feiafluiiig van Dinsdag 23 laait 1929.
104 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Maart 1920.
de Directeur der gemeentewerken in zijn uitgebracht
rapport van 17 December 1919 no. 1749/66 opmerkt,
tot de Lijkvaart behoorde, niet overgedragen. Een
bepaalde reden heeft daarvoor niet bestaan. Gedacht
moet worden aan een onwillekeurig verzuim. Tegen
overdracht toch van de verderop liggende sloot, welke
in de richting van den Stienserweg liep, heeft de
gemeente nimmer bezwaar gemaakt. Ten opzichte
van bedoeld strookje zou alzoo overdracht alsnog
kunnen plaats hebben.
Wij geven U alzoo in overweging te besluiten
aan H. G. Visser, kaashandelaar alhier, voor de som
van 1.in eigendom over te dragen een strookje
grond, ter grootte van 23 cA grenzende onmiddellijk
aan de Spanjaardslaan en vormende het noordwestelijk
deel van het perceel kadastraal bekend gemeente
Leeuwarden, sectie E n°. 8059, op voorwaarde dat de
kosten van overdracht ten laste komen van den
verkrijger.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
9. Agenda no. 10.) Rapport der commissie voor de
reclames omtrent bezwaarschriften tegen aanslagen in
eersten aanleg in de Plaatselijke Directe Belasting naar
het inkomen, dienst 1919.
Ter behandeling van dit punt wordt in geheime
zitting overgegaan.
Na heropening der openbare vergadering wordt,
niets meer te behandelen zijnde, de vergadering door
den Voorzitter gesloten.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Maart 1920. 105
Tegenwoordig 24 leden, te weten de heeren Lauten-
bach, Visser, Dijstra, Tulp, Dijkstra, Fransen, Van der
Werff, mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi, de heeren
Tiemersma, Schaafema, Zandstra, Terpstra, Oosterhoff,
O. F. de Vries, Van Weideren baron Rengers, De
Vos, Nijholt, mevrouw Besuijen Lindoboom, de heeren
De Boer, IJ. de Vries, Postma, Jansen, Collet en
Schoondormark.
Afwezig met kennisgeving de heer Berghuis.
Voorzitterde hoer Jhr. mr. J. M. van Beyma,
burgemeester.
I. De notulen der vergaderingen van 13 en 27
Januari 1920 worden onveranderd vastgesteld.
II. Wordt medegedeeld
1. dat hij Koninklijk besluit is goedgekeurd de
wijziging der verordening tot het heffen eener ver
goeding voor het gebruik van schoollokalen voor
particuliere lessen, vastgesteld bij raadsbesluit van
13 Januari 1920.
2. dat de Minister van Onderwijs, Kunsten en
Wetenschappen heeft goedgekeurd het raadsbesluit van
10 Februari 1.1. tot benoeming van J. C. van den
Berg tot 1 eeraar in de natuur- en scheikunde aan het
gymnasium en aan de school voor Middelbaar Onderwijs
voor Meisjes, alhier.
De mededeelingen onder 1 en 2 worden voor kennis
geving aangenomen.
3. dat Gedeputeerde Staten
de jaarwedde van de wethouders met ingang
van 1 Januari 1920 hebben vastgesteld op 2500.
voor ieder.
De beraadslagingen worden geopend.
De Voorzitter wenscht naar aanleiding van dit punt
er de aandacht op te vestigen dat de Raad heeft
voorgesteld, de jaarwedden der wethouders te bepalen
op aOOO.—Gedeputeerde Staten hebben thans die
jaarwedden gebracht op ƒ2500.—, onder goedkeuring
van de Kroon. Dit is n.l. één van die punten, waarvan
er nog enkele zijn, die door Gedeputeerde Staten
worden vastgesteld en door de Kroon worden goed
gekeurd, zonder dat daarop voor den Raad beroep
bestaat. Gedeputeerde Staten stellen hier zelf vast,
bij verschillende andere besluiten is beroep mogelijk,
doch hier niet.
Spreker wil nu voorstellen dat de Raad goed zal
vinden, dat Burgemeester en Wethouders er Gedepu
teerde Staten nog eens op wijzen wat de motieven
van den Raad zijn geweest en dat deze meende, toch
wel te kunnen beoordeelen wat de wethouders pres
toeren en welk salaris zij daarvoor moeten hebben,
en tevens, dat Burgemeester en Wethouders er Ge
deputeerde Staten nog eens ernstig op zullen wijzen
of het niet mogelijk is, hun besluit te herzien en nog
eens goed onder de oogen te zien wat de wedde van
de wethouders hier in Leeuwarden moet zijn.
