88 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Februari 1920. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Februari 1920. 89 voeding bij de begrooting, herhaalt spreker dat er voor kindervoeding geen cent op de begrooting staat, Voor schoolvoeding staat er 10U0.op en dit be drag is door het verstrekken van kleeding al met 2000.overschreden. In de toekomst zal het echter beter zijn, dat de heer De Boer spreekt over kinder voeding uit het debat is toch nu wel voldoende naar voren gekomen dat hij dit bedoelt. Dan is er door den heer De Boer nog een opmer king naar voren gebracht omtrent de percentages van schoolverzuim enz. aan zekere scholen Volgens sprekers inzicht kan men echter slechts een indruk krijgen, wanneer men iets geheel leest. Men moet daar maar niet uit distilleeren de punten, dio precies in zijn betoog passen, maar dan het geheele dossier overleggen, waar ook wel andere dingen in voorkomen. Voor zoover de verschillende rapporten zijn binnen gekomen en spreker die gelezen heeft, is ook zijn indruk, dat er zeer zeker hoewel spreker het wel een beetje vreemd vindt, dat de onderwijzers het, blijkens de rapporten, wel kunnen beoordeelen en als de schoolarts komt, zij dit niet kunnen dat er zeer zeker naar het idee van de onderwijzers, die dan toch ook wel eenigszins op de hoogte zijn, wel eenige kinderen zijn, die voor schoolvoeding in de termen vallen, maar hoeveel kinderen voor kindervoeding in de termen vallen, is daaruit niet te beoordeelen, daar voor moet men beter op do hoogte zijn van de omstan digheden van het gezin. En het aantal kinderen, dat dan voor schoolvoeding in aanmerking zou komen, is dan betrekkelijk zeer gering. Spreker herhaalt, volgens het rapport in zijn geheel genomen, is het ook zijn idee, dat er waarschijnlijk wel aan sommige scholen enkele kinderen zijn, die voor schoolvoeding in aanmerking komen, maar niet veel. Waar die rapporten echter ook niet een geheel betrouwbare beoordeoling kunnen zijn, zal men eerst het rapport van den schoolarts moeten afwachten. Opdat echter alle leden 'ze kunnen lezen, kunnen Burgemeester en Wethouders de rapporten wel aan den Raad overleggen. Sommige dier rapporten ademen een zeer subjec- tieven geesthet eene wil blijkbaar „nooit kinder voeding", terwijl de bedoeling van het andere is „kindervoeding door alles heen". Als de Raad zelf de rapporten leest, krijgt hij een beter idee ervan, dan spreker dat op 't oogenblik kan gevener is echter wel uit gebleken, dat schoolvoeding in zeer geringe mate noodig is. Wat de kindervoeding betreft is het verreweg het beste dat daaromtrent eerst het principe van den Raad wordt uitgelokt. Doch dan dient men dat niet alleen des winters toe te passen, maar ook des zomers daar mee door te gaan, dan is dat net zoo goed noodig. Eerst moet echter het pricipe van den Raad worden uitgemaakt, want bij de begrooting is daarover niet beslist. De heer De Boer vroeg nog, waarom dr. de Vries sommige eigenaardige vragen had gesteld. Volgens sprekers inzicht zal hij dat gedaan hebben om te weten te komen wat hij wenschte, doch het is spreker verder onbekend dat dr. De Vries zijne vragen op die manier heeft gesteld. De heer Schoondermark (wethouder) moet over den schoolarts nog even spreken, omdat het hem nog veel onaangenamer is, dat men een zoo hoogstaand ambte naar zoo bespreekt in 't openbaar, dan dat men spreker zelf aanvalt. De heer De Boer geeft er den schijn aan, dat er aan het optreden van dr. De Vries iets mankeert en nu beteekent die kwestie toch letterlijk niets. Den schoolarts, dr. De Vries, is gevraagd om een onder zoek in te stellen naar de ondervoeding der kinderen. Burgemeester en Wethouders hebben aan verschillende scholen gevraagdHoe denken jullie over school voeding volgens art. 35 der leerplichtwet En dr. De Vries heeft nu bij zijn onderzoek aan verschillende onderwijzers gevraagd: kan U mij kinderen aanwijzen die ondervoed zijn En toen hebben die onderwijzers geantwoord en zij hadden daarin van hun kant volkomen gelijk dat kunnen wij niet beoordeelen. Het betreft een zuiver medisch onderzoek. Maar er is geen kwestie van dat dr. De Vries in een enkel opzicht ook maar onhandig of verkeerd zou zijn op getreden. Als men echter de woorden van den heer De Boer hoort dan krijgt men den indruk alsof dr. De Vries ontactisch zou zijn opgetreden. Daarop wou spreker even wijzen. Als er één ambtenaar consciëntieus en ambitieus zijn werk verricht, dan is dit wel dr. de Vries, de schoolarts. De heer De Boer heeft datgene omtrent dr. De Vries naar voren