82 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Februari 1920. als het er staat, blijft het toch oen feit, dat aan het Kanaal tot nog toe bouwterrein niet werd uitgegeven in erfpacht maar verkocht. Of dit zoo zal blijven is, zooals Burgemeester en Wethouders terecht zeggen, lang niet zeker, ieder geval kan, zooals het college zegt, worden besproken en daarover beslist worden. Maar spreker vindt het toch veel beter en radicaler te besluiten om alleen in erfpacht te geven, dan is het eens voor altijd uitgemaakt, tenzij natuurlijk het besluit later weer wordt ingetrokken. Men heeft de erfpacht wel verplichtend gesteld voor don woningbouw en zooals nu dat terrein voor den woningbouw uitsluitend in erfpacht kan worden gegeven, wil de motie het ook voor den fabrieksbouw. Daarvoor is nog weinig in erfpacht uitgegeven. En de Raad kan daar nu wel bij ieder afzonderlijk geval over beslissen, maar 't is toch heel iets anders als de Raad er nu over beslist, zonder een bepaald geval voor oogen te hebben. Als er een gegadigde komt bij Burgemeester en Wethouders voor terrein voor fabrieksbouw, dan zal er thans zeer zeker over verkoopen worden gesproken, omdat dit altijd zoo geweest is en dat zal niet het geval zijn wanneer sprekers motie is aangenomen. Dan is enkel uitgifte in erfpacht mogelijk en dan weten Burgemeester en Wethouders welke richting de Raad op wil. Wordt de motie niet aangenomen, dan komt er weer een voorstel ter tafel, met al de voorbereiding daartoe en met de mededeeling, dat men den grond kan verkoopen voor zooveel, terwijl do toekomstige eigenaar rekent op koop. Wanneer de grond niet in koop is te krijgen, dan heeft men ook geen dreigementen, als„Dan bouw ik in een andere stad, enz.", te vreezen. De fabrikanten blijven toch niet uit Leeuwarden weg, omdat hier alleen grond in erfpacht is te verkrijgen zij zullen daarom evengoed hun zaken hier vestigen. Het groote voordeel van erfpacht is, evenals bij den woningbouw, dat de gemeente een zekere zeg genschap over den grond behoudt, zoodat zij bij eventueelen aanleg van kanalen, straten enz. niet genoodzaakt is, dien grond voor abnormaal hooge prijzen te koopen, zooals in de oude stad bij fabrieks bouw moet de grond dan ook voor de gemeente be houden blijven. Toen spreker dit schrijven van het college eerst las, dacht hij „Burgemeester en Wethouders gaan met de motie mee. 't Schrijven is dan ook hoelemaal in dien geest, Burgemeester en Wethouders willen dien kant ook wel op, hun conclusie had ook even goed kunnen zijn wij stellen voor, de motie aan te nemen. Ze zeggen, dat het practisch op hetzelfde neer zal komen. Maar dan hindert het ook niet, dat de motie wordt aangenomen en dan weten Burge meester en Wethouders waar zij zich aan te houden hebben en de gegadigden ook. Do heer Borghuis (wethouder), gehoord de uitspraak van den heer Nijholt over dit prae-advies, krijgt den indruk, dat de heer Nijholt daar iets tegen heeft willen zeggen en dat hij absoluut zijn zin wil hebben. Spreker kan zich niet voorstellen, dat do heer Nijholt meent wat hij heeft gezegd De heer Nijholt„Dat is sterk De heer Berghuis (wethouder): en waarom? Omdat reeds dezelfde woorden als van den heer Nijholt tusschen de regels van hot prae-advies doorschemeren. Het college heeft daar ook alles voor gevoeld, heeft gemeend den heer Nijholt tevreden te moeten stellen, maar tevens, dat de beslissing steeds zal worden over gelaten aan den Raad. Slechts als men bang is voor een dreigement van de fabrieksbouwers, zou dat de eenige oorzaak zijn waarom men dit voorstel van Burgemeester en