6 Versla» van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Januari 1920.
3. Het daartoe strekkend verzoek wordt gedaan
door den Raad der gemeente of, in eene gemeente
waar geen openbare school bestaat, door het bestuur
eener in artikel 59 bedoelde bijzondere school aldaar".
Het tweede lid van dat artikel bepaalt alzoo uit-
diukkelijk, dat voor werkzaamheden, welke aan onder
wijzers buiten den gewonen schooltijd worden opge
dragen en waaronder de door adressant vermelde
gerekend kunnen worden te behooren, eene verhooging
van de bij die wet genoemde jaarwedde kan worden
toegekend.
L)e bedoeling, die bij de nieuwe wettelijke salarieering
van het onderwijzend personeel voorzat, is geweest
om de jaarwedden zooveel mogelijk te normaliseeren
en de Minister heeft dan ook bij zijn Memorie van
Antwoord op het voorloopig verslag betrekkelijk dat
wetsontwerp gezegd, dat het vanzelf sprak dat van
de bij het bewuste artikel gegeven bevoegdheid slechts
in gevallen van allerdringendste noodzakelijkheid
behoorde te worden gebruik gemaakt.
Wij hebben daarom gemeend het advies van den
districts-schoolopziener te moeten inwinnen en dezen
gevraagd, of de mogelijkheid bestaat, dat de bedoelde
lessen, evenals aan de openbare lagere scholen in deze
gemeente, onder den gewonen schooltijd worden
gegeven, zoodat eene verhooging van de jaarwedden
achterwege zou kunnen blijven.
Zooals uit dat, hierbij overgelegd, advies blijkt, is
deze do meening toegedaan, dat er alle reden bestaat
aan het verzoek van adressant te voldoen.
Toch lijkt het ons wel wenschelijk in het adres
aan H. M. de Koningin te doen uitkomen dat het
bedoelde onderwijs op de openbare lagere scholen in
deze gemeente onder de gewone schooluren wordt
gegeven, doch dat Uwe Vergadering in het midden
meent te moeten laten of zulks eveneens aan genoemde
bijzondere scholen zou kunnen geschieden.
In verband met het bepaalde bij het derde lid
van dat wetsartikel, stellen wij U voor te besluiten
het hieronder in ontwerp opgenomen adres te richten
tot Hare Majesteit de Koningin.
ONTWERP.
Aan Hare Majesteit de Koningin.
Mevrouw
Geeft mot verschuldigden eerbied te kennen de
Raad der gemeente Leeuwarden
dat aan de scholen, in het hiernevens in afschrift
gevoegde adres van het Bestuur der Vereeniging voor
Christelijk Schoolonderwijs te Leeuwarden vermeld, en
door de daarbij genoemde onderwijzeressen binnen
het voor die scholen vastgestelde leerplan lessen
worden gegeven, welke buiten de gewone schooltijden
vallen
dat buiten de gewone schooluren les wordt gegeven
in het vak nuttige handwerken op tijdstippen als in
bovenbedoeld afschrift vermeld
dat de Raad, in het midden latende of het niet
mogelijk is de lesuren aan die scholen zoo te ver
schuiven, dat, evenals dit op de openbare lagere
scholen in deze gemeente het geval is, dat onderwijs
onder den gewonen schooltijd wordt gegeven, Uwe
Majesteit eerbiedig verzoekt, de jaarwedde van de
met het geven dier lessen belaste onderwijzeressen
op een hooger bedrag te bepalen dan in de artikelen
26 en volgende der wet tot regeling van het lager
onderwijs is vastgesteld.
Leeuwarden, 19
De beraadslagingen worden geopend.
Den heer De Boer is het niet duidelijk kunnen
worden, waarom dat onderwijs buiten de schooluren
gegeven moet worden. Spreker kan niet meegaan met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer IJ. da Vries zegt, dat, waar aan het bijzon-'
der onderwijs door de nieuwe wet het recht is toe
gekend om de lesroosters in te richten zooals de
schoolbesturen meenen, dat in 't belang van 't onder
wijs noodig is, de vraag van den heer De Boer hem
vreemd voorkomt. In de tweede plaats begrijpt spre
ker niet, waarom het college deze zinsnede in het
voorstel zet: „dat de Raad, in het midden latende
of het niet mogelijk is de lesuren aan die scholen
zoo te verschuiven, dat, eveuals dit op de openbare
lagere scholen in deze gemeente het geval is, dat
onderwijs onder den gewonen schooltijd wordt gegeven".
Die zinsnede hoort, meent spreker, niet in het
ontwerp thuis, waar de nieuwe wet den schoolbestu
ren toestaat het onderwijs zoo in te richten, als zij
dat willen, als de lesroosters maar worden nagezien
en geteekend door den schoolopziener. Spreker meent,
dat dit ligt buiten de competentie van iederen Raad
en dus ook buiten die van den Raad van Leeuwarden.
