12 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Februari 1920.
is besproken, de rooilijn slechts is doorgetrokken tot
de centrale keuken. Heeft de heer Fransen toen be
doeld dat het zoo zou zijn voor den geheelen Poppe-
weg Spreker wil wel onderzoeken, waarom die
bocht nu in het trottoir is aangegeven, maar dan
moet het punt nog even worden aangehouden en daar
is geen bezwaar tegen, omdat het niet dringend is.
Spreker is het er mee eens, dat de rooilijn in de
commissie niet zoo is vastgesteld geworden.
De heer Fransen zegt, dat dit juist zijn bedoeling
is, daar de zaak in de commissie anders is besproken.
Nu is die bocht er bij gemaakt, dus als men nu
besluit, doet met dit niet zooals door de commissie is
vastgesteld. Spreker zou er voor zijn om dit punt
nog eens aan te houden en nader onder de oogen
te zien.
De heer 0. F- de Vries (wethouder) meent, dat er
geen bezwaar tegen is dat het punt wordt aange
houden.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten het punt
aan te houden tot een volgende vergadering.
9 i Agenda no. 9.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om gunstig te adviseeren aan het hooger
bestuur omtrent een wijziging van de bezoldiging van
den Commissaris van Bolitie, in dien zin, dat zijne
dienstjaren als inspecteur van politie in deze gemeente
daarvoor medetellen.
Dit voorstel luidt als volgt
Naar aanleiding van het daartoe door U aan Hare
Majesteit de Koningin gericht adres van 9 Mei 1919,
werd bij Koninklijk besluit van 19 Augustus 1919,
no. 45, de bezoldiging van den Commissaris van
Politie nader geregeld. Naar die regeling beloopt
sedert 1 Januari 1919 de jaarwedde 3500.tot
4500.en worden de periodieke verhoogingen,
respectievelijk 400,—, 300,— en 300.—, om de
drie jaren toegekend. Voor de toekenning dezer
periodieke verhoogingen geldt de bepaling, dat voor
den thans in dienst zijnden functionnaris alleen de
jaren, welke hij als Commissaris van Politie in deze
gemeente heeft doorgebracht, in aanmerking komen.
De Commissaris van Politie heeft als zoodanig 7
dienstjaren en zijn wedde bedraagt dus, in verband
met de weergegeven bepaling,/4200.De bedoeling
van Uwe Vergadering, ook in het bovenaangehaalde
adres aan de Kroon overgegaan, was, do periodieke
verhoogingen, evenals bij andere gemeenteambtenaren,
te doen toekennen om het jaar en dus den Commis
saris dadelijk te brengen op het maximum der bezol
diging. Daarvan is bij het Koninklijk besluit afgeweken.
Daarom zijn door den Burgemeester pogingen
aangewend, om met behoud van de aangenomen
regeling der periodieke verhooging eene bepaling in
het leven te roepen, waarbij voor den tegenwoordigen
Commissaris van Politie de dienstjaren, welke hij
in deze gemeente doorbracht als inspecteur van
politie, te laten meetellen. Daarover verzoekt de
Commissaris der Koningin in de provincie, als voor
zitter van het college van Gedeputeerde Staten, dat
krachtens artikel 19] der Gemeentewet over deze bezol
diging wordt gehoord, het advies van Uwe Vergadering.
Gezien de bedoeling, welke bij het bovenaangehaalde
adres aan de Koningin voorzat, om den Commissaris
van Politie op het maximum der bezoldiging te brengen,
geven wij U in overweging te besluiten
Burgemeester en Wethouders te machtigen aan
Gedeputeerde Staten als Uw advies mede te deelen,
dat Uwe Vergadering zich kan vereenigen met het
opnemen van eene bepaling in het Koninklijk besluit
tot i egeling van de bezoldiging van den Commissaris
van Politie te Leeuwarden, dat voor den tegenwoor
digen titularis de dienstjaren in deze gemeente èn als
inspecteur van politie èn als commissaris doorgebracht,
voor de periodieke verhoogingen medetellen.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
10. Agenda no. 10 Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot het geven aan Burgemeester en Wet
houders van de bevoegdheid om het opnemen van de
boeken en de kas van den gemeente-ontvanger en de
bedrijven aan den verificateur der gemeente-financiën op
te dragen.
Dit voorstel luidt als volet
D
Bij raadsbesluit van 28 Februari 1911 (Handelingen
blz 24) is met gebruikmaking van de gelegenheid,
geopend bij artikel 116 der Gemeentewet aan Burge
meester en Wethouders de bevoegdheid gegeven het
opnemen van de boeken en de kas van den gemeente
ontvanger en van die bedrijven, waarvoor een regeling
is getroffen, als bedoeld in artikel 114èis van genoemde
wet, op te dragen aan dat lid van hun college, dat
meer in het bijzonder met de voorberereiding der
zaken, de financiën der gemeente betreffende, is belast.
