oorlogswinstbelasting is binnengekomen. Daarom durfde men thans niet verder gaan, en dit is ook do reden, waarom de sociaal democraten niet verder zijn gegaan. De socialisten zijn practische menschen, die hun theoretische beginselen uitwerken aan de hand van de practijk. Dat is hier de oorzaak, dat zij niet verder zijn gegaan. De heer Dijstra constateert, dat met do debatten de kwestie van de heele begrooting op dit oogenblik reeds is ingeleid. Het vraagstuk der financiën is reeds in tamelijk scherpen vorm naar voren gebracht en dat acht spreker begrijpelijk, want heel ons hebben en houden zit in nauwkeurig verband met de groote bron van het gemeentelijk inkomen en dat is de plaatselijke directe belasting naar het inkomen. Spreker had ook kennis genomen van bijlage 47 en de cijfers die daarin voorkomenhet verhoogen van den aftrek van f 550.op f 700.hebben op Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Maandag 22 December 1919. 307 hem ook een gemengden indruk gemaakt. Spreker stemt toe, en hij komt daarmede op het terrein van den heer Schaafsma, dat er inderdaad in diens betoog een zeer practisch element zit,,de wal keert het schip" is toch een waarheid waar men niet tegen op kan. Toch gelooft spreker, dat de heer Schaafsma zich iets te gemakkelijk heeft afgemaakt van den berg van bezwaren, die door den heer IJ. de Vries is ingediend tegen de cijfers van Burgemeester en Wethouders. Spreker weet wel, of liever, hij weet het niet, doch vermoedt het ernstig, dat wanneer men met een hoogen aftrek bij het college van Gede puteerde Staten komt, het dan ook nog de vraag zal zijn of men dat voorstel er dan gemakkelijk door krijgthij vreest, dat men dan zeker op de koffie zal komen. Spreker heeft echter mede gelezen, en dat is ook een element, dat niet veronachtzaamd mag worden, dat op het program, waarmede de heeren sociaal democraten hier zijn binnen getreden, staat de aan kondiging van een belangrijk verhoogden aftrek voor eerste levensbehoeften. Als spreker dan een verge lijking maakt tusschen de cijfers die nu den Raad zijn voorgelegd en die van het program der sociaal democraten, die de sterkste fractie in den Raad uit maken, dan acht hij het eerste cijfer niet in overeen stemming met het laatste. Dat een hoogere aftrek practisch niet toelaatbaar is, onderschrijft spreker, doch dan dient het program thans ook aan te geven „een belangrijke aftrek is dit niet, want de practijk verbiedt ons dat". Eigenlijk heeft spreker niet veel aardigheid aan dergelijke muggenzifterij' Het college en de Raad zouden vollediger zijn, als we hier hadden een communist. Deze zou de kwestie veel scherper aan de orde stellen. Zoolang spreker aan de politiek heeft deelgenomen, woet hij, dat door de sociaal-democraten heel iets anders is verkondigd dan wat den Raad thans door het college is voorgelegd, dat was niet met elkaar in overeenstemming. Toen spreker zoopas den heer De Vries hoorde spreken en daarna hoorde het heel bezadigde woord van den heer Nijholt, die te kennen gaf, dat men van hun kant wel een voorstel wilde doen om tot 800.te gaan en ook wel hooger wilde gaan, doch dat men dan zou stranden op be zwaren van de schatkist, schoten spreker te binnen de eerste twee regels boven een poortje van een weeshuis te Amsterdam „Wij groeien vast In tal en last." Dat beginnen de sociaal-democraten ook te voelen: zij krijgen een grooter aantal, maar daarmede wast ook hunne regeerings-verantwoordelijkheid. Spreker heeft er eenig respect voor, dat dit het geval is, maar daarmee blijft toch hun fel critisch optreden van toen hun woord niet gedekt werd door regeerings- verantwoordelijkheid. De heer Schaafsma heeft zich wat te gemakkelijk afgemaakt van het verleden en het heden, waar het laatste ook bij de sociaal-demo craten het eerste heelemaal niet dekt. Spreker heeft respect voor den practischen zin van de heeren, doch zij dienen te bedenken, dat de propa ganda van toen de verhoudingen anders waren, ge volgen heeftzij