'28 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Januari 1920.
II. W ordt ter tafel gebracht
1. Aanbeveling voor de benoeming van een leerares
in de Fransche taal en letterkunde aan de school
voor Middelbaar Onderwijs voor meisjes, in verband
met het afloopen van den termijn, waarvoor mej.
Bosch benoemd is.
De aanbeveling luidt als volgt
Mejuffiouw W. J. E. Bosch.
'2. Alsvoren voor de benoeming van een tijdelijk
leerares in do Fransche taal en letterkunde aan de
school voor Middelbaar Onderwijs voor meisjes,
vacature mejuffrouw W. J. E. Bosch.
De aanbeveling luidt als volgt
1. mejuffrouw W. A. E. M. Westerbaan Schmidt,
's Gravenhage.
2. F. Th. A. Voigt, Leiden.
9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders om
aan mejuffrouw A. C. Oostmeijer op haar verzoek
eervol ontslag te verleenen als onderwijzeres aan
gemeenteschool no. 6.
4. Alsvoren om medewerking te verleenen aan
de N. V. Internationale Luchtvervoeronderneming
(I.L.V.O.) inzake het houden van eene tentoonstelling
op luchtvaartgebied enz.
5. Alsvoren tot wijziging van de verordening tot
vaststelling van het getal en de jaarwedden der
leeraren enz. aan het gymnasinm (gemeenteblad
1916 no. 24 en 1919 no. 21).
De punten 1—5 hebben ter visie gelegen om nog
heden te worden behandeld.
6. Alsvoren tot herziening van de overeenkomst
betreffende de levering van electriciteit door de pro
vincie Friesland aan de gemeente, voor zoover de
kolen-clausule betreft.
7. Prae-advies van Burgemeester en Wethouders
op het adres der vereeniging „Kinderspeeltuin Ren-
gerspark" betreffende verhooging van het gemeentelijk
subsidie enz.
8. Alsvoren op de bezwaarschriften tegen aansla
gen in de belasting op het houden van honden,
dienst 1919.
9. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
goedkeuring van een wijziging der begrooting van
het Stads-Ziekenhuis, dienst 1919.
De punten 6—9 zullen in een volgende vergadering
worden behandeld.
III. Wordt overgegaan tot behandeling van de
heden op den oproepingsbrief vermelde punten.
voor
1. Agenda no. 2.) Aanbeveling voor de benoeming
vim een leerares in de Fransche taal en letterkunde
aan de school van Middelbaar Onderwijs voor meisjes,
in verband met het afloopen van den termijn, waarvoor
zij benoemd is.
Met algemeene (24) stemmen wordt benoemd
mej. W. J. E. Bosch.
2. Agenda no. 3.) Voorstellen van Burgemeester en
Wethouders om aan dr. H. B. A. Boekwinkel, mej.
W. J. E. Bosch, mej. A. C. Ooslmijer, mej. K. Sit inga
en M. Sleunebrink op hun verzoek eervol ontslag te
verleenen onderscheidenlijk als leeraar in de wiskunde
aan het gymnasium, tijdelijk leerares in de Fransche
taal en letterkunde aan de school voor Middelbaar
Onderwijs voor meisjes, onderwijzeres aan gemeenteschool
no. 6, onderwijzeres aan gemeenteschool no. 9, onder
wijzeres aan gemeenteschool no. 10.
Met algemeene stommen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wet
houders.
3. Agenda no. 4.) Aanbeveling voor de benoeming
van een tijdelijke leerares in de Fransche taal en
letterkunde aan de school van Middelbaar onderwijs
voor meisjes, vacature mejuffrouw Bosch.
Met algemeene (24) stemmen wordt benoemd
mej. W. A. E. M. Westerbaan Schmidt, te 's Gravenhage.
4. Agenda no. 5.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot goedkeuring van de begrooting van het
Nieuwe Stadsweeshuis, dienst 1920.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
5. Agenda no. 6.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders betreffende het verleenen van een jaarlijksche
gratificatie, eventueel bijslag, op het toe te kennen pensiom
aan eervol ontslagen werklieden der gemeente.
Dit voorstel luidt als volgt
Artikel 68 van het werkliedenreglement (gemeente
blad no. 24 van 1919) geeft de bevoegdheid weik-
lieden te ontslaan bij onvoldoende geschiktheid of
wanneer de aard en de omvang der werkzaamheden
de opzegging wenschelijk maken. Dit artikel is dus
toepasselijk, wanneer werklieden een bepaalden leeftijd
hebben bereikt en mag worden aangenomen, dat zij
tengevolge van het klimmen hunner jaren niet meel
den normalen arbeid kunnen verrichten. Wij meenen,
mede in verband met de pensioenwet voor de gemeente-
ambtenarenl913, de grens te kunnen trekken bij
I 65-jarigen leeftijd. Op dien leeftijd geeft de wet over
't algemeen n.l. recht op pensioen.