De heer Schoondermark (wethouder) wil een kleine
toelichting geven, hoe de gang van zaken is. De
bijzondere en de openbare scholen moeten aan den
Raad vragen dat deze aau den Minister verzoekt de
lessen buiten de schooluren te salarieeren. Wanneer
het verzoek nu bij den Minister komt, zendt deze
het naar den Onderwijsraad. Deze gaat informeeren
en komt natuurlijk bij Burgemeester en Wethouders
en bij de bijzondere scholen. Nu wordt echter reeds
door Burgemeester en Wethouders meegedeeld hoe
hier de toestand is, dat bekort dus de werkzaamheden.
In sommige plaatsen is het juist omgekeerd, daar
worden bij de openbare scholen sommige lessen buiten
de schooluren gegeven en bij het bijzonder onderwijs
niet.
Om nu echter vastheid te krijgen is deze mede-
deeling gedaan, opdat er niet morgen of overmorgen
een onderwijzer zou zijn die zegt„laten we dit ook
gedaan zien te krijgen, dan krijgen we meer salaris."
De Raad heeft steeds in principe gezegd „onder
de schooluren", daardoor voorkomt men ook dat 't
zij het openbaar, 't zij het bijzonder onderwijs, van
systeem verandert. En deze zinsnede staat er nu in,
maar komt toch aan de orde bij den Minister, dat
is de gang van zaken.
De heer IJ. de Vries wil toch nog in 't midden
brengen dat het „evenals dit op de openbare lagere
scholen in deze gemeente het geval is" een aanmerking
maken is op de inrichting van het leerplan der bij
zondere scholen en dat, waar de wet vrijheid laat,
en spreker en partijgenooten dit niet doen op
den gang van het openbaar onderwijs, hij van de
andere heeren zooveel ruimte van blik en verdraag
zaamheid had verwacht, dat ze de gewraakte zinsnede
zouden achterwege gelaten hebben. Spreker blijft van
meening dat dit niet behoort tot de competentie van
den Raad.
Tegenover het gezegde van den Wethouder van
onderwijs stelt spreker, dat aan beide kanten, bij het
openbaar en het bijzonder onderwijs, wordt gezegd
wij zullen doen, zooals wij het in 't belang van het
onderwijs en der kinderen het beste achten, hoe zullen
we 't inrichten om het meeste succes te bereiken. En
nu de inrichting aan de schoolbesturen is overgelaten,
worden de leerplannen door deze met het onderwijzend
personeel samengesteld en op dat leerplan gronden
zij het welzijn van het onderwijs.
De heer De Boer merkt op, dat er hier geen kwestie
is van een leerplan, dat staat buiten de bijzondere
inrichtingen.
Zooals het nu gaat, zal het weer komen zooals het
geweest is, het handwerk-onderwijs zal weer betaald
worden boven het gewone salaris.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Januari 1920. 7
Bij spreker bestaat geen reden om aan te nemen,
dat het onderwijs buiten de schooluren noodzakelijk
is, daarom zal spreker geen adhaesie betuigen aan
het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer IJ. de Vries meent, dat het bij den heer
De Boer is een financieele kwestie, bij spreker echter
is het een beginselkwestie. Wanneer men het hand
werk-onderwijs op Woensdag- of Zatermiddag geeft,
kan men eenige uren uitsparen, die ten goede komen
aan 't andere anderwijs. 't Is een kwestie van in
richting, doch geen financieele kwestie bij spreker.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt met 17 tegen 2 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Terpstra, Dijkstra, Postma,
Visser, Do Vos, Oosterhoff, Tiemersma, Zandstra,
Nijholt, Collet, IJ. de Vries, Van Weideren baron
Rengers, Jansen, O. F. de Vries, Schaafsma, mevrouw
BuismanBlok Wijbrandi en de heer Schoondermark.
Tegen stemmen de heeren Van der Werff en De
Boer.
4. Agenda no. 5.) Nader schrijven van Burgemeester
en Wethouders inzake de stichting van een gebouw voor
wanbetalers aan Oldegalileën.
Dit schrijven luidt als volgt:
Bij Uw besluit van 24 Juni 1919 no. 265R/149 werd
aan ons college een crediet toegestaan van 16 200.
voor de stichting op een perceel gardeniersland aan
Oldegalileën van een dakloozen-tehuis voor hen, die
nalatig zijn in de huurbetaling hunner van gemeente
wege verstrekte noodwoning. Aan het besluit tot
stichting van dat tehuis is nog geen uitvoering ge
geven.
Intusscheu heeft de Directeur der Gemeentewerken
eene nieuwe begrooting van kosten van dien bouw
opgezet. Zooals uit een hierbij aan Uwe Vergadering
overgelegden brief van 25 November 1919 no. 1625/86a
blijkt, komen die kosten met inbegrip van die voor
ophooging van het terrein, afrastering en bestrating
op 23.500.Dat is alzoo 7300.— of ruim 45%
meer dan de oorspronkelijke begrooting.
Wij achten ons met het oog op deze hooge kosten
niet verantwoord tot den bouw over te gaan, doch
meenen in deze omstandigheden de beslissing over
de uitvoering van het plan aan Uwe Vergadering te
moeten overlaten.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Tiemersma zal geen voorstellen doen en
wil kort zijn. Burgemeester en Wethouders hebben
niet de vrijheid genomen, met het voorstel te komen
om een verhoogd crediet te vragen aan den Raad.
