92 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Maart 1920.
trekking heeft op de cijfers. Dat is juist het gevaar
lijke kantje; als men met het College meegaat, kan
men wel zeggen, dat men die cijfers niet neemt als
basis, maar als de Raad het adres aan de Tweede
Kamer nu onderschrijft, zonder dat van gemeente
wege een ander schrijven daarbij is gevoegd, dat men
zich niet met de cijfers kan vereenigen, dan weet
men hier in den Raad wel zijn motieven, waarop
adhaesie is betuigd, maar in het adres zelve zijn deze
niet neergelegd.
Spreker gelooft ook wel dat de actie door middel
van advertenties en meerdere acties om het onder
wijzer-worden te beperken hun invloed hebben doen
gelden op het bezoek van die inrichtingen, waar de
leerlingen er voor klaar gemaakt worden.
Het betreft hier een combinatie, waar de gemeente
gedeeltelijk buiten staat, de regeling der salarissen is
thans aan het Rijk, de gemeente heeft te zorgen voor
het geven van voldoende openbaar lager onderwijs.
Wanneer dat hier niet voldoende meer kan worden
gegeven, dan is het in de eerste plaats op den weg
van den Raad gelegen om bij de regeering aan te
dringen tot het nemen van maatregelen, opdat het
tekort wordt aangevuld. En dit zal dan mogelijk
tengevolge hebben, dat de regeering tot salaris-ver-
hooging moet overgaan.
Het schijnt spreker toe, dat, wanneer de gemeente
raad hier al iets wil doen, hij dat dan moet doen
afgescheiden van elke salarisactie. Zooals deze laatste
gevoerd wordt, staat spreker daar niet zoo bijzonder
sympathiek tegenover. Er wordt altijd van zekere
zijde beweerd, dat voor het arme schoolkind moet
worden gezorgd, en spieker onderschrijft dat, maar
hij gelooft, dat de opzet van die actie niets anders
beoogt, dan het verbeteren der salarissen eener be
paalde groep. Deze actie is dan ook moeilijk in over
eenstemming te brengen met wat uit die groep ge
daan wil worden voor het arme schoolkind.
Spreker is tegen het advies van Burgemeester en
Wethouders.
De heer Schoondermark (wethouder) moet toch nog
even het woord vragen en wel naar aanleiding van
de woorden van den heer Dijstra die een heele groote
fout maakt. De heer Dijstra zegt, dat wanneer later
blijkt, dat er geen voldoende onderwijs meer gegeven
kan worden, dat het dan tijd is den Minister daarop
te wijzen en dat de Minister dan wel zal overgaan
tot salarisverhooging. Maar, zegt spreker, dan is het
veel te laat. In hot belang van de kinderen, welk
belang den Raad zoozeer ter harte gaat en 't welk
hij steeds hoog houdt, moet hij zorgen, dat dit niet
gebeurt. Het feit is er reeds, dat bij de kweek
scholen, waar vroeger 80 candidaten waren, nu 14
candidaten zijn. Derhalve zijn er al te weinig can
didaten. Het ziet er dan ook stellig al naar uit, dat
er binnen afzicnbaren tijd te weinig onderwijzers zul
len zijn. En dat zou een ramp wezen voor geheel
Nederland, zoowel wat betreft het openbaar als het
bijzonder onderwijs. Daarom zijn we verplicht te zor
gen, dat dit niet gebeurt. De eenige weg nu, die
men kan bewandelen om meer candidaten te krijgen, is,
er een betere positie van te maken, 't Is hier een kwestie
van vraag en aanbod, dat is de geheele geschiedenis.
En het aanbod is zoo gering, omdat er een onvol
doende salarieering is. Het is een algemeen belang,
dat dit verbeterd wordt en geen bijzonder belang
voor Leeuwarden; daarom zijn de genoemde cijfers
ook niet een precedent voor de salaris-verordening
van Leeuwarden. Het is in de eerste plaats het stre
ven om een behoorlijk aantal onderwijzers te krijgen
en er zijn nu reeds te weinig candidaten.
De heer De Boer kan niet meegaan met het betoog
van den heer Dijstra. Deze maakt twee zeer belang
rijke fouten. De eene is, dat hij maar niet moet
afgaan op de cijfers van plaatsing op de opleidings
scholen, maar als de heer Dijstra den Raad zoo maar
voor de conclusie stelt waardoor de opleiding wordt
beperkt, dan zal spreker hem een ander feit noemen,
n.l. dat de meeste leerlingen, die de opleidingsscholen
verlaten, niet bij het onderwijs, maar bij andere dingen
overgaan. Een sprekend voorbeeld hiervan is, dat er
het vorige jaar van de 18 geslaagden van de kweek
school te Nijmegen 18 leerlingen niet geplaatst werden
bij het onderwijs, maar bij andere bedrijven.