Wethouders niet zou aannemen, daar men het dan beter zou achten, voordat de gegadigde er om komt, de erfpacht in een verordening vast te leggen. Doch evenmin als het college er voor gevoelt om zich te binden aan het enkel uitgeven in erfpacht, evenmin gevoelt het er voor om den grond niet in erfpacht uit te geven en te verkoopen. De Raad blijft nu echter geheel vrij, kan rekening houden met de ligging der naburige fabrieken, doch blijft steeds vrij. Wat betreft de laatste woorden van den heer Nijholt, de omstandigheid dat een eventueele kooper rekent op eigendom, de Raad bezit dan toch zoowel de vrij heid om het in eigendom als wel in erfpacht te geven. Spreker meent dat er geen enkel bezwaar tegen dit systeem bestaat en kan zich dan ook niet begrijpen, waarom dit prae-advies den heer Nijholt niet bevredigt. De heer Nijholt meent, dat de heer Berghuis hem niet heeft begrepen. Sprekers bezwaren tegen het prae-advies zijn niet groottoen hij dit eerst las, dacht hijhet college gaat met mij mee, het neemt de motie aan. En nu zegt de heer Berghuis wel dat spreker beslist zijn zin wil hebben, doch dan kan spreker even goed de zaak omdraaien en zeggenBurgemeester en Wethouders willen hun zin hebben. Als de Raad de motie aanneemt heeft men een lijn. De wethouder zegt weldan is men gebonden, maar waarvoor maakt men dan verordeningen, dat is alles om een lijn voor de toekomst uit te stippolon, daar mede binden wo ons en anderen. Ten opzichte van fabrieksterreinen worden er altijd voorstellen gedaan om deze te verkoopen. Wil het college toezegging doen om te dien opzichte niet met zoodanige voor stellen te komen, dan is het wat anders, maar dat zeggen Burgemeester en Wethouders niet. Zij zeggen ook niet het tegendeel, maar zij willen doorgaan in de richting, zooals tot nu toe is gedaan. En dan heeft de practijk spreker geleerd dat ten opzichte van bouwterreinen voor woningen de erfpacht wordt voorgestaan, maar bij andere terreinen, voor fabrieks bouw, draait het meestal op verkoopen uit. De Voorzitter wenscht even het gesprokene van den heer Berghuis te onderstreepen. Tenzij men zich op het standpunt stelt, dat de erfpacht het eenig zalig makende op aarde is en dat is het eenige argu ment van den heer Nijholt, dat moet het eenige zijn dan kan men geen bezwaren hebben tegen dit prae- advies. Met de motie aan te nemen zal men den Raad meer binden dan ooit. De Raad heeft de vrijheid om te beslissen over erfpacht en koop en zal het in 't al gemeen het principe van den Raad zijn om, welk terrein ook, in erfpacht te geven, dan zal hij toch nooit voor koop stemmen. Het kan op een gegeven moment echter gebeuren, dat de meerderheid van den Raad niet staat op hetzelfde standpunt als van den heer Nijholt en dan besluit men tot koop. En waarom zou men hiertoe kunnen besluiten De eenige reden daartoe zou op 't oogenblik slechts kunnen zijn, dat de menschen bij uitgifte in erfpacht hier niet met hun fabrieken zullen komen. De heer Nijholt heeft zelf gezegd, dat, wanneer men dit argument bij wil brengen, dit niet zoo erg sterk is. Spreker gelooft dan ook wel, dat de heer Nijholt zelf den practischen kant wel voelt. En wanneer hij dan volhoudt, dat erfpacht het eenige is, wat men moet doen, zal hij daarmee zijn practisch standpunt verloochenen. Als de Raad nu zei„alleen verkoopen", dan stond de heer Nijholt op een ander standpunt. Hier is echter eenvoudig elke beslissing overgelaten aan den Raad, deze bepaalt. En was bet nu nog, dat we hier een Raad hadden die 10 of 20 jaar hier zat, maar't vast Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Februari 1920. 