70 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Februari 1920. De Voorzitter deelt nog mede, dat van den heer Dijkstra de volgende vraag is ingekomen „Ondergeteekende vraagt bij deze in de gelegenheid gesteld te worden Burgemeester en Wethouders te „interpelleeren omtrent de vacatures voor onderwijzeres „met acte A aan de bewaarscholen, waarvan respec tievelijk hoofd zijn mej. Hollenga en mej. Fischer." Spreker stelt voor deze interpellatie na afloop van de agenda aan de orde te stellen. Dienovereenkomstig wordt besloten. III. Wordt overgegaan tot behandeling van de voor heden op den oproepingsbrief vermelde punten. 1. (Agenda no. 2.) Benoeming van een hoofd der gemeenteschool no. 11, vacature L. bij de Leg. Benoemd wordt J. Groothoff te Ammerstol met 21 stemmen. Op K. Zijlstra te 's Gravenhage zijn 3 stemmen uitgebracht, terwijl 1 biljet blanco is ingeleverd. 2. Agenda no. 3.) Benoeming van een tijdelijken leeraar in het teekenen aan de Burger-avondschool voor den cursus 1919/'20. Benoemd wordt G. Makkes van der Deijl met algemeene stemmen. 3. Agenda no. 4). Benoeming van twee leden en twee plaatsvervangende leden in het stembureau voor de verkiezing van een lid van de Kamer van Koophandel en Fabriekeri, vacature F. J. de Oreve. De aanbeveling luidt als volgt a. leden S. Dijstra. Mr. D. van Weideren baron Rengers. b. plaatsvervangende leden D. Lautenbach. H. Tiemersma. Tot leden worden benoemd de heer S. Dijstra met 20 stemmen (op den heer Fransen is 1 stem, op den heer Dijkstra zijn 4 stemmen uitgebracht) en de heer Mr. D. van Weideren baron Rengers met algemeene stemmen. Tot plaatsvervangende leden worden met algemeene stemmen benoemd de heeren D. Lautenbach en H. Tiemersma. 4. Agenda no. 5.) Voorstel van Burgemeester en Wethouders om aan O. de Boer op zijn verzoek eervol ontslag te verleenen als tijdelijk leeraar in de wiskunde aan de Burgeravondschool. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 5. Agenda no. 6.) Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van het verslag omtrent de wijze, waarop het op de gemeentebegrooting voor 1919 toegestane bedrag voor het in art. 35 der Leerplichtwet omschreven doel is besteed. Dit voorstel luidt als volgt Krachtens art. 11 van het Koninklijk besluit d.d. 19 November 1900, Staatsblad 202, tot vaststelling van de regelen, waarnaar de Gemeenteraad bevoegd is aan schoolgaande kinderen, ter bevordering van schoolbezoek, voeding en kleederen te verstrekken of met dat doel subsidie te verleenen, is Uwe Ver gadering verplicht vóór den 1 Maart e.k. aan Gede puteerde Staten verslag uit te brengen aangaande de wijze, waarop het op de gemeente-begrooting voor 1919 toegestane bedrag voor het in artikel 35 der Leerplichtwet omschreven doel is besteed. Naar aanleiding van die bepaling hebben wij de eer hiernevens het ontwerp van het bedoelde verslag aan te bieden. Wij stellen U voor te besluiten 1. het ontwerp in den aangeboden vorm vast te stellen 2. afschrift daarvan te doen toekomen aan Gede puteerde Staten en aan den Districts-Schoolopziener. ONT WERP. Verslag ingevolge het bepaalde bij artikel 11 van het Koninklijk besluit d.d. 19 November 1900, Staatsblad no. 202, tot vaststelling van regelen, waarnaar de gemeenteraad bevoegd is aan schoolgaande kinderen ter bevorderiug van het schoolbezoek, voeding en kleeding te verstrekken of met dat doel subsidie te verleenen. Op grond van artikel 35 der Leerplichtwet is bij raadsbesluit van 27 Augustus 1901 no. 5, gewijzigd bij raadsbesluit van 9/10 November 1915 no. 367R/202, een regeling getroffen, die is goedgekeurd bij resolutiën van Gedeputeerde Staten d.d. 19 December 1901 no. 71 en 23 December 1915 no. 88. In verband hiermede zijn op de primitieve begrooting voor het jaar 1919 toegestaan voor a. kosten van rechtstreeks van gemeentewege verstrekte voeding en kleeding aan behoeftige school kinderen 1000.