Nu sinds in de sterkte van het personeel ter
secretarie ook is opgenomen de verificateur der ge
meente-financiën, die den wethouder bij genoemde
opneming toch reeds bijstaat, komt het wenschelijk
voor, dat ons college tevens dezen ambtenaar voor
die werkzaamheden kan aanwijzen.
Wij hebben daarom de eer U voor te stellen te
besluiten, met aanvulling van het aangehaald besluit
van 28 Februari 1911 Burgemeester en Wethouders
tevens de bevoegdheid te geven het opnemen van de
boeken en kas van den gemeente-ontvanger en van
die bedrijven, waarvoor een regeling is getroffen als
bedoeld in artikel 114bis der gemeentewet, op te
dragen aan den verificateur der gemeente-financiën.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
11. (Agenda no. 11.) Prae-advies van Burgemeester
en Wethouders op een adres van Tj. Kolk e. a. betref
fende doortrekking van de Willem Loréstraat in de
richting van den Poppeweg.
Dit prae-advies luidt als volgt
Bij raadsbesluit van 11 November 1919 werd in
onze handen om prae-advies gesteld een adres van
Tj. Kolk e.a., allen eigenaars van perceelen aan het
Zuidvliet, waarbij zij verzoeken om, ten behoeve van
eene betere transportgelegenheid voor hunne zaken,
de Willem Loréstraat door te trekken in de richting
van den Poppeweg, waarbij adressanten bereid zijn
hunne medewerking te verleenen. Het ligt, gelijk een
blik op de kaart aantoont, echter voor de hand de
Willem Loréstraat door te trekken in rechte richting,
dus over het land van mevrouw FeitzMeddens, de
kadastrale perceelen sectie G nos. 5910 en 10852, en
niet over de noordelijk daaraan grenzende perceelen
van adressanten. Trouwens bij Uw besluit van 22
December 1919 no. 561R/298, waarbij voor dit door
te trekken gedeelte een rooilijn werd vastgesteld, is
dit standpunt reeds ingenomen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Februari 1920. 73
Als adressanten dan ook de medewerking der ge
meente voor die doortrekking vragen, dan kunnen zij
verwezen worden naar de artikelen 3 en volgende der
Bouwverordening, waar nauwkeurig geregeld is op
welke wijze en onder welke voorwaarden straataanleg
op particulier terrein tot stand komt; voor de ge
meente bestaat er geen enkele aanleiding in dezen de
taak van den particulier over te nemen.
Wij hebben de eer U voor te stellen te besluiten,
Burgemeester en Wethouders te machtigen adressanten
ia den bovenaangegeven zin in te lichten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
12. (Agenda no. 12.) Prae-advies van Burgemeester
en Wethouders op het adres van het bestuur der R. R.
Schoolvereeniging betreffende het door hem aan te stellen
personeel, dat voor de wettelijke vergoeding uit de ge
meentekas in aanmerking komt.
Dit prae-advies luidt als volgt
Artikel 59 decies, eerste lid, der Wet van 14 Juli
1919 (Staatsblad no. 493) tot wijziging der wet tot
regeling van het lager onderwijs bepaalt dat, indien
in eene gemeente aan eene openbare school meer
onderwijzers verbonden zijn dan het aantal, waarvan
ingevolge de artt. 48 tot en met 48ter de jaarwedden
door het Rijk aan de gemeente worden vergoed, het
bestuur eener, naar de onderscheidingen van art. 2bis,
overeenkomstige bijzondere school in die gemeente
aanspraak op vergoeding uit de gemeentekas heeft
van de jaarwedden van even zooveel aan die school
verbonden onderwijzers boven het aantal, waarvan
de jaarwedden ingevolge art. 59 door het Rijk aan
dat bestuur worden vergoed.
Tot het bekomen van de hierbedoelde vergoeding
uit de gemeentekas is volgens art. 15 van het Konink
lijk besluit van den 11 September 1919 (Staatsblad
no. 565) het betrokken schoolbestuur verplicht jaar
lijks in de maand Januari na afloop van het jaar een
daartoe strekkend verzoek aan het bestuur der ge
meente te zenden, waarop door den gemeenteraad
een beslissing wordt genomen.
De vraag is echter gerezen hoeveel onderwijzers
als bovenbedoeld door het schoolbestuur aan de ge
meente in rekening kunnen worden gebracht, daar
het getal onderwijzers aan de openbare scholen van
dezelfde soort in deze gemeente, aanwezig boven het
aantal waarvan ingevolge de artt. 48 tot en met 48<er
do jaarwedden door het Rijk worden vergoed, niet
aan al die scholen gelijk is. Nu spreekt art. 59decies
slechts van het aantal onderwijzers aan „eene" open
bare school, waaruit door een schoolbestuur zou kunnen
worden gelezen dat het bij de bepaling van het aantal
boventallige onderwijzers te zijner keuze als maat
staf mag nemen het getal onderwijzers, verbonden
aan die overeenkomstige openbare school, waar het
getal boventallige onderwijzers misschien door toe
vallige omstandigheden het grootst is. Een dergelijke
uitlegging zou ongetwijfeld in strijd zijn met de be
doeling van den wetgever en zeker ook niet de goed
keuring van den gemeenteraad wegdragen.
