118 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Maart 1920. doet Leeuwarden met zijn eigen leerlingen ook bij school 12 moet 25.schoolgeld worden betaald, maar sommige leerlingen gaan daar goedkooper naar school. Zoodoende kan dus een dergelijke inrichting zichzelf altijd dekken, wanneer het wordt betaald door degenen, die ervan profitooron. De minister wil dat echter niet. Hij gaat de salarissen der leeraren verhoogen, daardoor komt er zooveel geld te kort en dan zegt hij ga maar naar de gemeente, waar je woont, om het tekort te dekken. En wanneer de minister nu morgen of overmorgen de salarissen weer verhoogt, moet de gemeente Leeuwarden dan maar blijven bijpassen, terwijl toch de oplossing is dat ieder, die er van profiteert, het tekort in verhooging moet helpen dekken De gemeente zal dit tekort ook niet moeten dekken, daar is geen kwestie van. Het college komt nu tot de conclusie wij doen 't niet, maar gaan naar den minister en zeggen excellentie, op die en die manier zouden wij het willen inrichten, dan kunnen alle scholen in den lande bestaan. Vandaar ook dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders zoo logisch mogelijk is. Het standpunt van den heer De Boer heeft spreker wel eens meer van dezen gehoord. De heer De Boer zegtde leeraren worden de dupe on 't is waar, dat is de drenkeling die in 't water zit, de leeraar wordt op 't oogenblik de dupe. Maar zoo kan de Raad toch hier niet redeneeren, deze heeft toch de leeraren niet aangesteld. Stel voor dat iemand een huis wil laten bouwen, dit door een aannemer wordt aangenomen en dat de eigenaar op een gegeven oogenblik niet meer kan betalen dan wordt de aannemer de dupe er van, maar dan kan de gemeente het tekort toch maar niet gaan betalen. Terwijl trouwens hier de gemeente altijd heeft gedaan wat zij doen konbeide scholen zijn altijd met een ruim subsidie gesteund. Wat het overnemen der inrichtingen door do ge meente betreft, dat is op 't oogenblik nog niet aan de orde en 't zal ook de bedoeling niet zijn om dat heden ter sprake te brengen. Dan, spreker zou daar toch van willen zoggen om er voorloopig maar niet verder op in te gaanmen zal al moeten beginnen met de gebouwen, die aan de vereeniging behooren, over te nemen en daar kan de gemeente thans niet aan beginnen. Dan zou ze de gebouwen nog moeten huren. De heer Visser heeft na de uiteenzetting van wet houder Schoondermark wel een eenigszins gewijzigd idee van de zaak gekregen. Maar al beschouwt men de zaak zoo, dat de gemeente geen direct belang bij beide inrichtingen heeft, dan toch heeft zij daarbij een indirect belang. Eu als de minister door de nieuwe wet de salarissen heeft gewijzigd dan volgt daaruit, dat die volgens het oude systeem ook niet goed waren. De zaak is nu deze hot Rijk geeft niet meer dan 70 de provincie garandeert 15 nu moet ook van de gemeente oen toeslag komen tot 15 °/0. Wat in de toekomst ligt, daar hoeft men op 't oogenblik zeer weinig aan, maar dan zal ook de minister meer subsidie moeten geven. Men zal nu echter een toeslag voor de hoogere salarissen moeten geven. Volgens de voorschriften betaalt het Rijk 70 de provincie 15 °/o en de gemeente 15 °/0, maar dat gaat toch ook over de meerdere salarissen die nu worden gegeven. Wanneor deze regeling van den minister wordt ingevoerd en de gemeente ook 15 °/0 bijdraagt, dan pas zullen do salarissen van f 2100.tot 3000.worden gehand haafd, doet do gemeente het niet, dan valt die nieuwe regeling daar ook bij en de leeraren worden de dupe. Het is waar dat de buitenmenschen weinig betalen en dat de ingezetenen er nog een belangrijk