Dan heeft de heer Dijstra voortdurend over het
openbaar onderwijs gesproken en over een bepaalden
hoek. Spreker meent echter, dat de heer Dijstra
spinrag ziet in een bepaalden hoek, terwijl dit zit in
alle hoeken. Deze actie wordt ook gevoerd door de
bijzondere onderwijzers, de heer Dijstra moet „De
Katholieke School" maar eens nalezen, Zij voeren
evengoed actie, van hen kan dus hetzelfde worden
geconstateerd. Op den duur en het zal nooit zoo'n
langen tijd meer duren zit ook het bijzondere
onderwijs zonder leerkrachten. Als de heer Dijstra dus
spinrag wil zoeken, dan moet hij dit doen in alle
hoeken, maar niet in een bepaalden hoek.
De heer IJ. de Vries gevoelt ook de groote moeilijk
heid van dit adres. Het onderwijs zal door verhoogde
salarieering gebaat zijn door behoud en meerdere
toevloeiing van goede krachten, maar de regeling der
tractementen is thans rijkszaak en dat is een moeilijke
kwestie, waar de gemeenteraad zich buiten moet
houden. De ministerieele adviseurs zullen daarover wel
beter kunnen oordeelen dan de Raad. En als de Raad
zich uitspreekt voor een salaris voor onderwijzers van
2200.tot 4500.zal dit ook ten gevolge hebben
dat, daar de gemeenteraad dus zulks noodig acht,
direct bij de volgende benoeming tot onderwijzer
wordt gesalarieerd naar dien maatstaf. De Raad heeft
dan toch zijn uitspraak gedaan hij heeft A gezegd
en moet dan ook B zeggen. Spreker zal ook niet
beweren dat met het tegenwoordig salaris kan worden
volstaan, maar om de wenschelijkheid uit te spreken,
dat de onderwijzers in salaris met een commies van
de posteiijen gelijk zullen staan, dat gaat spreker
wel wat ver. Iemand met opleiding kweekschool staat
toch niet gelijk met een commies aan de posterijen
die de drie moderne talen machtig moet zijn. Spreker
vindt dan ook de behandeling van deze zaak zeer
gevaarlijk en gaat met den heer Dijstra mee, door
zich tegen deze adhaesie-betuiging te verklaren, echter
op andere gronden, n.l. omdat hij den Raad hiervoor
niet capabel acht. En, gaat men er wel in mee, dan
moet men de consequenties er ook van aanvaarden.
De heer Schaafsma (wethouder) meent, de discussies
gehoord, dat er bij niemand van de leden van den
Raad bezwaar bestaat, om bij de regeering aan te
dringen om de salarissen der onderwijzers te heizien,
maar dat de tegenstanders van deze adhaesie-betuiging
hun bezwaren hebben gegrond op het feit, dat et-
bepaalde cijfers zijn genoemd, die niet door den Raad
kunnen worden gecontroleerd. Toch krijgt spreker
wel den indruk, dat ook de heer Dijstra wel vati
meening is, dat wanneer men op het oogenblik de
onderwijzers-salarissen moest bepalen, men zeer zeker
meer salaris moest geven dan de regeering geeft.
Sprekers conclusie hieruit is nu, dat de Raad ver
standig doet een adres aan de regeering te richten,
waarin namens den Raad wordt gevraagd om de on
derwijzers-salarissen te herzien, omdat men anders
een groot verloop onder de onderwijzers zal krijgen
maar waarin tevens wordt gezegd, dat men zich los
maakt van de cijfers van het adres waaraan adhaesie
wordt verzocht, dat men dus de cijfers overlaat ter
beoordeeling aan de Tweede Kamer en den Minister.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Maart 1920. 93
Een adres dus, waarin de Raad te kennen geeft, dat
hij overtuigd is, dat het in het algemeen welzijn is
dat de salarissen worden verhoogd, en dat het voor
het onderwijs verkeerd zou zijn, indien zij niet worden
verhoogd, omdat de toevloed van candidaten minder
groot wordt en men dan eerlang met een tekort aan
onderwijzers zal hebben te kampen. Spreker meent,
dat in deze richting een oplossing mogelijk is, door
in dien geest het adres te redigeeren, los van de
cijfers in het adres van de verschillende onderwijzers-
vereenigingen.
De heer Lautenbach zou in alle bescheidenheid
willen zeggen, dat wethouder Schaafsma hier den
steen der wijzen heeft gevonden. Laat de Raad dien
gebruiken, men ontzeilt daarmee de verschillende
moeilijkheden en wanneer de geheele Raad het adres
kan steunen, is dat van meer beteekenis, dan dat een
deel zich daarvan terugtrekt. Sprekers meening is,
dat men het hier allen over eens moet zijn, dit is
de goede oplossing.
De heer De BoBr wenscht mee te deelen, dat hij
zich met het door den heer Schaafsma gegeven
advies niet kan vereenigen.
De Voorzitter; „Maakt de heer Schaafsma er een
voorstel van, van wat hij heeft geadviseerd
De heer Schaafsma (wethouder)„Ja"
De Voorzitter„Wenscht de Raad stemming over
het voorstel van Burgemeester en Wethouders
De heer De Boer„Ja".