— b. subsidie aan vereenigingen, commissiën of school besturen ten behoeve van het verstrekken van voeding aan behoeftige schoolkinderen 75. c. kosten ter uitvoering van het bovenomschreven raadsbesluit /"75.—welk bedrag evenwel niet voldoende gebleken is. Uit het toegestane bedrag sub a hebben met inachtneming van de bij raadsbesluit van 27 Augustus 1901 gestelde bepalingen uitsluitend ver strekkingen van schoeisel plaats gehad. De verstrekkingen hadden aan de gemeentescholen plaats van 17 Februari tot 1 Mei en van 19 November tot 12 December. Het getal verstrekte paren klompen bedroeg voor de gezamenlijke scholen 3548 (vorig jaar 2030), als volgt verdeeld gemeenteschool no. 8 988 paar klompen. idem 9 611 school voor schipperskinderen 97 gemeenteschool no. 10 619 idem 11 994 voor de Roomsch-Katholieke Jon gensschool 239 Het toegestane bedrag sub b is in 1919 aan de Roomsch Katholieke Meisjesschool te Leeuwarden verstrekt, waarvoor zij 73 paar klompen uitreikte. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 6. (Agenda no. 6a.) Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der gemeente-begrooting, dienst 1919. De Voorzitter zegt dat deze begrootings-wijziging hierop neer komt, dat op de begrooting dienst 1919 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Februari 1920. 71 gebracht wordt een nieuwe post a /'250.als toelage ineens aan den secretaris en den ontvanger der gemeente en dat do post uitkeering ineens over 1919 aan in dienst der gemeente zijnde ambtenaren en werklieden wordt verminderd met gelijk bedrag. Burgemeester en Wethouders stellen dan ook voor om volgno. 358e (Hoofdstuk XIV art. 32) der begrooting, dienst 1919, te verminderen met 250.en een nieuwe uitgaafpost 358/ (Hoofdstuk XIV art. 33) op die begrooting aan te brengen tot hetzelfde bedrag, met de volgende omschrijving: Uitgaven ter zake van een uitkeering over 1919, van een toelage ineens aan den secretaris en aan den ontvanger der gemeente 250. met de volgende toelichting „Bij raadsbesluit d.d. 14 October 1919, no. 435R/273 is aan de in dienst der gemeente zijnde ambtenaren en werklieden een uitkeering in eens verleend. Onder de hierbedoelde ambtenaren zijn naar 's Raads be doeling ook te begrijpen de gemeentesecretaris en de gemeenteontvanger. Burgemeester en Wethouders meenen echter niet tot uitbetaling der uitkeering aan de beide genoemde ambtenaren te mogen overgaan, alvorens Gedeputeerde Staten daaraan onder hooger goedvinden hunne goedkeuring hechten. In een desbetreffend schrijven deelen Gedeputeerde Staten mede, dat Burgemeester en Wethouders bekend zijn met het standpunt hunner vergadering, dat toekenning van een duurtebijslag niets anders is dan een tijdelijke jaarweddenverhooging, die, wat secretaris en ontvanger betreft, slechs tot stand kan komen op de wijze, voorgeschreven bij de artikels 104 en 107 der Gemeentewet, terwijl voorts wordt te kennen gegeven, dat Burgemeester en Wethouders aan de goedkeuring van het raadsbesluit tot wijziging der gemeentebegrooting, waarbij de uitgaafpost voor de uitkeering in eens is aangebracht, niet de bevoegdheid kunnen ontleenen tot uitkeering van een duurtebijslag aan de hierbedoelde titularissen en dat Gedeputeerde Staten niet het voornemen hebben tot toekenning van zoodanigen toeslag op de wijze, als omschreven bij de artikels 104 en 107 der Gemeentewet over te gaan. Ten einde in dezen zoo noodig een beslissing in hoogste instantie te kunnen uitlokken, wordt het wenschelijk geacht de begrooting te wijzigen in dien zin, dat volgno. 358e wordt verminderd met f 250. uitmakende het bedrag dat eventueel aan den secre taris en den ontvanger te zamen zou toekomen, en aangebracht wordt een nieuw volgno. 