Ten einde in dezen een vasten regel te volgen
waardoor voor de betrokken schoolbesturen misschien
teleurstellingen zullen kunnen worden voorkomen,
komt het ons gewenscht voor dat door den gemeente
raad een algemeen besluit wordt genomen betreffende
de wijze, waarop art. 59 decies zal worden toegepast
ten aanzien van het getal voor vergoeding uit de
gemeentekas in aanmerking komende onderwijzers
aan bijzondere scholen. Dit mede in verband met
een intusschen bij den Raad ingekomen schrijven
van de R. K. Schoolvereeniging alhier, waarin ge
vraagd wordt hoe groot in verband met art. 59 decies
der wet het maximum-aantal leerkrachten mag zijn
aan de R. K. Jongensschool voor gewoon lager onder
wijs en aan de R. K. Jongensschool voor M. U. L. O.,
opdat de onderwijzers, voor wie het Rijk de jaar
wedden niet vergoedt, in aanmerking kunnen gebracht
worden voor gemeentelijke vergoeding.
Als maatstaf ware hierbij aan te nemen het be
ginsel, neergelegd in art. 14, tweede lid, der verorde
ning ter uitvoering van de verordening tot regeling
van het openbaar lager onderwijs (gemeenteblad no.
11 van 1916) zooals die nader is gewijzigd, waarbij
bepaald is dat in gewone omstandigheden geen lokaal
(d. i. klasse) van de scholen der tweede en der derde
klasse meer dan veertig, van de scholen der eerste
en der vierde klasse tot en met het zesde leerjaar
meer dan dertig en voor de hoogere leerjaren meer
dan vier en twintig leerlingen zal bevatten.
Wij hebben derhalve de eer U voor te stellen te
besluiten
I. bij de beoordeeling van ingekomen verzoeken
om vergoeding uit de gemeentekas als bedoeld bij
artikel 59 decies, eerste lid, der wet van 14 Juli 1919,
Staatsblad no. 493, zullen de volgende regelen gelden
a. de bepaling van het getal voor vergoeding in
aanmerking komendo leerkrachten zal geschieden in
verband met het voorschrift van artikel 14, tweede
lid, der verordening ter uitvoering der verordening
tot regeling van het openbaar lager onderwijs (ge
meenteblad no. 11 van 1916) zooals die nader is
gewijzigd, waarbij bepaald is dat in gewone omstandig
heden geen klasse van de scholen der tweede en der
derde klasse meer dan veertig, van de scholen dor
eerste en der vierde klasse tot en met het zesde
leerjaar meer dan dertig en voor de hoogere leerjaren
meer dan vier en twintig leerlingen zal bevatten
b. indien splitsing van leerjaren in twee of meer
klassen heeft plaats gehad, zonder dat het totaal
getal leerlingen in die leerjaren naar de onderschei
dingen, onder a vermeld, meer bedroeg dan onder
scheidenlijk 40, 30 en 24, zal de vergoeding slechts
worden uitgekeerd voor niet meer leerkrachten dan
noodig geweest zouden zijn, wanneer geen splitsing
had plaats gehad.
II. aan de R. K. Schoolvereeniging alhier in
antwoord op haar verzoek mededeeling te doen van
het onder I genomen besluit.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
13. Agenda no. 13.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot verhuring van onderscheidene landerijen
der gemeente.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij raadsbesluit van 28 Januari 1919 no. 35R/22
werden verschillende landerijen van de gemeente
verhuurd, onder anderen die gelegen om en nabij de
villa Baensein met het daarop staande koetshuis met
stallen en schuur aan G. Staphorsius, de perceelen losse
landen aan den weg Achter de Hoven kadastraal
bekend gemeente Leeuwarden sectie C, nos 3657 en
3653 aan Joh. Postma en ten zuiden van de spoorlijn
Leeuwarden-Groningen, kadastraal bekend gemeente
Leeuwarden sectie G, nos. 5763, 3658 aan T. IJlst
en 3655 en 3660 aan M. J. van der Meulen het
perceel kadastraal bekend gemeente Leeuwarden sectie
F no. 1291 met de herberg „De Bleek" c.a. aan de
Wed. Klopma en de perceelen behoorende tot de
boerderij van P. Bergsma.
De huur van al deze perceelen werd voor één jaar