84 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Februari 1920.
een bepaald terrein loopt alzoo tot een bepaald jaar
en niet voor een bepaalden tijd. Nam men erfpacht
voor een bepaalden tijd, dan zou men niet een complex
van terreinen in zijn geheel aan erfpacht kunnen
onttrekken, maar dan kwam vandaag het eene en
morgen het andere terrein vrij. Spreker meent echter
dat de erfpacht tot een bepaald jaar voor de industrie
wel degelijk groote bezwaren kan opleveren, want
wanneer er dan van zeker complex een bepaald deel
overblijft, waarvan de termijn reeds spoedig eindigt,
zal men daar nimmer gegadigden voor kunnen vinden.
Spreker meent dan ook dat men hier niet alleen moet
spreken van een dreigement, maar dat er voor de
industrie wel degelijk gegronde redenen zijn om niet
op erfpacht te willen bouwen.
Spreker concludeert dan ook uit het voorafgaande,
dat men nog nader dient te omschrijven wat men
wil. Men heeft hier verschillende soorten van erfpacht,
de eeuwigdurende erfpacht, die weinig voordeelen
biedt en die met veranderlijken canon en voor be
paalden tijd. Welke van deze twee zou men nu
wenschen
De heer Nijholt zegt, dat de heer Oosterhoff sprekers
voorstel niet volledig vindt, maar dit ligt, meent
spreker, voor de hand, waar het er hier meer om
gaat om het beginsel uit te spreken. Later kan dan
een nadere wijziging der verordening het gevolg zijn.
Er staat zelfs in sprekers voorstel een uitnoodiging
aan Burgemeester en Wethouders om „zoodanige
wijzigingen der erfpachtsvoorwaarden aan den Raad
voor te stellen, dat do fabrieksbouw door dezen maat
regel niet op ernstige belemmeringen zal stuiten".
De voordeeion van erfpacht blijven daarbij behouden
en kunnen ook behouden blijven bij een ander systeem
dan tot een bepaald jaar.
De hoofdzaak is hier, dat de gemeente bij even-
tueelen aanleg van straten of het graven van een
kanaal enz. de beschikking heeft over het terrein
waar de fabrieken gevestigd zijn. Als dat terrein is
verkocht, moet men er weer abnormaal hooge prijzen
voor betalen, terwijl bij erfpacht dit ook op een
andere manier mogelijk is.
De heer De Boer moet nog een paar woorden in
't midden brengen, 't eene tot den heer Dijstra en
't andere tot de heeren Dijstra en Oosterhoff.
Het eerste is dan ditwanneer de heer Dijstra
zegt, dat spreker den economischen kant naar voren
brengt, maar ook den politieken kant tracht binnen te
loodsen, dan wil spreker opmerken, dat de politieke
kant van een voorstel van dezen kant nooit vermof-
feld wordtwij durven daar wel voor uit te komen
als dit in het belang van de zaak is.
En dan ten tweede wat het verschil betreft tus-
schen erfpacht en verkoop van grond. Bij den over
weg naar Huizum staat een oud complex gebouwen,
een sta-in-den-weg voor het verkeer. Als de gemeente
vroeger alleen grond had uitgegeven in erfpacht en
niet in verkoop, dan was die toestand niet zooals hij
nu is. Daaruit blijkt wel, dat de erfpacht beter is,
dan de perceelen te verkoopen.
De heer Oosterhoff moet nog even op de laatste
woorden van den heer Nijholt terugkomen en meent
dan dat diens redeneering niet juist is. Hetzelfde
geldt ten opzichte van de woorden van den heer De
Boer. Om bij diens voorbeeld, don sta-in-den-weg bij
den overweg naar de Schrans te blijven, merkt spreker
op, dat het niet juist is dat men door vroegere
uitgifte in erfpacht daar thans de beschikking over
zou kunnen krijgen. Wanneer de termijn voor erfpacht
voor het eene gedeelte van het complex verstreken
was, zou men moeten wachten tot de termijn voor
het andere afliep en dus komt het spreker voor, dat
men zooiets alleen kan doen bij uitgifte tot een be
paald jaardan kan men er op hetzelfde oogenblik
over beschikken. Spreker meent dat ook juist daarom
de erfpacht tot een bepaald jaar in 't leven geroepen is.