83 leggen van enkel uitgifte in erfpacht zal óf tot gevolg hebben dat een latere Raad zich daar tegen wil en dank aan moet houden óf 't gevolg zal zijn, dat men dan zegt: de destijds vastgestelde verordening zullen we nu maar weer intrekken. En laat men nu daar niet mee beginnen. Spreker gelooft, dat men hier moet staan op het standpunt waarop men altijd heeft gestaan, dat aan fabrieken niet alleen grond in erfpacht wordt gegeven, maar naar gelang men het gemeentebelang, als het zoover is, het beste dientóf in erfpacht óf in koop. Wanneer een groote en bloeiende industrie hier alleen kan komen, wanneer men den grond in eigen dom kan kijgen, is de Raad niet verantwoord met een besluit te nemen als de motie-Nijholt. Spreker meent dat er in zoodanig geval nog wel eens degelijk nader over gepraat kan worden. Hij acht het tegen woordig systeem het beste en adviseert daarom den Raad om de conclusie van Burgemeester en Wethou ders aan te nemen. De heer De Boer kan niet met het advies van Burge meester en Wethouders meegaan. De Burgemeester hoeft in 't midden gebracht dat, tenzij men op 't standpunt staat, dat erfpacht het alleen zaligmakende is, men niets tegen het prae-advies kan hebben. Welnu, spreker staat op dat standpunt. Hij vindt, dat de grond van zooveel gewicht is voor de gemeenschap, dat die gemeenschap den grond te allen tijde in handen moet hebben. Yoor die uitgifte van grond door de gemeente moet een algemeen geldend be ginsel zijn en dan is de grondslag van die regeling do erfpacht. Tegen het voorstel-Nijholt inzake erf pacht zijn eenige bezwaren ingebracht, doch deze zijn, volgens spreker, niet erg steekhoudendzie maar naar wat in andere groote gemeenten gebeurt en gebeurd is. In den Haag is eenige jaren geleden een veror dening op de uitgifte van grond aangenomen, die hetzelfde inhoudt wat de motie-Nijholt wil en spreker gelooft niet, dat er geconstateerd kan worden, dat de industrie zich in den Haag thans minder sterk uit breidt dan toen de grond nog gekocht kon worden. Ook in Amsterdam wordt de grond niet verkocht, maar in erfpacht gegeven ook daar huldigt men het standpunt dat de gemeente zeggenschap moot houden over den grond. Wanneer de grond ook tengevolge van de omliggende panden in waarde zal stijgen, moet dit niet ten goede komen aan het individu dat eigenaar is, maar moet die waardevermeerdering ton goede komen aan de gemeenschap. Er is 't midden gebracht, dat wanneer zich hier een bloeiende industrie zou kunnen gaan vestigen, deze afgeschrikt zou kunnen worden doordat hier de bepaling bestaat, dat alleen grond in erfpacht wordt gegeven. Spreker kan zich in zoo'n geval niet indenken, het is hem niet mogelijk zich voor te stellen, dat een industrie zich hier zou willen vestigen, als deze reeds wordt afgeschrikt door de wijze van beschikking over den grond. Wanneer oen bloeiende industrie er over denkt om zich hier te vestigen, dan gelden daarvoor heel andere en veel zwaarder wegende beweegredenen dan leggen de economische factoren wel zooveel ge wicht in de schaal dat deze over de al of niet vestiging beslissen. Door den Voorzitter is gezegd, dat een verordening den Raad zou binden, maar, het is door den heer Nijholt ook reeds gezegd, dat gebeurt door elke ver ordening. Door een volgenden Raad zal die kunnen worden herzien of ingetrokken, maar dat is het ken merk van iedere verordening. Er wordt hier enkel ook verlangd verordenend op te treden en de bepaling tot enkele uitgifte in erfpacht vast te leggen. Spreker gaat met het voorstel-Nijholt mee, en adviseert dit aan