128 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Maart 1920.
eigen partij gebeurde, zou hij er zich eveneens tegen
verklaren. Uit de aanvraag zelve blijkt wel, wat men
wil, daar komt men er royaal voor uit. Het verbaast
spreker alleen maar van het college. Vroeger bleken
de heeren geen voorstander van zooiets, maar de
neutralen liggen op 't kerkhof. Zelfs is indertijd een
collecte der voorstanders van het christelijk onderwijs
door Burgemeester en Wethouders geweigerd, die
alléén en uitsluitend bij voorstanders van dat onder
wijs zou gehouden worden. Zoo neutraal was men
toen. En, nu is men nog neutraal
Het is nu eenmaal do richting der S. D. A. P. dat
zij veel van de gemeenschap vergt. Dit is een be
trekkelijk goedkoop principe, spreker bedoelt dit niet
als verwijt, maar hij huldigt dit principe niet en
daarom is hij tegen het verleenen van subsidie.
De heer Schoondermark (wethouder) moet nog even
op zijn naïviteit terug komen. De heeren winden zich
op alsof er weet wat aan de hand is, terwijl er toch
bij hoopen voorbeelden zijn te noemen, dat alle par
tijen precies hetzelfde doen. Bij de handeling der
begrooting heeft de rechtsche partij het voorstel
gedaan om als subsidie voor de bijzondere bewaar
scholen 5000.uit te trekken. Dat was voor het
onderwijs aan kleine kinderen
De heer Visser„De anderen hadden het al".
De heer Schoondermark (wethouder)en nu
komt schijnbaar van een andere partij het voorstel
om ten behoeve van het onderwijs aan grootere
kinderen een subsidie te geven en daar zit nu ineens
de politiek achter en de Wethouder van Onderwijs
is ineens onnoozel geworden
De heer Lautenbach „U begrijpt het niet".
De heer Schoondermark (wethouder)„Als dat waar
is, dan ben ik blij dat ik het niet begrijp".
De heer Lautenbach „Dat is een tevredenheid die
ik niet bewonder, maar veracht".
De heer De Boer heeft met nog meer verbazing de
debatten aangehoord dan in 't begin. Hij had inder
daad de meening dat, wanneer de heeren van de
overzijde met dit uitmuntend rapport eenigszins op
de hoogte waren, zij dan mot spreker en partij-
genooten op het standpunt zouden staan, dat de
ontwikkeling der rijpere jeugd een algemeen belang
is. Het spijt spreker, te hebben gezien, dat de heeren
niet op dit standpunt staan. Nu zullen dus de partijen
er zelf voor moeten zorgen, dat is vooral sterk uit
gekomen in het betoog van den heer IJ. de Vries.
Deze heeft overigens in zijn betoog dingen gezegd,
die niet juist zijn, dat zij kant noch wal raken, wil
spreker niet zeggen, dat is wat te sterk en hij wil
den heer De Vries niet kitteloorig maken.
Do heer De Vries heeft gezegd dat het hem ver
wondert, dat de groepen, die thans met dit adres zijn
gekomen, niet in staat zijn de gelden bijeen te brengen,
om een voldoende ontwikkeling van de rijpere jeugd
tot stand te brengen. Spreker wil dan echter op een
verschijnsel wijzen, n 1. ditdat de groepen, waaruit
dit adres is te voorschijn gekomen, zijn samengesteld
uit menschen, die een inkomen hebben, waar ze ter
nauwernood van kunnen bestaan Terwijl diezelfde
groepen den maatschappelijken rijkdom voortbrengen,
waarvan ook andere groepen, welke dezen rijkdom tot
zich nemen, bestaan. En, aldus spreker, het zijn nu
juist deze laatste groepen die uw jeugd-organisaties
steunen, zoodat deze den steun van de gemeente en
van de overheid niet noodig hebben.
De heer Lautenbach Dan weet U er niets van; onze
arbeiders, ook de arme, verstaan do kunst van geven".
De heer Da Boer De onze ook. Dat bewijzen wel
do groote stukken klassenstrijd, zooals nu weer in
de Rotterdamsche haven wordt gestreden en waaraan
ook Uwe partijgenooten meedoen.
De heer De Vries heeft de opmerking gemaakt
dat hier weer wordt aangeklopt door een bepaalde
groep om steun, maar dat dan ook anderen zullen
volgen. Mevrouw Buismau heeft ook een opmerking
gemaakt in die richting. Waar, zoo vragen zij, moet
het geld vandaan komen, wanneer overal steun voor
wordt verleend en waar is dan het einde te zien
Spreker wil er dan op wijzen, dat de gelden voor
de ontwikkeling der rijpere jeugd uit de kringen der
bourgeoisie ook uit de belasting worden gehaald
men denke slechts aan do Middelbare Meisjesschool,
die alleen wordt bezocht door kinderen uit de kringen
der meergegoeden, een school echter, die niets geen
maatschappelijk nut heeft, maar alleen een opvoedend
instituut is. De gemeente legt daar ieder jaar een
zeer belangrijk bedrag op toe, veel meer dan wordt
voorgesteld om aan de jeugd-commissie te geven.