bedrag moeten bijpassen, maar mon moet niet uit het oog verliezen dat, al zijn het geen gemeentelijke instel lingen, de gemeente er toch een indirect belang bij heeft, dat dergelijke inrichtingen hier ter stede zijn gevestigd Omdat de leeraren hier de dupe zullen worden meent spreker dat de gemeente wat toeschietelijk moet zijn. Het Rijk zegt dat die 30 in de gemeente maar voor elkaar moet komen en de gemeente zegt bij de wet hiertoe niet verplicht te zijn. Doch daar mee worden do ambtenaren de dupe. De verhouding van de buitengemeenten is niet zooals deze moet zijn, hiervoor moeten ook tarieven worden vastgesteld en gaat dit niet, dan zal de minister ten slotte bereid moeten zijn om meer dan 70 te geven. Dat geeft op 't oogenblik echter niets. De heer Tulp wil even antwoorden op wat door den heer Visser omtrent het indirect belang der gemeente is gezegd. Hij meent dat de gemeente genoeg toont hiervan doordrongen te zijn en dat zij dat indirecte belang dan ook voldoende waardeert met een subsidie te geven van f 11000.terwijl de buitengemeenten in doorsnee maar 6.per leerling geven. Misschien dat men dit verschil niet voelt, maar het indirecte belang van Leeuwarden is er toch zeer zeker goed mee betaald. Dat do ambtenaren de dupe wordeu is buitengewoon treurig, maar dat komt niet door Leeuwarden maar door de buitengemeenten, die ook van de scholen profiteeren. Deze zijn door het bestuur aangeschreven om toch asjeblieft de subsidies te verhoogen doch zonder resultaat. Als deze gemeente nu echter de tekorten aanvult, dan zeggen die buitengemeenten Leeuwarden betaalt wel, dus wij doen het maar niet. De heer Oosterhoff wenscht ook het een en ander in 't midden te brengen. Spreker kan zich bijna ge heel met den raad van den heer De Boer voreenigen, voor zoover betreft de kwestie die heden aan de orde is. Over het overnemen der inrichtingen door de ge meente, waarover de "Wethouder ook reeds ter loops heeft gesproken, zal spreker het thans maar niet hebben. Het wil spreker voorkomen, dat de opmerking van den heer Tulp niet juist is, dat de heer De Boer niet voldoende de aandacht heeft gevestigd op de geringe medewerking der buitengemeentenhij heeft dit wel degelijk op den voorgrond gesteld. Maar, hoe waar dat feit op zichzelf ook is, dat helpt ons op 't oogen blik niet uit de verlegenheid. Wat er gevraagd wordt is de dekking van een tekort over 1919 en al waren de buitengemeenten of de minister te bewegen tot wat met enkele woorden door den Wethouder van Onderwijs als de oplossing is gegeven, dan nog is men niet over dit tekort heen. De woorden van den Wethouder zijn volkomen juist, maar zij geven toch eon vorkeerden indruk. Hij had moeten zeggen derge lijke inrichtingen kunnen zich altijd bedruipen, als de minister dat wil. Maar do minister wil dat niet, dus kunnen ze zich nu niet bedruipen. Het zou een uitweg zijn als do verplichtingen op de buitenge meenten werden gelegd op een wijze, zooals door den wethouder is uiteengezet, dat die buitengemeenten naar evenredighoid moeten bijdragen in de kosten, maar men zit nu voor de moeilijkheid dat dit niet bepaald is. Hot lijkt spreker dan ook zeer logisch om thans stappen te doen om te voorkomen, dat iets dergelijks als thans aan do orde is, zich weder zou voordoen, dat er dus een regeling wordt getroffen, die meer billijk en logisch is, maar dat tevens de gemeente dezen eenen keer de inrichtingen helpt aan de bedragen, die zij noodig hebben. Het gevaar dat de buitenge meenten dan zullen redeneeren dat Leeuwarden het wel in orde maakt, bestaat dan niet omdat de gemeente Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Maart 1920. 