te nemen. De heer Dijstra merkt op, dat de heer Do Boer, zooals hij wel vaker doet, zijn bewijsmateriaal van buiten heeft aangevoerd. Spreker wil de waarde daarvan niet ontkennen, maar ook niet bevestigen omdat hij die zelfde bewijsgronden niet tot zijn beschikking heeft en er dus niet over kan oordeelen. De heer De Boer zegt verder, dat hij niet weet wat voor be zwaren er tegen de motie-Nijholt zijn en spreker weet dit eigenlijk ook niet, maar met die terreinen kan zich toch een bepaald geval voordoen. Spreker weet niet of dit betrouwbaar is, maar hij kan zich voorstellen dat het b.v. zoo kan zijnGesteld dat de erfpachtsuitgifte alleen wordt toegepast dan is het dus zoo, dat de gemeente recht behoudt op den grond en dat degene, die daarop gebouwd heeft, dus maar half eigenaar is. Waar nu de gemeente aan die bebouwing bepaalde condities verbindt, kan het geval zich voordoen dat er wordt gezegd Dan maar af breken. En met dergelijke mogelijkheden zal men rekening houden. Dan kan men hier een gemeenteraad krijgen die sterk in 't teeken staat van de partij van den heer De Boer. En wanneer de termijn van erfpacht dan afge- loopen is, zou een dergelijke gemeenteraad wel eens een bepaalde verordening kunnen vaststellen, waarbij verder de exploitatie der erfpachtsgronden geheel aan de gemeente kwam. Of dat hier ook groote bezwaren zouden kunnen zijn Spreker weet het niet, maar hij acht het toch niet onmogelijk. De heer De Boer gelooft niet, dat het gevoel van den heer Dijstra dezen een veilige gids is geweest. De heer Dijstra zegt„wanneer de grond in erfpacht wordt gegeven dan is de erfpachter maar half eigenaar en dan kunnen de toestanden zeer wisselvallig worden door de condities." Verder zegt hij dat als de tijd van erfpacht is afgeloopen en sprekers partij hier meer zeggenschap heeft, er gevaarlijker condities znllen worden gesteld. Dat kan, zegt spreker, echter ook voor dien tijd; als mijn partij hier meer zeggenschap krijgt zal zij de bepalingen wol zoozeer herzien, dat het andere voor den heer Dijstra heusch geen bezwaar behoeft te zijn. En bovendien, wanneer de grond voor de gemeenschap van veel beteekenis is, voor het leggen van een weg of het graven van een kanaal b.v., dan kan de gemeente toch altijd door onteigening de beschikking krijgen over den grond. Absolute vastheid ten opzichte van het behoud van den grond bestaat toch niet, dit bezwaar vervalt dus. En de bepalingen kunnen zoo worden gemaakt, dat ook de eigenaren van fabriekszaken er zeer weinig bezwaar tegen kunnen hebben do opstallen zullen eventueel toch moeten worden vergoed. Den heer Dijstra schijnt het toch toe dat het betoog van den heer De Boer niet juist is. De heer De Boer tracht zich sterk te maken met den economischen kant, maar 't is voor spreker de vraag of de heer De Boer niet in sterke mate den economischen kant naar voren schuift om de politiek naar binnen te loodsen. Spreker weet niet of zijn voelhorens hem bedriegen, maar hij heeft niet het gevoelen dat dit zoo is. De heer OosterhofF heeft, toen hij het voorstel- Nijholt las, den indruk gekregen, dat dit zeer onvol ledig was en wel hierom, omdat do wijze van uitgifte in erfpacht niet nader omschreven is. Uit de discussies is nu wel gebleken wat men wenscht en hieraan zijn inderdaad voordeelen verbonden, n.l. dat de grond als 't ware verhuurd wordt en de mogelijkheid bestaat om er weer de vrije beschikking over te krijgen. Dit is dan de erfpacht met veranderlijken canon, die op een bepaald oogenblik eindigt. De beschikking over

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 8