De hoer De Vries heeft er bezwaar tegen gemaakt,
dat de jeugd-commissie een ondogmatische opvoeding
zal geven en hij komt tot de conclusie, dat daardoor
het onderwijs ongodsdienstig zal zijn. Spreker is geen
godsdienstig mensch, absoluut niet. Toch is de voor
stelling, door den heer De Vries omtrent liet werken
der commissie gegeven, naar sprekers meening abso
luut onjuist. Wanneer bij de jeugd-organisatie het
aanbod inkwam van een protestantsch of katholiek
voorman, om uiteen te zetten wat het wezen van hun
godsdienst is, dan zou men dit niet alleen toestaan
maar ook toejuichen. De theorieën van sprekers partij
zijn daar voldoende tegen bestand gebleken.
Toen de heer Lautenbach zooeven zei dat de jeugd
organisatie de jeugd onder haar leiding zou leiden
in de richting van een bepaalde politieke partij, heeft
spreker toestemmend geknikt. Dit is niet heelemaal
juist geweest. Het is n 1. niet de leiding in de richting
van een bepaalde politieke partij en dit is niet
een poging om de zaak te verdoezelen, daar denkt
spreker niet aan, omdat hij er rond voor uit wil komen
het is niet een opleiding tot een bepaalde politieke
partij, maar wanneer de leiders of leeraren spreken
over de ontwikkeling van de maatschappij, dan ligt
het voor de hand, dat zij aan die leerlingen duidelijk
maken hoe de maatschappij economisch in klassen is
samengesteld. Maar om dat te hooren, dat zou ook
voor de jeugd van de rechtsche partijen geen bezwaar
zijn, daar moest ook die jeugd tegen kunnen, als de
grondbeginselen van die partijen zoo sterk zijn. En
wordt ook niet op de bijzondere scholen een zeker
gekleurd politiek onderwijs gegeven
Er komen dus niet zooveel politieke overwegingen
bij te pas, spreker heeft juist het tegendeel aange
toond. Er kan toch geen bezwaar bestaan tegen een
onderwijs, zooals dat van de andere zijde ook wordt
gegeven.
Men gevoelt hier echter meer voor subsidie aan de
Burgerwacht dan aan de jeugd-organisatie. Deze
laatste mag het niet hebben en de Burgerwacht wél.
De een noemt de Burgerwacht een algemeen belang,
de ander niet. Dat woord zal wel tot het einde der
dagen zoo worden gebruikt. Terwijl de eeno partij
datgene, wat zij graag wil, tot een algemeen belang
verklaart, zegt de partij, die daar tegenover staat
neen het is een bijzonder belang. En zoo is ook in
de oogen van sprekers partij het bestaan van de
Burgerwacht een bijzonder belang. Spreker is daar
echter niet bang voorals 't er op aan komt gaan
ze toch op den loop, omdat het voor het meerendeel
helden zijn van den kouden grond.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Maart 1920. 129
De Voorzitter verzoekt den heer De Boer zich niet
op een dergelijko wijze uit te laten over menschen,
die hier niet zijn en welke hij niet eens kent. Daar
heeft hij de vrijheid niet toe.
De heer De Boer„Ik neem die vrijheid toch".
De Voorzitter: „Dan zal men Uw woorden wel op
hun waarde weten te schatten".
De heer De Boer zal hier zijn meening zeggen,
rond en vrijuit, zooals zij is. De Burgerwacht bestaat
voor een groot gedeelte uit menschen die, als het
gevaar komt, hard de vlucht nemen al is er misschien
ook wel een gedeelte bij, dat ongewapend het gevaar
beter onder de oogen durft zien dan het andere
gedeelte gewapend. De Burgerwacht is opgericht
niet in het algemeen belang, maar zij is gericht tegen
de belangen van een bepaalde klasse. En daarmee
vervalt dus ook dat motief.
Ten slotte wenscht spreker er op te wijzen dat er
tegenwoordig zoo menigmaal wordt geklaagd over
de criminaliteit der jeugd. Ook daartegen is de
ontwikkeling van de jeugd een uitmuntend middel,
door haar niet alleen nuttig bezig te houden, maar
haar ook een dusdanige ontwikkeling bij te brengen,
dat met de criminaliteit wordt gebroken.
Alles te zaam genomen komt spreker dan ook tot
de conclusie, dat er van gemeentewege steun moet
worden verleend aan de jeugd-ontwikkeling.
De heer Lautenbach wil den heer De Boer nog
deze opmerking maken, dat hem het rapport der
commissie koud liet, omdat wel een halve eeuw vóór
dat rapport is verschenen, de partij van spreker
dergelijke organisaties had. En dat deze al een halve
eeuw hebben bestaan, spreekt meer dan al de lofredenen
der commissie, wij betaalden dat zelve.