De arbeidsprestatie van deze oudere werklieden is
wel in die mate afgenomen, dat een belangrijk minder
aantal werklieden in hun volle kracht, die, naar in
het voornemen van de Directeuren ligt, voor hen in
de plaats zullen komen, hetzelfde werk kunnen ver
richten, hetgeen voor de jemeente eene groote bespa
ring beteekent Deze ouderen toch staan, voor zoover
ze in vasten dienst zijn, op het maximum der bezol
diging. Zij verdienen, vaste en losse krachten, te
zamen 88200.per jaar. Rekent men op ongeveer
een vierde van het aantal jonge krachten ter vervanging
(het juiste aantal is nog niet op te geven en zal
eerst kunnen worden nagegaan als de ouderen eenigen
tijd uit den dienst zijn) dan mag worden aangenomen,
dat circa 30000.'s jaars wordt bespaard.
Op grond van deze overweging hobben wij de
betrokkenen aangeschreven tegen 1 Januari 1920
ontslag te verzoeken. Hieraan is echter voor sommigen
van hen eene groote schaduwzijde verbonden. Enkelen
toch zijn niet in vasten dienst en zullen dus geen
pensioen kunnen krijgen. Voor dezen zou de voor
genomen maatregel broodeloosheid beteekenen. Om
voor hen de toekomst te verlichten en hen in dezelfde
geldelijke positie te brengen als de vaste werklieden,
die ontslagen zullen worden, wenschen wij Uwe
Vergadering bij dezen het nemen van een bepaald
besluit in overweging te geven. Wij zouden n.l. aan
de hier bedoelde werklieden, voorzoover zij gedurende
de laatste 5 jaren onafgebroken in dienst zijn geweest,
i waardoor hun positie een vast karakter heeft aan
genomen, eene jaarlijksche uitkeeriug of gratificatie
uit de gemeentekas willen verzekeren tot een bedrag,
dat zij aan pensioen zouden genieten, als zij steeds
vast gemeentewerkman waren geweest. Dat besluit
zou dan ook voor de toekomst kunnen gelden als latei-
tijdelijke werklieden bij gelijk ontslag in dezelfde
omstandigheden mochten verkeeren.
Onder de vaste werklieden, die voor ontslag in aan
merking komen, zijn er drie, die, voorafgaande aan
erslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Januari 1920. 29
hun vasten dienst, 18, 28 en 12 jaren tijdelijk werk
zaam zijn geweest.
Deze tijdelijke diensten, vóór 1 October 1913 ver
richt, kunnen niet voor pensioen worden ingekocht.
Voor hen zouden wij een toeslag op het te ontvan
gen pensioen willen geven, zoodat pensioen toeslag
gelijk is aan het bedrag, dat zij aan pensioen zouden
genieten, voor het geval de bedoelde tijdelijke jaren
wel voor pensioen in aanmerking konden worden ge
bracht.
Voor al de bovengenoemde werklieden komt be
doelde uitkeeriug toeslag neer op eene jaarlijksche
uitgaaf van 1400.— en, bij verhooging met 25 °/0,
overeenkomende met den toeslag op de pensioenen
indien Uwe Vergadering dezen toeslag continueert
1750.-.
Wij geven U alzoo in overweging te besluiten
I. aan tijdelijke of zoogenaamd losse werklieden,
die tengevolge van ouderdom eervol uit den gemeente
dienst worden ontslagen, na de gemeente ter beoor
deeling van Burgemeester en Wethouders voldoend
langen tijd gediend te hebben, eene jaarlijksche uit-
keering of gratificatie uit de gemeentekas te verlee
nen tot een bedrag gelijk aan het pensioen, dat zij
zouden genieten voor het geval zij steeds in vasten
gemeentédienst waren geweest
II. aan vaste werklieden, die vóór 1 October 1913
voldoend langen tijd onafgebroken tot dien datum
tijdelijk in gemeentedienst zijn geweest, welke tijde
lijke diensten niet voor pensioen in aanmerking kunnen
worden gebracht en die tengevolge van ouderdom
eervol worden ontslagen, zoo hunne omstandigheden
daartoe leiden, een toeslag op het door dezen te ont
vangen pensioen te geven, tot zoodanig bedrag dat
het pensioen, vermeerderd met den toeslag, gelijk is
aan het bedrag, dat zij aan pensioen zouden ontvan
gen als de bedoelde tijdelijke dienstjaren wel voor
pensioen in aanmerking waren genomen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Zandstra zou de vraag willen stellen of
het in het plan ligt van Burgemeester en Wethouders
om zonder voorbehoud ieder op 65-jarigen leeftijd
te ontslaan.
De heer Schaafsma (wethouder) kan hierop ant
woorden, dat er in het college een strooming is om
alle ambtenaren en werklieden op 65-jarigen leeftijd
te ontslaan, omdat men meent dat er een tijd komt,
dat zij moeten worden vervangen door jongere;
krachten, wijl zij niet productief genoeg meer zijn
een ander gedeelte wenscht dat niet.