moeten zich rekenschap geven, dat zij nu maar niet zoo het omgekeerde kunnen doen, daar zal de massa zich maar niet zoo bij neerleggen. Dezelfde heeren, die vroeger hebben gezegd: ,,'t Raakt ons de koude kleeren niet, haal, waar het zit, het geld moet er komen", komen nu met„de wal keert hot schip". De heer Schaafsma zal moeten toegeven, dat daar een ernstige kant aan zit. De heer Schaafsma (wethouder)„Maak u daar maar geen zorg over, dat redden wij wel". De heer Dijstra zegt, dat de heeren nu reeds schip breuk lijden, wat den aftrek voor noodzakelijk levens onderhoud betreft. Wat het voorstel van den heer Jansen aangaat, om voor ongehuwden den aftrek te bepalen op f 500. spreker gevoelt daar wel iets voor, al zal hij er zelf do dupe van worden. Hij weet echter niet, wat de gevolgen zullen zijn met betrekking tot het percentage, dat dan door anderen zal moeten betaald worden. De heer De Boer„Yeel huwelijken". De heer Dijstra weet niet of een voorstel, om den aftrek voor kinderen van 100.op 150.— te brengen, zoo maar rauwelings ingebracht, wel meteen kan worden aangenomen. Spreker gevoelt dit zoo, schoon hij weet, dat met dit voorstel de gezinnen met veel kinderen in de eerste plaats gebaat zouden zijn. Hij zou er gaarne in meegaan, doch men moet zich ook rekenschap geven, hoe het college van Gedeputeerde Staten er tegenover zal staan. Als we de verschillende verhoogde aftrekcijfers, welke door verschillende ge meenten zijn ingediend, eens nagaan, vreest spreker, dat Gedeputeerde Staten hierin niet zullen meegaan voor de gemeente Franeker is de vorige week een dergelijke aftrek niet geaccepteerd. En men dient toch de overtuiging te hebben, dat men geen mal figuur zal slaan. Met het voorstel van den heer Nijholt kan spreker niet meegaan, dat beweegt zich nog eens weer in dezelfde lijn als de sociaal-democraten steeds hebben gevolgd. Een voorstel om den aftrek te bepalen op f 800.meent spreker dat onmogelijk kan worden aangenomen. Er zit een kantje reclame aan, dat spreker niet bevalt. Hij zal zich vooralsnog houden aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders, mocht wethouder Berghuis met den heer Jansen meegaan, dan kan spreker zich ook met diens voorstel vereenigen. De heer IJ. de Vries zegt, dat de heer Schaafsma hem een enkel woord heeft toegevoegd, doch dat hij met dat al toch bij de meening blijft, dat de practijk van de sociaal-democraten volkomen in strijd is met hun theorieën. Spreker verblijdt zich daarom, de heeren worden getemd, doordat zij hunne verant woordelijkheid gaan gevoelen. Zij beginnen zaken te doen en door zaken doen blijft de wereld in stand. Spreker zegt, dat hij zich hierin verblijdt, doch hij had zich toch voorgesteld, dat men verder zou gaan in den aftrek, waar nu de sociaal-democraten zoo'n kolossalen invloed hobben. Er bleef toen voor spreker geen tijd meer over om de zaak te onderzoeken en hij wenscht niet rauwelings een voorstel in de ver gadering te doen. De heer Nijholt zal niet veel meer zeggen, nog een enkel woord tot den heer Dijstra. Deze zegt dat vroeger de sociaal-democraten stonden op het standpunt om het geld te halen waar het zat en dat het hun verder niet kon schelen. Doch men moet het ook kunnen krijgen en dat is wat anders. Als men 't op 't oogenblik wil halen waar het zit, dus bij diegenen die 't hebben en kunnen betalen, dan trekken ze Leeuwarden uit. Daarom is men gekomen met dit voorstel. Wanneer er komt een betere verhouding en regeling inzake de financiën tusschen het Rijk en de Gemeente, wanneer men voor verlaging van belasting niet meer van de eene ge meente naar de andere kan gaan, omdat door een rijkswet de belasting overal gelijk is, dan zullen spreker en partijgenooten 't geld halen waar 't zit, zij 't dan ook dat die hooge inkomens 30 of 40 of 50 procent betalen. Doch thans gaat dit niet, het groote inkomen gaat Leeuwarden uit. Straks bij de begrooting

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1919 | | pagina 7