30 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Januari 1920. geval was, dat ze wel voor 20 jaar al bij de gemeente werkzaam waren geweest, maar er ook wel eens een paar jaar tusschen uit waren geweest, zal men kunnen begrijpen dat Burgemeester en Wethouder hier den doorslag hebben gegeven en hebben gezegdvan de menschen die de laatste 5 jaren onafgebroken in ge meentedienst zijn geweest, zullen we aannemen, dat ze met een zoodanigen band aan do gemeente ver bonden zijn, dat ze als vaste werklieden kunnen worden beschouwd en als zoodanig recht hebben op pensioen. In afwijking met de pensioenwet, die het minimum op 10 jaar stelt, heeft het college nu ten opzichte van deze menschen de helft genomen. Doch om nu in de toekomst weer te zeggendie positief 5 jaar bij de gemeente werkzaam zijn, komen hiervoor in aanmerking, dat acht spreker niet goed. Laat men het dan liever ter beoordeeling aan Burge meester en Wethouders over. Er zijn zooveel gevallen dat het niet goed is, alle over een kam te scherenelk geval behoort op zichzelf beschouwd te worden. En 't is eigenlijk de bedoeling, dat het in de toekomst niet meer zal voorkomen. Langzamerhand moet die categorie van menschen uitsterven; ieder werkman, die eerst tijdelijk is, zal later een vaste aanstelling moeten hebben, anders staan ze in geen verhouding tot de gemeentedus eigenlijk moeten de gevallen met deze menschen niet meer voorkomen. Doch den eersten tijd gaat dat natuurlijk nog niet en waar nu gebleken is, dat er zoo verschillende gevallen zijn, is het meest practische, dat de beoordeeling hiervan blijft bij Burgemeester en Wethouders. Do beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt mot algemeene stemmen aangenomen. 6. Agenda no. 7.) Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan T. Schuiling te St. Jacobi Parochie vergunning te verleenen tot demping van een gedeelte sloot van zijn te stichten perceel aan den Harlinger straatweg. Dit voorstel luidt als volgt De heer Th. Schuiling te St. Jacobi-Parochie wenscht een woonhuis te bouwen op het perceel kadastraal bekend gemeente Leeuwarden sectie D no. 1411, ge legen aan den Harlingerstraatweg, waartoe hem be reids door ons vergunning is verleend. Tusschen dat perceel en den straatweg loopt een sloot, welke voor de helft eigen is aan de gemeente en voor de helft behoort aan Schuiling genoemd. Ingevolge artikel 2 der bouwverordening zal de sloot, alvorens met het bouwen een aanvang te maken, godempt en daarin een riool gelegd moeten worden. Om de noodige vergunning voor deze slootdemping te ver krijgen wendt de belanghebbende zich bij adres van 27 November j.l. tot Uwe Vergadering. Tegen deze demping bestaat, als daaraan bepaalde voorwaarden worden verbonden, noch bij den Directeur der ge meentewerken, noch bij ons oenig bezwaar, waarom wij U, met aanbieding van de ter zake betrekkelijke stukken, in overweging geven te besluiten aan den adressant en zijne rechtverkrijgenden, be houdens rechten van derdon, de gevraagde vergunning te verleenen onder de volgende voorwaarden 1. de sloot moet, alvorens te worden gedempt, goed schoongemaakt worden en het vuil daaruit afkomstig worden vervoerd 2. de demping moet geschieden met zuiver woud- zand of goeden grond, ten genoegen van Burgemeester en Wethouders en tot gelijke hoogte als de kruin van den Harlingerstraatweg, tot welke hoogte het te dempen gedeelte eventueel na zakking steeds moet worden aangovuld 3. ter verbinding van het water in de open blijvende slooten wordt in het te dempen gedeelte over de volle lengte een riool gelegd van ijzeraarden buizen of van cementbeton 4. dat riool moet een inwondige middellijn hebben van tenminste 25 cM. en worden gelegd op nader door Burgemeester en Wethouders te bepalen hoogte op een houten bot, zwaar 25 X 3 cM. 5. de einden van de demping moeten van uit den bodem der sloot onder een helling van 1 op 1 mot stapelzoden worden opgezet 6. op de erfscheiding, welko door een landmeter van het kadaster moet worden aangegeven, wordt een ijzeren hek geplaatst, overeenkomstig door Burgemeester en Wethouders goed te keuren teekening 7. wanneer te eeniger tijd wordt overgegaan tot het aanleggen van een trottoir langs de noordzijde van den Harlingerstraatweg, is adressant of zijn zijne rechtverkrijgenden verplicht de kosten daarvan, voor zoover zijn/hun eigendom strekt, op eerste aanzegging ton kantore van den gemeente-ontvanger te betalen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeene stemmen aangenomen. 