Ten opzichte van deze werklieden wordt het toe
gepast, omdat het college van oordeel is, dat zij
niet voldoende productief meer zijn. Wat in de toe
komst door Burgemeester en Wethouders zal worden
toegepast is niet te zeggen dit ontslag beslist niet
over latere gevallen.
De heer Zandstra heeft tegen dit voorstel geen
bezwaar, maar als het voornemen bij Burgemeester
en Wethouders bestaat om zonder voorbehoud allen
op dien leeftijd te ontslaan, heeft spreker daar wel
bezwaren tegen. Dat zou in plaats van voordeelig
wel eens nadeelig kunnen zijn. Niet alle ambtenaren
en werklieden zijn op 65-jarigen leeftijd physiek en
geestelijk op. De heer Berghuis lacht wel, maar spre
ker wii den heer Berghuis dan wijzen op een kolos
sale figuur die in de laatste jaren en dagen op den
voorgrond treedt, n.l. Clemenceau. Daaraan ziet men
dat iemand van 80 jaar ook nog wel wat kan pres
toeren. En Cort van der Linden met zijn 70 jaren
heeft nog gepresteerd, waar menig jong diplomaat
met de vingers en hersenen af kan blijven.
In de provincie kent spreker ook iemand van 67
jaar die als nieuwe functie nog het burgemeestersambt
aanvaardt. En men moet allo respect hebben voor
diens jeugdigen ijver en werkkracht Men moet dan
ook voorzichtig zijn met het ontslaan, omdat niet
allen nadeelig zijn. Er zijn nog ouderen die sommige
jonge kerels over den kop werken.
De heer Schaafsma (wethouder) merkt op, dat
wanneer dit plan voor alle ambtenaren en werklieden
zou gelden, het college dan wel met een voorstel in
den vorm eener verordening bij den Raad zou zijn
gekomen. Het feit, dat dit niet is gebeurd, moet toch
voor de raadsleden wel een voldoend motief zijn.
Men gaat het nu hier wel toepassen, maar dit is geen
precedent voor andere gevallen.
De heer Oosterhoff kan zich volkomen met het
voorstel vereenigen, maar wel heeft hem gefrappeerd
het groote verschil tusschen de loonen, die door de
menschen worden verdiend en do kleine bedragen, die
zij aan pensioen kosten.
Al is het pensioen van de losse werklieden zeer
klein, er zijn toch in ieder geval drie weiklieden in
vasten dienst bij, die vroeger los zijn geweest en nu
te zamen een aanmerkelijk aantal dienstjaren hebben,
dus ook in aanmerking komen voor een vrij groot
pensioen. En die pensioenen bedragen dan toch met
elkaar nog maar 1750.Of het totaal aantal losse
werklieden, die langer dan 5 jaar in lossen dienst zijn
geweest, moet dus zeer klein zijn, óf de berekening
is fout Het gezamenlijk loon bedraagt f 38,200.
spreker verwacht dat in verband daarmee de bereke
ning der pensioenen te laag is.
Dan is er nog iets. Burgemeester en Wethouders
stellen op 't oogenblik voor om den tijd, waarin de
losse dienst een vast karakter heeft gekregen, op 5
jaar te stellen, maar zij stellen verder voor om in
't vervolg dat aantal dienstjaren ter beoordeeling van
Burgemeester en Wethouders te laten. Spreker zou
echter ook daar den termijn van 5 jaar en meer
gesteld willen zien, hij acht een vaste termijn beter.
Burgemeester en Wethouders schijnen dat een ge
schikte regeling te vinden, maar spreker meent dat
het goed is, deze ook voor de toekomst maar vast
te leggen.
De Voorzitter kan namens Burgemeester en Wet
houders mededeelen, dat bij de uitwerking der plannen
is gebleken, dat er betrekkelijk weinig werklieden
boven de 5 jaar in lossen dienst zijn. Spreker heeft
het bedrag niet positief nagerekend, maar gelooft
toch niet, dat er een fout in is.
Wat de tijdelijke diensten der werklieden betreft,
daar was voor Burgemeester en Wethouders moeilijk
uit te komen. Men had oorspronkelijk tot idee om
die losse werklieden, die jaren en jaren lang in dienst
der gemeente zijn geweest en die eigenlijk te zijner
tijd een vaste aanstelling hadden moeten hebben,
maar deze nooit hebben gekregen, een pensioen volgens
hun dienstjaren toe te kennen. Het was echter niet
na te sporen hoe lang men ze als vaste werklieden
moest beschouwen. De idee was om hen, al was hot
dan niet op grond der pensioenwet, toch met vaste
werklieden gelijk te stellen en hun een pensioen toe
te kennen, bedragende 1/60 van hun loon voor ieder
jaar dat ze in gemeentedienst waren geweest. Toen
de staten van de verschillende bedrijven binnen
kwamen, bleek het dat er ten opzichte van sommige
werklieden gemakkelijk was uit te komen, bij andere
echter niet. En als men dan weet, dat er menschen
zijn, die gezegd hebben dat ze wel 20 jaar in dienst
der gemeente waren, maar dat uit de verschillende
opgaven te hunnen opzichte bleek, dat dit niet het