358/ tot gelijk bedrag". Spreker zegt, dat het dus de bedoeling is, om, indien deze wijziging der begrooting niet door Gede puteerde Staten wordt goedgekeurd, in beroep te gaan bij de Kroon, ten einde een beslissing uit te lokken of de Kroon wil handhaven het enge standpunt, dat te dezen opzichte door Gedeputeerde Staten is inge nomen. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 7. Agenda no. 7.) Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot verhuring van het benedenhuis Wirdumer- dijk no. 3. Dit voorstel luidt als volgt Het vorige jaar werd bij openbare inschrijving verhuurd het benedengedeelte van het pand Wirdu- merdijk no. 3, waarvan de gemeente door aankoop, welke in verband staat met de verbreeding der Peper straat, eigenares is geworden. Huurders waren de heeren Ch. Fahner en D. Beista, alhier, voor de som 50.per week. De huur ging in 30 Juni 1919 en loopt van week tot week, uiterlijk tot 12 Mei 1920. Beista genoemd heeft gevraagd het pand na ge noemden datum weer te mogen huren. Met hem is overeengekomen dit te doen plaats hebben op dezelfde voorwaarden als thans gelden. Wij meenen dat het gemeentebelang bij deze huurverlenging het beste gediend is en dat bij eene openbare verhuring zooals het vorige jaar wel gebleken is zeer zeker geen hoogere huur is te verkrijgen. Wordt de huur aangegaan van week tot week dan behoudt de gemeente te allen tijde de vrije beschik king over het perceel. De kosten van onderhoud komen ten laste van den huurder. Wij geven U alzoo in overweging te besluiten: met ingang van 12 Mei 1920 van week tot week ondershands, uiterlijk tot 12 Mei 1922, te verhuren aan D. Beista alhier, het thans aan hem en Ch. Fahner verhuurd wordende benedengedeelte van het perceel, plaatselijk bekend Wirdumerdijk no. 3, be staande in winkel, woonhuis en vroegere bakkerij, voor f 50.per week, op voorwaarden door Burge meester en Wethouders nader te stellen. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 8. Agenda no. 8.) Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van een rooilijn voor de be bouwing aim de oostzijde van den Poppeweg. Dit voorstel luidt als volgt Bij eene uitbreiding van de Provinciale Electrische Centrale in het najaar van 1918 is bij de bouwver gunning tot voorwaarde gesteld dat de opgaande gevels overal ten minste zoover uit het hart van den Poppe weg blijven verwijderd, als de chefswoning uit dezen weg staat. Dit was bepaald, omdat voor dezen weg nog geen rooilijn was vastgesteld en op deze wijze voorkomen werd, dat te ver vooruit gebouwd zou worden. Waar thans wederom uitbreiding gegeven is aan de gebouwen op het terrein van de Centrale, is het gewenscht over te gaan tot de vaststelling van de rooilijn langs de oostzijde van den Poppeweg. Bij de vaststelling op de wijze, zooals op de hierbij gevoegde kaart wordt aangegeven, en waarmede zich de Commissie voor de Openbare Werken kan ver eenigen, komt de voorgevel van de op te richten gebouwen in die lijn. Wij hebben dus de eer U voor te stellen te besluiten tot vaststelling van de rooilijn aan de oostzijde van den Poppeweg als op bijgaande kaart in dikke zwarte bloklijn is aangegeven. De beraadslagingen worden geopend. De heer Fransen leest hier in de toelichting: „Bij „de vaststelling op de wijze, zooals op de hierbij ge voegde kaart wordt aangegeven, en waarmede zich „de Commissie voor de Openbare Werken kan veree- „nigen, komt de voorgevel van de op te richten ge bouwen in die lijn". Toen dit punt in de Commissie voor de Openbare Werken is behandeld, liep die rooilijn echter anders, daar kon de Commissie zich toen mee vereenigen, doch op de kaart, die nu hierbij ligt, wordt de rooi lijn heel anders, er komt nu een bocht in de rooilijn tot aan den voorkanttrottoir en die rooiijn is niet meer zoo als door de commissie is aangegeven. Met deze rooilijn kan spreker zich dan ook niet vereenigen. De heer 0. F. de Vries (wethouder) zegt, dat, toen deze zaak in de Commissie voor de Openbare Werken

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 2