gebracht, omdat het hem spijt, dat te moeten constateeren. Spreker heeft ook kennis gemaakt met dr. De Vries en wel op een zeer aangename wijze. En spreker heeft gemerkt, dat de schoolarts zeer veel ambitie voor zijn werk heeft en dat hem niets te veel is om het zoo goed mogelijk tot stand te brengen. En daarom doet het spreker leed dat dr. De Vries zich in deze kwestie meer een ambtenaar van den Wethouder van Ondorwijs heeft getoond, dan dat hij is opgetreden als hygiënisch verzorger van het school kind. Spreker hoopt ook voor dr. De Vries, dat deze voortaan meer als hygiënisch verzorger van het school kind dan als ambtenaar van den Wethouder van Onder wijs zal optreden. Spreker moet deze conclusie trekken uit de debatten dat de arme kinderen der openbare lagere scholen te Leeuwarden dit jaar honger moeten lijden, omdat Burgemeester en Wethouders een andere opvatting hebben gehad aangaande schoolvoeding dan sprekers fractie. Spreker weet niet of die opvatting door het geheele college wordt gedeeld. En wat betreft de kwestie of de post op de begrooting staat of niet, als dit niet het geval is, dan had het college daar bij de be- grootiDg eerlijkheidshalve melding van moeten maken De beteekenis van het antwoord van het college is nu dus dat het arme schoolkind van de lagere school geen schoolvoeding krijgt, omdat de post niet op de begrooting staat. Spreker is overtuigd, niet alleen op grond van theoretische denkbeelden en van litteratuur, maar ook op grond van eigen ervaring als onderwijzer en ook op grond van 't geen spreker hier in Leeuwarden van de onderwijzers heeft gehoord, dat hier veel kinderen zijn, die het onderwijs niet kunnen volgen, omdat hun maag niet voldoende is gevuld en hun lichaamstoestand niet van dien aard is, dat zij de lessen met zooveel vrucht kunnen volgen als evenredig is aan de kosten, die er aan besteed worden. De interpellatie wordt gesloten. IV. De Voorzitter stelt thans aan de orde de vraag van den heer Dijkstra, welke luidt „Ondergeteekende vraagt bij deze in de gelegenheid „gesteld te worden Burgemeester en Wethouders te „interpelleeren omtrent de vacatures voor onderwijzeres „met acte A aan de bewaarscholen, waarvan respec tievelijk hoofd zijn Mej. Hollenga en Mej. Fischer." De interpellatie wordt geopend. De heer Dijkstra zegt, dat het ongeveer een 14 dagen geleden zal zijn, dat omtrent de betrekkelijke vacatures eigenaardige berichten de ronde deden met betrekking tot de dames Fischer en Hollenga. Er werd meegedeeld, dat er aan de beide scholen van die dames een onderwijzeres werd gevraagd met acte A voor bewaarschoolonderwijzeres en verder dat de zaak daarmee zeer eigenaardig in zijn werk ging. En dat bestond wel hierin, dat de beide, door spreker ge noemde hoofden, een aanteekening hadden opgemaakt, dat zij een 3-tal hadden gevormd en dat op dit drietal twee dames voorkwamen, die respectievelijk kennissen of vriendinnen waren van de genoemde hoofden van scholen. Verder werd meegedeeld dat op die manier, zonder dat er sprake zal zijn van proefles of wat dan ook, deze beide dames benoemd zullen worden in de reepectievelijke vacatures. Dit alles heeft op spreker een zeer eigenaardigen indruk gemaakt en dat is dan ook de reden, waarom hij er over spreekt. Hij zou nu den Wethouder van Onderwijs willen vragen of deze met die eigenaardige wijze van doen omtrent het opmaken van een drietal bekend is. En verder, of deze gang van zaken be kend is bij de commissie voor de bewaarscholen. Daarop zou spreker, voordat hij over deze aangelegen heid nog een enkel woord zal zeggen, gaarne een antwoord hebben. Den heer Schoondermark (wethouder) bevreemdt het in hooge mate, dat men met dergelijke dingen in den Raad komt. Dit is een zaak, die nog loopende is, een zaak, waar Burgemeester en Wethouders niets van weten en waarmee spreker toevallig op de hoogte kon zijn, toen de vraag aan Burgemeester en Wet houders is gesteld. Als spreker doodeenvoudig zegt, dat Burgemeester en Wethouders er niets van weten, dan is daarmee do zaak afgeloopen De heer Dijkstra: „Zeg dat dan!" De heer Schoondermark„Nu, dan zeggen Burge meester en Wethouders, dat zij van de zaak niets weten". De heer De Boer: „Dat is nu brutaal!" De heer De Vos merkt op, dat in de commissie voor de bewaarscholen dat onderwerp wel degelijk onder de oogen is gezien. Spreker begrijpt niet hoe de heer Dijkstra hiermee in den Raad durft te komen. Laat hij eerst afwachten tot er door de commissie rapport over is uitgebracht. Wanneer de heer Dijkstra zijn buurvrouw, mevrouw Besuijen, er naar