119 een verhooging van het subsidie geeft, maar tevens moeite doet om een betere regeling te krijgen. Daaruit zieu de buitengemeenten dan wel, dat het wel degelijk de bedoeling is om hen in den vervolge mee te laten betalen. Spreker kan zich dan ook geheel voreenigen met het voorstel van den heer De Boer. De heer Schcondarmark (wethouder) constateert dat do redenooringen van de heeren Oosterhoff, Visser en De Boer dus hierop neerkomen dat die heeren eerst het tekort, dat de inrichtingen hebben, willen betalen en daarna willen beginnen met bij den minister aan te dringen op wetswijziging De heer Oosterhoff: „tegelijkertijd". De heer Schoondermark (wethouder) Wanneer men dat dan heeft gedaan bij den minister, dan denkt men dat de buitengemeenten zullen volgen, maar dat zullen hindert spreker juist. Als dat waarheid was en vast stond, dan zou spreker ook zeggen laat ons nu schoon schip maken. Als de minister zegt, dat hij het in de toekomst zoo wil inrichten, dat Leeuwarden naar billijkheid in de kosten zal bijdragen en de buitengemeenten ook, dan kon spreker mot de heeren meegaan en dan zou hij ook Burgemeester en Wet houders tot die overtuiging trachten te brengen. Als de heer Oosterhoff spreker die overtuiging geeft, dan zal hij er in meegaan. Maar dat zullen daar heeft men niets aan, pas als vast staat dat de minister wil, kan men schoon schip maken. Wat betreft het groote belang dat Leeuwarden bij do inrichtingen heeft, dit wordt goed betaald. Stel voor dat de school over de grens der gemeente stond, dan zou Leeuwarden veel goedkooper uit zijn met zijn leerlingen. De buitengemeenten betalen bijna heelemaal niet, dat is toch een wanverhouding. Spreker gelooft dan ook dat men nu moet zeggen, om de stok achter de deur te zetten dat willen we eerst hebben en dan zullen we schoon schip maken. Do heer Lautanbach is het meer eens met de heeren De Boer en Oosterhoff dan met den wethouder. De wethouder heeft wel een roerende toespraak gehouden over een drenkeling die te water ligt, wat dan hier de leeraren zijn en over werklieden die betaald moeten worden bij het bouwen van woningen, in casu hier de ambachtsschool, maar spreker wil er de aan dacht op vestigen, dat wo hier slechts een deel be talen en dat het is de voortzetting van een zaak die reeds bestond. Dan is er reeds jarenlang op gewezen spreker weet niet of het nog zoo is, maar het placht zoo te wezen dat de jongens, die de ambachtsschool ver laten, zelfs als hun ouders gefortuneerd zijn, zoo'n royalen uitzet meekregen ter waarde van een f 40. Die dingen zijn toch ook niet in het gemeentebelang en spreker acht het ook van veel grooter gemeente belang dat de gemeente hier het verhoogde subsidie geeft, dan de deelneming tot een bedrag van f 5000. in de electriciteitstentoonstelling, wat zooeven is aan genomen. De heer Schaafsma (wethouder) wil even mede- deelen dat hij zal stemmen voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders. En wel om deze reden. Er is nog een andere kant aan de zaak. Spreker is het volkomen eens met de heeren, die meenen, dat de drenkeling geholpen moet worden, dat de salarissen van de leeraren moeten worden verbeterd, maar hij wou door deze weigering van den Raad zien uitge maakt, wat de regeering doet. Deze scholen zijn par ticuliere instellingen, waarbij de gemeente geen mede zeggenschap heeft hoe ze bestuurd worden en op welke wijze de leeraren worden aangesteld. En wanneer de minister nu maar aldoor doorgaat met de salarissen vast te stellen en de gemeente verplicht want het is eigenlijk