De Raad zal weten, dat spreker ook op het
standpunt staat, dat men in de eerste plaats moet
zorgen, dat de wethouderssalarissen goed zijn, opdat
de wethouders zich geheel aan de gemeente kunnen
geven. Bij de tegenwoordige zorg voor de gemeente
is dit noodig en dan is het ten slotte toch ook
noodig dat de wethouder zich geheel aan de ge
meente kan geven. Spreker wil niet ontkennen, dat
het wethouderschap met de een of andere functie kan
worden uitgeoefend maar dat is toeval; de moge
lijkheid is groot dat de wethouder gedwongen wordt
zijn beroep er aan te geven. En waar men nu
on in de toekomst die wethouders liefst zoo goed
mogelijk zal hebben en zoo, dat zij zich geheel aan
de gemeente kunnen geven en spreker altijd op het
standpunt heeft gestaan, dat het salaris zóó moet zijn,
dat men de geschikte personen er voor kan krijgen
zonder dat deze behoeven te zeggen ik moet er mijn
betrekking voor opgeven en daarom doe ik het niet,
daar wil spreker voorstellen om, afgescheiden van
wat Gedeputeerde Staten willen doen, hun ernstig te
vragen in elk geval do wethouders-salarissen van
Leeuwarden in gedachten te houden en of zij eens
onder de oogen willen zien of het salaris, dat nu door
hen is vastgesteld, voldoende is.
De heer Da Vos kan niet met het voorstel van den
Voorzitter meegaan om de doodeenvoudige reden,
dat door hem destijds ook bij de behandeling der
begrooting het voorstel is gedaan om de wethouders-
salarissen te verhoogen tot 2500. - en daar toen een
ernstig protest tegen op is gegaan en de salarissen
zijn vastgesteld op 2000.dat achtte men toon
voldoende. Het is spreker nu, na dat échec, onmogelijk,
om die salarissen to bepalen op f 3000.daar is
het hem te kort voor geleden en hij kan er zich
niet indenken, dat de werkzaamheden nadien zoozeer
zijn toegenomen dat het salaris nu op 3000.gesteld
moet worden, terwijl men enkele maanden geleden
2000.voldoende achtte.
De heer Dijstra heeft, toen deze kwestie bij do be
grooting aan de orde was, zich tegen de verhooging
der jaarwedden verklaard en hij heeft daar toen ook
zijn gronden voor aangevoerd. Deze gelden nog. Maar
hij gelooft toch dat, nu het een kwestie is geworden
tusschen den Raad en Gedeputeerde Staten, men nu
zoo goed mogelijk als Raad in zijn geheel positie
moet kiezen om het raadsbesluit te verdedigen en
daarom zal spreker ook met het voorstel van den
Voorzitter meegaan.
De heer Tiemersma kan volkomen meegaan in wat
door den Voorzitter is gezegd. Spreker heeft ook bij
de begrooting gepleit voor een salaris van ƒ3000.
Ten opzichte van de cijfers door de heer De Vos
genoemd merkt spreker op dat dit niet enkele maanden,
maar 2 jaar is geleden. Het salaris is toen vastgesteld
op 2000.doch spreker was toen ook voor een
verhooging tot 2500.En in die 2 jaar is er veel
verandering gekomen, na hetvoorstel van den heer De
Vos om de jaarwedden te herzien.
Do heer Oosterhoff staat min of meer op hetzelfde
standpunt als de heer Dijstranu de Raad eenmaal
besloten heeft tot een salaris van 3000.gevoelt
ook spreker er voor, Gedeputeerde Staten daar nog
eens op te wijzen. Maar hij kan zich niet vereenigen
met de argumentatie van den Voorzitter, omdat hij
deze niet geheel juist acht. Wil men werkelijk bij de
betrekking van wethouder over den geheelen persoon
beschikken, dan moet men niet blijven op een salaris
van 3000.want dan is de keuze veel te beperkt.
Wil men een zoo ruim mogelijke keuze, wat de ge
schiktheid voor het ambt betreft, dan dient men een
nog veel hooger salaris toe te kennen.
De Voorzitter meent dat er een misverstand is. Hier
is niet een geschil met Gedeputeerde Staten dezen
hebben het salaris vastgesteld en in zooverre is de
zaak van de baan. Doch spreker wilde er alleen nog
eens op terug komen en Gedeputeerde Staten vragen
of ze het salaris nog eens onder de oogen willen
zien, omdat de Raad meent, dat de wethouders,
afgescheiden van de personen der tegenwoordige