De Voorzitter deelt namens Burgemeester en Wet
houders mede, dat dezen hun voorstel intrekken en
dat van den heer Schaafsma overnemen.
De heer De Boer: „Dan neem ik het voorstel van
Burgemeester en Wethouders over".
De Voorzitter: „Wordt dit voorstel ondersteund?"
De heer Dijkstra: „Ja".
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van den heer De Boer (oorspronkelijk
voorstel van Burgemeester en Wethouders, doch door
dezen ingetrokken en door den heer De Boer over
genomen) wordt verworpen met 3 tegen 18 stemmen.
Vóór stemmende heeren Dijkstra, Tiemersma en
De Boer.
Tegen stemmen de heeren Oosterhoff, Schaafsma,
O. F. de Vries, Van Weideren baron Rengers,
Terpstra, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de
heeren Lautenbach, Nijholt, Fransen, De Vos, Dijstra,
Postma, Van der Werff, Collet, Berghuis, IJ. de Vries,
Jansen en Schoondermark.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
(overgenomen van den heer Schaafsma) wordt hierna
met algemeene stemmen aangenomen.
9. adres van den Nederlandschen Roomsch-Katho-
lieken Politiebond, ,,St. Michael om te voldoen aan
een verzoek van de afdeeling Leeuwarden „Rehoboth"
van den Bond van Christelijke politieambtenaren in
Nederland betreffende verbetering van de salarissen
van het politie-personeel alhier.
Zal bij de desbetreffende stukken worden gevoegd,
zoodra het adres van „Rehoboth" is ingekomen.
10. adres van het hoofdbestuur van den Algemeenen
Nederlandschen Politiebond om de salarissen van het
politie-personeel te regelen als daarbij is aangegeven.
Wordt in handen gesteld van Burgemeester en
Wethouders om prae-advies.
11. adres van de afdeeling Leeuwarden van den
Centralen Nederlandschen Ambtenaarsbond e. a. be
treffende uitkeeriug van de vacantietoelage over
1919 ook aan het tijdelijk gemeente-personeel, dat
reeds langer dan een jaar in dienst is.
Wordt voorgesteld het adres af te wijzen.
De beraadslagingen worden geopend.
i
Do Voorzitter merkt ten aanzien van dit adres op,
dat ten opzichte van de vacantietoelage voor de
ambtenaren precies dezelfde regels zijn toegepast
als in het werklieden-reglement voor de werklieden
aangegeven.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders is
dan ook om dit adres af te wijzen, omdat anders
verschillende ambtenaren in een meer bevoorrechte
positie komen dan anderen.
De heer Lautenbach kan zich hiermede niet veree
nigen. Spreker weet op 't oogenblik niet de verhou
ding van de werklieden tot de gemeente, maar het
placht te wezen, dat men had losse en vaste werk
lieden en onder die losse waren er, die van 6 tot
20 dienstjaren hadden, doch niet vast waren aange
steld om hun leeftijd. Het feit, dat men die werklie
den steeds weer genomen heeft, bewijst echter, dat
zij uitstekend hebben voldaan en waar zij nu geen
vast werkman konden worden, omdat hun hun leeftijd
in den weg stond, meent spreker toch, dat deze
werklieden wel degelijk op de voordeden van de
vaste werklieden aanspraak mogen hebben, omdat
zij juist door hun vele dienstjaren hebben getoond,
bruikbaar voor de gemeente te zijn.
De Voorzitter merkt op, dat het daar niet over
gaat. De uitkeering wordt niet gevraagd voor de
werklieden, maar voor de ambtenaren, waar geen
regels voor geschreven waren. Toen hebben Burge
meester en Wethouders gezegd, dat nu alle personeel
in dezelfde positie moest worden gesteld dat is zoo
ook aangenomenvoor de ambtenaren gelden nu
precies dezelfde regels als voor de werklieden.
De heer Lautenbach ziet in, dat hij zich vergist
heeft.
De beraadslagingen worden gesloten.
Overeenkomstig het voorstel van Burgemeester
en Wethouders wordt het adres afgewezen.
12. adressen van de af deelingen Leeuwarden van
den Nederlandschen Federatieven Bond van personeel
in openbaren dienst en van den Christelijken en den
Roomsch-Katholieken Bond van personeel in publieken
dienst om artikel 25 van het Werkliedenreglement te
wijzigen als daarbij is aangegeven.
Zal worden behandeld bij punt 8 van den oproe
pingsbrief.
13. adres van de woningstichting „Patrimonium",
houdende verzoek om haar in koop af te staan het
gedeelte van het perceel, kadastraal bekend gemeente
Leeuwarden sectie O no. 3637 nabij den weg Achter
de Hoven, aansluitende aan de woningen die daar
door haar zijn gesticht en om steun der gemeente
voor op dat terrein te stichten 19 woningen.