een veiplichting waar de minister zegt: ik geef 70 °/0 maar dan geven jullie 30 °/0 tot een steeds hooger subsidie, daar zou spreker willen dat de gemeente thans zegtwe doen het niet. En daar omtrent zou spreker nu een beslissing van den minister, zoo noodig van de Tweede Kamer willen uitlokken. De heer De Boer wil beginnen met den Wethouder van Onderwijs te antwoorden op de voorstelling die spreker zou hebben gegeven, volgens den wethouder, ton opzichte van de bijdrage der gemeente, n 1. dat spreker zou zijn uitgegaan van het standpunt, dat de gemeente verplicht is het subsidie te geven. Spieker heeft echter dit gezegd, dat de gemeente juist niet verplicht is te betalen, maar dat het voor alle ge meenten tot een verplichting moet worden gemaakt en dat iedere gemeente naar verhouding moet bij dragen in de kosten voor de leerlingen, welke zij voor de school heeft geleverd. Dat is dus heel iets anders. Spreker gelooft, dat hij hier wel van kan afstappen. De wethouder van Onderwijs heeft gezegdwij hebben de leeraren niet aangesteld, die zijn door de school aangesteld en moeten dus ook maar door de school betaald worden. De wethouder heeft dat ver duidelijkt met een beeld, ontleend aan den woning bouw, dat de eigenaar de bouwkosten niet kon be talen enz. en dat dan de gemeonte ook maar aan sprakelijk zou kunnen worden gesteld voor dit tekort. Dat beeld is er echter vlak naast, het bouwen van zoo'n woning geschiedt voor en door paiticulieren, het is nog niet eens in het belang van de geheele gemeente, terwijl de Ambachtsschool en Middelbaar Technische school wel een gemeentebelang zijn. Het beeld van den wethouder gaat dus niet op. Er wordt gezegddo minister heeft een salaris- regeling gemaakt en de gemeente moet het maar be talen. Hier is ook van een verkeerd standpunt uitgegaan. De minister heeft niet die salaris-regeling zoo maar gemaakt, sprekers meening is, dat de minister een voudig voldoet aan de eischen die aan de salarissen kunnen worden gesteld. Wanneer de leeraren niet op een voldoende wijze betaald worden maar de hand leiding, die oorspronkelijk voor hun salarissen was bedoeld, gebleven was, wanneer men dus niet gezegd had dat de leeraren recht hadden op dat salaris, dan ook had deze gemeente voor dezelfde kwestie gestaan. En wanneer het geval zich voordeed, dat deze ge meente en ook andere gemeenten niet wilden bijdragon in het tekort der salarissen, zoodat deze niet zoowat op het peil worden gebracht, waarop zij behooren, dan zou dit ten gevolge hebben, dat de leeraren een andere broodwinning zochten. Wanneer dan bij de Middelbaar Technische school en Ambachtsschool het onderwijs stil zou komen te staan, zou er van de zijde van den Wethouder van Onderwijs ook wel anders over de zaak worden gesproken als op 't oogenblik. Het bestaan en het hebben van deze scholen is een belang van onze gemeente in de eerste plaats. Door dat ook leerlingen van de buitengemeenten dit onderwijs volgen is het bestaan van deze scholen ook voor die gemeenten van belang, zoodat ook zij in de kosten moeten bijdragen. Maar ook als dit niet kan, dan toch nog moet deze gemeente, die toch ook mede de scholen heeft opgericht, den leeraren een salaris waarborgen, dat noodig voor hen is om er van te kunnen bestaan. Van dat standpunt gezien heeft deze gemeente een moreele verplichting tegenover de leeraren. Ten slotte is er door den Wethouder van Onderwijs gezegd, dat wanneer de andere gemeenten en het Rijk zouden doen wat de wethouder wenscht, dat deze er dan ook genoegen mee zou nemen om dit ver-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 8