7. (Agenda no. 8.) Voorstel van Burgemeester en Wethouders om, met wijziging van het raadsbesluit d d. 28 Januari 1919 no. 21"/18, aan den Directeur van het Provinciaal Electriciteitsbedrijf vergunning te verlee nen tot het leggen van een ophaalbrugje over de door graving in het voetpad naar Rleijenburg. Dit voorstel luidt als volgt Bij Uw besluit van 28 Januari 1919 no. 21"/18 werd aan den Directeur van het provinciaal electri- teitsbedrijf tot wederopzeggens toe vergunning ver leend o. m. tot het veranderen in eene doorgraving van het bestaande riool door het voetpad langs het Vliet, dienende voor den waterafvoer van de schei- dingssloot tusschen het perceel in gebruik bij de provincie voor de electrische centrale, kadastraal bekend sectie G no. 9118 en het perceel sectie G no 9120 van den heer Landeweer, o. a. op voor waarde, dat in het hart van het voetpad naar Kleijenburg de doorgraving moet worden overbrugd met eene brug, welke tusschen de leuningen 2 M. breed is en eene belasting van 250 K.G. per M2. met voldoende zekerheid kan dragen. Ten aanzien van de reden dezer doorgraving en overbrugging hebben wij de eer U te verwijzen naar ons voorstel van 11 December 1918 no. 3892/10. (Handelingen 1919, bladzijde 17.) Bij adres van den Directeur van het provinciaal electriciteitsbedrijf (ingekomen 31 October j.l.) wordt medegedeeld, dat nog niet tot het makon van de vaste brug is overgegaan en dat het wenschelijker is in de plaats daarvan een houten ophaalbrugje te maken met een doorvaartswijdte van 3.50 M. op Z. P. en de bestaande sloot met dezelfde wijdte en uiteen- loopende vleugels tot aan het Vliet door te trekken, zooals op eene overgelegde teekening is aangegeven. Daarvoor verzoekt de Directeur de noodige vergunning. De Directeur der gemeentewerken, over deze zaak gehoord, heeft tegen het nieuwe plan, blijkens zijn rapport van 22 December 1919 no. 1764/66/13, geen overwegende bezwaren. Evenwel kan eene breedte van de brug van 1.10 M. niet worden toegestaan en dient de breedte van 2 M. ook voor de vaste brug bepaald te worden aangehouden, evenals het maken aan weerszijden van de doorvaart en aan beide zijden der brug van ten minste 2 M. lange leuningen of afkeeringen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Januari 1920. 31 Wij geven U daarom in overweging te besluiten met wijziging, voorzoover noodig, van punt I B van het besluit van 28 Januari 1919 no. 21R/18, aan den adressant, behoudens rechten van derden, vergunning te verleenen tot het veranderen in eene doorgraving van het bestaande riool door het voetpad langs het Vliet, dienende voor den waterafvoer van de scheidingssloot tusschen het perceel in gebruik bij de provincie voor de electrische centrale, kadastraal bekend sectie G no. 9118 en het perceel sectie G no. 9120 van den heer Landeweer, onder de volgende voorwaarden 1. aan weerszijden moet de doorgraving worden voorzien van solide beschoeiing, volgens de ingezonden teekening 2. in het hart van het voetpad naar Kleijenburg moet de doorgraving worden overbrugd met een ophaalbrugje, waarvan de breedte van het dek tusschen de leuningen en de wijdte van de hamei, in afwijking met de teekening, 2 M. moet zijn. Deze brug moet eene belasting van 250 K.G. per H2. met voldoende zekerheid kunnen dragen, terwijl het val met grendel en solied hangslot moet worden vastgelegd, wanneer de brug niet voor doorvaart wordt gebruikt. Voorts moet de brug met afsluitketting of valboom kunnen worden afgesloten 3. aan weerszijden van de doorvaart en aan beide zijden aansluitende aan de brug moeten houten afkee ringen worden aangebracht over eene lengte van ten minste 2 M. en samengesteld als op de teekening voor de vaste overbrugging is aangegeven 4. de brug en de beschoeiingen moeten in eiken hout worden uitgevoerd, met uitzondering van den damwand, de leuningen, de afkeeringen en de vullingen in de hamei 5. tijdens het maken der doorgraving en het maken der brug moet steeds voldoende voor de passage van voetgangers worden zorg gedragen en moeten vol doende afkeeringen worden geplaatst, welke van zons ondergang tot zonsopgang behoorlijk moeten zijn verlicht 6. de werken moeten worden uitgevoerd volgens de ingezonden teekening, behoudens de breedte der brug. De leuningen en afkeeringen moeten steeds helder wit zijn geschilderd. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 8. (Agenda no. 9.) Voorstel van Burgemeester en Wethouders om terug te komen op het raadsbesluit van den 9 December 11. inzake het adres van mejuffrouw M. C. ten Bouwhuijs, eervol ontslagen onderwijzeres in de handwerken aan gemeenteschool no. 5, om toekenning van eene gratificatie uit de gemeentekas. Dit voorstel luidt als volgt Bij Uw besluit van 9 December j.l. werd op een ingekomen adres van mej. J. C. ten Bouwhuijs, mot ingang van 1 September 1918 eervol ontslagen als onderwijzeres in de nuttige handwerken aan gemeente school no. 5, houdende verzoek om toekenning eener gratificatie over het tijdvak van 1 September 1918 tot 1 October 1919, berekend naar 135.per jaar, overeenkomstig ons advies afwijzend beschikt. Bij dat advies was overwogen, dat, door het niet tijdig indienen van een verzoek om toekenning van pensioen aan Hare Majesteit de Koningin, het pensioen verleend is met ingang van 1 October 1919 inplaats van met ingang van 1 September 1918, zoodat door adressante eene schade wordt geleden van 13/12 X 135.Deze schade had adressante aan zich zelf te wijten, zoodat er geene reden bestond, haar deze te vergoeden. Bij nader onderzoek blijkt ons echter dat adressante geheel te goeder trouw en op grond van naar zij meende betrouwbare inlichtingen in de onjuiste meening verkeerde, dat zij door hare aanvrage om ontslag aan den Gemeenteraad verzekerd was pensioen te zullen ontvangen met ingang van 1 September 1918. Was de pensioensaanvrage van adressante tijdig ingediend geworden, dan zou het aan haar uitbetaalde pensioen over het tijdvak van 1 September 1918 tot 1 October 1919 ten laste der gemeente zijn gekomen. Deze toch heeft gebruik gemaakt van het bepaalde bij artikel 68 der Pensioeuwet voor de gemeente-ambtenaren 1913, zoodat zij verplicht is de bij dat artikel bedoelde pensioenen, waaronder ook het pensioen van adressante valt, jaarlijks aan het Pensioenfonds voor de gemeente ambtenaren uit te keeren. In het hier aanwezige ge val heeft de gemeente het pensioen uit te keeren van 1 October 1919 af, terwijl, was de pensioens-aanvrage tijdig ingediend, dit van 1 September 1918 af had moeten geschieden. De gemeente zou aldus, ten koste van adressante, een voordeel genieten van 1S/12 yi/YAb.— In deze omstandigheden geven wij U in overweging, onder wederaanbieding van het boven aangehaalde adres, terug te komen op Uw besluit van 9 Decem ber 1919 en alsnog te besluiten aan adressante voor het tijdvak van 1 September 1918 tot 1 October 1919 eene gratificatie toe te kennen, berekend naar 135. per jaar 146.25. De beraadslagingen worden geopend. De heer De Vos heeft er niets tegen dat mej. Ten Bouwhuis die f 146,25 woidt toegekend, maar vindt het een beetje vreemd, dat in eerste instantie door Burgemeester en Wethouders is gezegd, dat de gemeente er schade door zou lijden en dat de betrokkene het aan zichzelf te wijten had. Toen is door het college niet gezegd, dat zij te goeder trouw had gehandeld vanuit den Raad is er echter wel op gewezen, dat zij te goeder trouw is geweest, spreker meent zelfs, dat dit is uitgesproken. Desniettemin bleven Burgemeester en Wethouders toen bij hun voorstel om geen vergoeding te geven, en nu wordt er door hen op hetzelfde aambeeld gehamerd. Spreker verzoekt dat dergelijke dingen in 't vervolg in eerste instantie beter onderzocht worden. Hij is overtuigd, dat, wanneer dat hier gebeurd was, de Raad het in eerste instantie reeds zou hebben aangenomen. De Voorzitter merkt op dat toen noch door de raadsleden noch door Burgemeester en Wethouders er aan gedacht is, dat eigenlijk de gratificatie die kon worden toegekend, toch ten laste van de ge meentekas had behooren te komen, wanneer het pensioen maar eerder was aangevraagd. Dat is het geheele verschil met thans. Dat de betrokkene geen Rijkspensioen heeft gekregen, heeft zij aan zichzelf te wijten, dat was toen de redeneering. Doch achteraf is gebleken dat volgens de bostaande bepalingen de gemeente het toch had moeten betalen en niet het Rijk, als het tijdig was aangevraagd. En dus kan het nu zonder bezwaar worden toegestaan, omdat anders de gemeente er die f 146,25 aan zou verdienen. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met algemeene stemmen aangenomen. 9. (Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan P. Bergsma, alhier, te verhuren de woning aan de Potmarge no. 9, met 7 perceelcn weiland, enz. Dit voorstel luidt als volgt

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 3