De heer Nijholt moet nog een enkel woord zeggen
naar aanleiding van de woorden van den heer Oos
terhoff. Spreker 'heeft voor zich de erfpachtsvoorwaar
den en daar staat in artikel 22, waarboven staat rte
niet gaan van het recht van erfpacht op grond van
het algemeen nut", op welke manier de erfpacht kan
eindigen en men den termijn kan verkorten. Dat ge
schiedt enkel door een besluit van den Raad, zoodat
de gemeente, als het noodig is, wel degelijk te allen
tijde de beschikking over in erfpacht uitgegeven grond
kan terugkrijgen.
De beraadslagingen worden gesloten.
De conclusie van het schrijven van Burgemeester
en Wethouders, in stemming gebracht, wordt met 19
tegen 6 stemmen aangenomen, zoodat ten aanzien
van de motie-Nijholt-De Boer wordt overgegaan tot
de orde van den dag.
Vóór stemmende heeren Lautenbach, Terpstra,
Postma, Visser, Dijstra, De Vos, O. F. de Vries, Van
der Werff, Oosterhoff, Collet, Fransen, Tulp, mevrouw
Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren Van Weideren
baron Rengers, IJ. de Vries, Schaafsma, Schoonder-
mark, Berghuis en Jansen.
Tegen stemmende heeren Tiemersma, Dijkstra,
Zandstra, Nijholt, mevrouw BesuijenLindeboom en
de heer De Boer.
19. (Agenda no. 19 sub a.) Interpellatie van den heer
IJ. de Vries betreffende het stadium, waarin de aanvrage
om steun van de Coöperatieve Vereeniging Woningbouw
verkeert.
De interpellatie wordt geopend.
De heer 0- F. de Vries (wethouder) merkt op dat
deze vraag, die de vorige vergadering is gesteld,
gelijk bij interruptie door den heer De Vos is opge
merkt, bij de begrootingsbehandeling reeds is beant
woord. Spreker wil de data nog wel eens weer opnoe
men, maar omdat in de volgende vergadering de
principieele beslissing omtrent deze kwestie aan de
orde komt, acht hij het niet noodig. Stelt men er
echter belang in, dan wil spreker het wel doen.
De heer Lautenbach meent dat, waar deze aange
legenheid al zoo lang in behandeling is, het nu wel
eens tijd wordt om voort te maken.
De heer IJ. de Vries zegt dat het niet zoozeer de
cijfers en data zijn waarom het hier gaat. De
kwestie is, dat de woningnood zeer nijpend is en nu
krijgen veel menschen hier den indruk, dat het geen
ernst is met het opheffen dier woningnood, dat het
daarmee den slakkengang gaat. Spreker geeft toe dat
daarvoor verontschuldigingen zijn te vindenhet
verdwijnen van den ouden Raad om plaats te maken
voor een nieuwen Raad en de wisseling der wethouders.
Maar waar de woningnood zoo nijpend is, is deze
kwestie toch te lang sleepende gehouden, het duurt
sommige menschen te lang en er is nu althans geen
sprake van dat er met Mei woningen zijn te krijgen.
Op 23 Augustus 1919 is de aanvraag met alle
mogelijke toelichtingen, teekeningen enz. bij Burge
meester en Wethouders ingediend, nu is het Februari
en het is nog niet zoover, dat er met bouwen kan
worden begonnen. Er zat toen wel een kantje aan,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 Februari 1920. 85
om voor December nog subsidie te krijgen, maar in
verband met de opheffing van den woningnood duurt
do zaak toch veel te lang. Was men toen als parti
culier naar iemand toegegaan om een woning te
bouwen met de opdracht dat deze Januari klaar moest,
dan kwam zoo'n woning klaar. Voor deze woningen
zal het echter de vraag zijn of ze met Augustus al
bewoonbaar zullen zijn.