Spreker zou daar verder op kunnen ingaan, doch zal
zich alleen bepalen tot de vraagals de Raad het
nieuwe crediet niet toestaat en van het toegestane
crediet kan niet gebouwd worden, wat denkt het col
lege dan te doen, en aan den Raad voor te stellen
't Is toch ten eenenmale waar, wanneer het zoo
doorgaat, komt het niet goed, de menschen worden
verhuisd van de eene shelter naar de andere en
van deze weer naar een andere en zoo wordt het
eindelijk een shelter in 't kwadraat. Doch aan
dien wantoestand moet een einde komen. Heeft het
college daaromtrent nu andere gedachten, of gebeurt
er niets, als de Raad hot crediet niet toestaat? Voor
aleer spreker daarop geen antwoord heeft, zal hij niet
verder over de kwestie spreken, maar misschien wel
naar aanleiding van het antwoord van het college.
De heer Dijkstra heeft een opmerking van eenigs-
zins anderen aard. In de eerste plaats kan hij er zich
heel best mee vereenigen, dat het gebouw niet tot
stand komt en aan den anderen kant wenscht hij een
opmerking te maken over de cijfers.
In het rapport hier staat dat op 24 Juni 1919 de
begrooting was 16,200.en een regel of wat verder
dat er nog niets van den bouw is gekomen en dat
er nu feitelijk gevoteerd zou moeten worden f 23,500.
alzoo een verschil met de eerste begrooting van
7300.Een miniatuur-kerkhof kwestie, merkt spreker
op. 't Is maar gelukkig, dat men er nog niet mee
begonnen is, was dit wel het geval en men met deze
geschiedenis eenmaal aan het bouwen, dan kon de
Raad het crediet niet weigeren, dan zou men het
gebouw moeten voltooien omdat het te gek zou zijn,
dat half voltooid te laten. Spreker wil niet nalaten
hier even op te wijzen, omdat ook de verklaring der
verschillende cijfers daarmee verband houdt.
In het korte getypte stuk, dat bij dit schrijven was
overgelegd, stond, dat het aanbrengen van rasterwerk
in de eerste begrooting niet was opgenomen. Zooiets
is anders wel noodig in zoo'n gezelschap, merkt
spreker op. Maar afgescheiden daarvan wordt het
restant verklaard, ten eerste door ophooging van den
grond. Dit is dan een geweldige leemte.in de eerste
begrooting. Als men een gebouw moet zetten, waarbij
de grond moet worden opgehoogd, is dit een vrij
dure geschiedenis. Als men bij het indienen der be
grooting daar geen rekening mee houdt, is do begrooting
al overschreden bij don eersten steen die gelegd wordt.
Ook is vergeten den post voor bestrating op te nemen
en daarbij ook het schoonmaken van de stinksloot, die
daar een ieder in den weg ligt.
Spreker zou wel een verklaring willen hebben van
Burgemeester en Wethouders van zoo'n verschil of
dat Burgemeester en Wethouders zullen toegeven dat
de eerste opzet der begrooting kant noch wal raakt.
De heer 0. F. de Vri8S (wethouder) zegt, dat het
volkomen waar is, wat de heer Tiemersma zegt, dat
Burgemeester en Wethouders hun meening in het
schrijven niet hebben te kennen gegeven. Bij nadere
overweging komen echter ook zij tot hetzelfde resul
taat, dat het nu beter is niet tot het bouwen van een
tweede dakloozen-tehuis over te gaan, doch eerder de
Philantroop te ontruimen en de menschen daar in
andero woningen over te brengen.
Den heer Dijkstra kan spreker slechts antwoorden,
dat de eerste begrooting te laag is geweest, dat het
nieuwe college de begrooting direct in handen van
den Directeur heeft gesteld en nog eens nauwkeurig
heeft laten narekenen en dat men toen tot de slotsom
is gekomen dat het niet moest zijn f 16,200.maar
23,500.—.
De heer IJ. de Vries wil spreken over het principe
of het wel op den weg der gemeente ligt, om zich
met deze zaak te bemoeien. Als de gemeente hiermee
begint, komen er meer dingen bij en dan zit ze er
aan vast. 't Lijkt spreker voor de gemeente meer
wenschelijk, dat zij inrichtingen steunt, zooals men
in Amsterdam de inrichtingen heeft van den heer
Jonker en in Arnhem de inrichting „Welkom". Deze
inrichtingen geven leiding aan de menschen die er in
komen, zij worden er in een maatschappelijke of zedelijk
godsdienstige richting geleid en opgeheven uit hun
lage milieu. De gemeente Arnhem hoeft voor eenige
jaren besloten aan de inrichting „Welkom" een rente
loos voorschot van 50,000.onder hypothecair
verband, plus subsidie, te verleenen, om die menschen
zoodoende weer „wonen" te leeren. Misschien dat
deze gemeente zich ook op dien weg kon bewegen
spreker heeft gehoord dat ook hier gewerkt wordt