had gevraagd en gezegdhoe zit die zaak in mekaar, dan had hij er nu alles van geweten. Spreker zegt dat de com missie in haar geheel volmondig meeging met wat de Wethouder van Onderwijs in de commissieverga dering hierover mededeelde. Spreker vindt het ter sprake brengen van deze kwestie een soort oproer- kweekerij en een brutaliteit. De heer Fransen„In de derde macht De heer Dijkstra wil in de eerste plaats den heer De Yos zeggen, dat deze van sprekers oproermakerij niet veel last heeft't is spreker niet de moeite waard om over dergelijke dingen oproer te maken. De Wethouder van Onderwijs is in hooge mate verwonderd dat spreker deze zaak, terwijl zij nog loopende is, heeft aangesneden, maar spreker wil dan even opmerken, dat wanneer daaromtrent is beslist, men er dan niet meer over behoeft te spreken, dan is het te laat. Spreker is geen lid van de commissie voor de bewaarscholen, dus kan hij niet weten, wat daarin besproken is. De gegevens, waarover hij be schikt, heeft hij een dag of 14 te zijner beschikking en die maken op hem een zeer eigenaardigen indruk. Waar er voor de beide vacatures 29 sollicitanten waren en als een van de eischen het bezit der acte A was gesteld, kwamen al dadelijk al die menschen, die in het bezit waren van acte A, niet in aanmerking. Of die inlichtingen, aan spreker verstrekt, juist waren in een openbare zitting is het zeer moeilijk om bij de zaken, waarbij het personen betreft, dezen daarin te betrekken. Spreker veronderstelt, dat de Wethouder van Onderwijs wel weet, dat de voordracht door de commissie voor de bewaarscholen is veranderd en dat er nu personen aan toegevoegd zijn, die nu voor proefles zullen worden opgeroepen. Was de Wethouder van Onderwijs daartoe bereid geweest, dan had hij inlichtingen verstrekt. Juist op dezen manier als hier te werk is gegaan zal men krijgen, dat de menschen die geen recht op zoo'n betrekking hebben, er in komen en wordt belet dat de menschen van de practijk worden benoemd. Het is hier geen aanval op de commissie voor de bewaarscholen en ook niet op den Wethouder van Onderwijs. Daarom is diens houding spreker onbe grijpelijk. De heer Visser zegt, dat de dingen, die de heer Dijkstra naar voren heeft gebracht, gedeeltelijk zijn behandeld in de commissie voor de bewaarscholen. De heer Dijkstra had daarbij dan ook zijn licht kunnen ontsteken; wanneer hij bijv. aan mevrouw Besuijen had gevraagd, had hij inlichtingen kunnen krijgen en dan had men hier niet deze ontijdige discussie gehad. Wanneer zulke zaken hangende zijn bij de een of andere commissie, dan is spreker van meening, dat men daarvan geen reclame moet maken, maar eerst grondig inlichtingen moet vragen bij zijn kameraden. De Voorzitter geeft te kennen dat Burgemeester en Wethouders wel zijn te interpelleeren en wel verant woording hebben af te leggen over wat zij hebben gedaan, maar niet wat zij zullen doen. Spreker vindt de interpellatie van den heer Dijkstra dan ook zeer eigenaardig. Burgemeester en Wethouders moeten wel rekenschap afleggen van 't geen zij hebben gedaan, maar zij staan absoluut vrij ten opzichte van wat zij in de toekomst zullen doen. Dan zou men wel altijd kunnen zeggen „pas op, denk er om wat gij doet, want dat gaat niet goed". Indien Burgemeester en Wethouders werkelijk benoemd hadden volgens die eigenaardige manier, dan was het een andere zaak. Maar nu Burgemeester en Wethouders er nog niets van weten is het antwoord, gegeven door den Wet houder van Onderwijs, het eenige antwoord wat te geven is. Wat er gebeurd is was buiten weten van Burgemeester en Wethouders om. Wat er precies gebeurd is weet spreker nog niet. Wel begrijpt hij, dat de idee is geweest om het licht te laten vallen op een eigenaardige zaak buiten het college om. Spreker herhaalt echter dat Burgemeester en Wet houders wel verplicht zijn verantwoording af te leggen over hun daden, maar zij behouden de vrijheid om hun standpunt te bepalen ten opzichte van 't geen zij nog moeten doen in de toekomst. Daarvan behoeven zij geen rekening en verantwoording te doen. Het antwoord van den Wethouder van Onderwijs is dan ook het eenige, dat gegeven kon worden. En de rest die behandeld is, is eigenlijk iets geweest, dat met een interpellatie zelf niets te maken heeft. De heer De Boer wenscht een opmerking temaken naar aanleiding van de woorden van den Voorzitter De VoorzitterAls het in overeenstemming is met de interpellatie en wat daarbij behoort". De heer De Boer zegt dat het van zeer algemeene beteekenis is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 11