De heer 0. F. de Vries (wethouder) wil den heer IJ.
de Vries wél antwoorden. Deze veronderstelt blijkbaar
dat de aanvraag van de woningbouwvereeniging is
achter gehouden en niet serieus behandeld. Dit neemt
spreker echter niet op zich, dergelijke aanvragen worden
altijd het eerst behandeld.
De heeren van de Coöperatieve Vereeniging „Woning
bouw" spreken telkens van den datum van Augustus,
maar deze aanvraag, zooals zij er ligt, is van 19
November, het eerste plan is geheel veranderd en later
weer ingetrokken, de bouwplannen zijn heelemaal ge
wijzigd. Toen moesten er nog verschillende verande
ringen in de exploitatierekening worden gebracht en
zoo is op 19 November de aanvraag, zooals zij er nu
ligt, ingekomen. Daarna kwam de drukte met de be
grooting er is tusschentijds wel over geconfereerd,
maar eerst in Januari is de kwestie eigenlijk in het
college in bespreking kunnen komen. Toen moest de
kwestie naar de financieele commissie en zoo is ze
verleden week weer bij Burgemeester en Wethouders
gekomen. Een paar dagen later is er met de woning-
vereeniging over geconfereerd en aldus zal de zaak
nu de volgende vergadering aan de orde komen. Er
is dus niet mee getraineerd.
Wanneer een timmerbaas een woning moet bouwen
dan is het volgens den heer IJ. de Vries zoo maar
klaar, maar zoo is 't niet met aangelegenheden als
deze gesteld, daar hier meer aan vast zit.
De heer IJ. de Vries herhaalt dat op 23 Augustus
1919 een aanvraag om grond en subsidie met de
noodige toelichtingen, teekeningen enz. is ingezonden.
Bijna 3 maanden later, op 17 November bereikte het
bestuur der woningvereeniging een schrijven, waarbij
wordt meegedeeld, dat de grond niet beschikbaar was.
Op 18 November is toen een vergadering gehouden
en op 19 November is weer een schrijven gericht aan
Burgemeester en Wethouders. Men had dus toen reeds
3 maanden gelegenheid gehad om de zaak voor elkaar
te brengen, dat is juist de kwestie. Doch toen heeft
men er niets van gehoord en nu na 6 maanden heeft
men er verder niets van gehoord.
De heer 0. F. de Vries (wethouder) heeft de zaak
van September af behandeld. Toen kon men den
grond niet uitgeven, omdat men daarover aan 't on
derhandelen was met het Rijk, waarom men niet over
denzelfden grond kon beschikken. Toen de beslissing
omtrent dien grond is afgekomen, heeft het college
een conferentie gehad met de woningvereeniging en
is een ander gedeelte van het terrein voor bebouwing
aangewezen. Eerder kon er dus ook niet aan ge
werkt worden.
De interpellatie wordt gesloten.
20. (Agenda no. 19 sub b). Interpellatie van den heer K.
de Boer, omtrent de reden, waarom in deze gemeente
met de schoolvoeding en kleeding nog geen aanvang is
gemaakt.
De interpellatie wordt geopend.