Dan kan de heer De Boer wel op ironieke wijze zeggen:
stuur Uw kinderen bij onze cursussen als zij de proef
kunnen doorstaan maar dan kan spreker evengoed
vragen waarom zendt gij Uw kinderen niet bij ons
op catechisatie, kunnen zij die proef niet doorstaan
En als de heer De Boer zegt dat de menschen
van de Burgerwacht op den loop gaan dan kan
spreker daar wel tegenover stellen dat de leiders en
schrijvers van de partij van den heer De Boer er
niet bij zijn als er botsingen komen, dan zijn die
nergens te vinden en vallen er dan slagen, dan komen
die op de arbeidersruggen neer. Met die praatjes
schiet men echter niets op. De heer De Boer is veel
te royaal, dan dat hij zal bewertn dat het onderwijs
neutraal zal wezen. Het is politiek onderwijs en daar
is spreker tegen. En hij zou niet gaarne willen dat
zijn overburen trechters waren. Het beeld, merkt
spreker op, is mogelijk wat zwak ieder bekijkt
de zaak op zijn manier maar door een trechter
loopt water en en dan blijft er aan de kanten
wel eens wat zitten.
Mevrouw Besuijen—Lindeboom is een mee van de
oprichters der jeugd-organisatie. Zij is er zeker van
dat èn bij haar èn bij alle bestuursleden het de be
doeling is om menschen van allerlei richting te vragen
om cursussen te houden. Door verschillende dames
en heeren, neutrale menschen, zullen die cursussen
worden gegeven. Men is hier dan ook niet zoo bang,
dat de kinderen van andere kanten besmet zullen worden.
De zaken mogen wel eens van een anderen kant
worden bekeken de dames en heeren van het bestuur
staan dan ook op een breeder standpunt dan ver
schillende heeren hier in den Raad. De hoofdzaak is,
om de jeugd in goede banen te leiden.
De heer Tulp heeft nog geen pertinent antwoord
gekregen of het onderwijs uitsluitend is een nuttig
bezig houden, vrij van politiek. Sprekers stem is van
dat antwoord afhankelijk. Wordt er politiek onder
wezen, dan is hij tegen het verleenen van subsidie,
niet omdat hij tegen de sociaal-democratische politiek
is, daar staat spreker zoo ver niet af, maar hij is
tegen een gemeentefijk subsidie aan politiek onder
wijs, van welke richting ook.
De heer IJ. de Vries wil nog op een kleinigheid
do aandacht vestigen. Toen vroeger de meerderheid
van Nederland katholiek was, was ieder katholiek,
toen daarna de hervormden kwamen, waren hun
kinderen ook hervormd. Over 't algemeen zal een
kind van christelijke ouders christelijk worden en een
kind van sociaal-democratische ouders sociaal-demo
craat. Zooals de ouders zijn worden de kinderen, met
als godsdienstig idee dat der ouders. En nu kan men
wel zeggen de kinderen moeten kunnen verdragen,
dat ze eens iets anders zien en een andere rede
hooren, maar 95 °/0 van die kinderen zullen dan toch
blijven bij de meening hunner opvoeders.
Mevrouw Besuijen—Lindeboom wou den heer Tulp
nog even antwoorden. Het onderwijs wordt gegeven
aan kinderen van 13 tot 17 of 18 jaar. En hoe kan
men nu bij kinderen van 14, 15 en 16 jaar met
politiek beginnen Dat is de bedoeling dan ook niet,
maar de eerste gedachte is geweest om de verwilde
ring van de jeugd tegen te gaan, door ze in de eerste
plaats van de straat te houden en het zedelijk peil
te verhoogen, door meer onderwijs en ontwikkeling,
door het aankweeken van gevoel voor kunst en der
gelijke dingen. Dat is ook de meening van het bestuur.
De heer Tulp is door dit antwoord niet bevredigd
en zegt geen pertinent antwoord te hebben ontvangen.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi herinnert aan
hare vraag omtrent beschikbaarstelling van gebouwen.
Spreekster vindt beter dat daartoe besloten wordt
dan tot dit.
De Voorzitter „Dat kan altijd nog als dit wordt
afgestemd".
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 12 tegen 11 stemmen aangenomen.
Vóór stemmende heeren Dijkstra, mevrouw
Buisman—Blok Wijbrandi, de heeren Tiemersma,
Schaafsma, Zandstra, Terpstra, O. F. de Vries, Nijholt,
mevrouw BesuijenLindeboom, de heeren De Boer,
Collet en Schoondermark.
Tegen stemmende heeren Lautenbach, Visser,
Dijkstra, Tulp, Van der Werff, Oosterhoff, Van Weide
ren baron Rengers, De Vos, IJ. de Vries, Postma
en Jansen.
De punten
18. (Agenda no. 19). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging van het reglement op het bestuur
van de Stads Armenkamer gemeenteblad 1913, no. 41,
laatstelijk gewijzigd bij gemeenteblad 1919, no. 43)
(bijlage no. 10).
en