De heer Schoondermark (wethouder) heeft den heer
De Boer de vorige vergadering meegedeeld, dat hij
een onderzoek zou instellen hoe het staat met de ver
strekking van kleeren aan schoolkinderen. Naar aan
leiding van dat onderzoek kan spreker op 't oogenblik
meedeelen, dat er kleeren, bestaande uit paren sokken
en kousen, zijn verstrekt aan 393 kinderen, waarvan
aan gemeenteschool no. 1 21, school 5 38, school 6
34, school 7 47, school 8 36, school 9 23, school 10
28, school 11 40 en school 13 24aan de bijzondere
school in de Kruisstraat 42, aan de bijzondere school
van den heer Kuiper 46 en aan de R. K. school en
de R. K. meisjesschool elk 22 en bovendien aan 5
van de bewaarscholen elk 6. Dat is het wat de
kleeren betreft en wat de klompen aangaat kan spreker
meedeelen, dat de tweede uitdeeling aan den gang is.
Hiervan wordt gebruik gemaakt door alle openbare
en R. K. scholen.
Wat de voeding betreft, aan het onderwijzend per
soneel van verschillende scholen is gevraagd of er
ook schoolverzuim plaats heeft volgens artikel 35 der
Leerplichtwet, wat aanleiding zou wezen om te voor
zien in het gebrek aan voeding en om dan voor de
verstrekking daarvan een practischen weg aan te
geven. De schoolarts is druk bezig om kind voor
kind te onderzoeken en den gezondheidstoestand vast
te stellen, om naar aanleiding daarvan tot de conclusie
te komen of de noodzakelijkheid daar is om kinder
voeding in te stellen. De schoolarts heeft gevraagd
hem hierbij niet te haasten, omdat het onderzoek zoo
ernstig is, wil hij tot een goede conclusie komen.
Waarop spreker hem nadrukkelijk heeft gevraagd
kalm en secuur te werken. Bovendien heeft de school
arts aan spreker verzocht bij Burgemeester en Wet
houders een crediet to vragen voor 3 weegschalen,
om daarmee het onderzoek beter mogelijk te maken.
Deze kosten per stuk 150.spreker vraagt nu
meteen dat crediet tot een som van 450.
Dit was het wat spreker hieromtrent had mede te
deelen.
De heer De Boer wil in de eerste plaats opmerken,
dat hij nu nog geen antwoord heeft ontvangen op de
door hem gestelde vraag. Spreker zal die vraag nog
eens voorlezen„Welke is de reden dat in de ge
meente Leeuwarden nog met schoolvoeding en klee
ding geen aanvang is genomen?" Dat is de eerste
vraag en daar heeft de Wethouder van Onderwijs
slechts gedeeltelijk op geantwoord en wel in dezen
vorm dat aan 393 kinderen een paar sokken en kousen
zijn verstrekt en dat men op 't oogenblik met de
tweede uitdeeling van klompen bezig is. Maar school
voeding is niet verschaft geworden en nu is sprekers
vraag waarom tot op dit oogenblik niet, waar het
noodig is, schoolvoeding is verschaft, Spreker heeft
die vraag gesteld, omdat deze zaak eigenlijk een ge
schiedenis heeft n.l. deze: Bij de begrooting, die dit
jaar zeer laat is behandeld, lag bij de begrootings-
stukken een dossier van de hoofden der niet-betalende
scholen en daarin gaven die hoofden den Raad als
hun meening te kennen, dat schoolvoeding en scliool-
kleeding dit jaar wederom noodig zou zijn. Bij de
behandeling der begrooting is over schoolvoeding en
schoolkleeding door den heer Zandstra gesproken en
toen is van de zijde van Burgemeester en Wethouders,
zonder de hoegrootheid van het te besteden bedrag
te noemen, de toezegging gedaan, dat Burgemeester
en Wethouders ruimschoots aan het verlangen van den
heer Zandstra zouden voldoen. Doch niettegenstaande
die toezegging, aan den Raad gedaan, en den aan
drang van de hoofden der scholen is door Burge
meester en Wethouders niets gedaan. En nu is sprekers
vraag: waarom is dat nagelaten? Om die vraag te
beantwoorden was een onderzoek niet noodig. Even
goed als er een argument is voor het geven van school
voeding, is er een argument voor het nalaten daarvan
en dat argument heeft spreker gevraagd en niet ge-