120 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Maart 1920. hoogd subsidie te geven. Maar dan is de wethouder zoo vreeselijk bang, dat dit niet komt vast te staan. Dat de leeraar daar echter de dupe van zal zijn, daar moet het niet naar toe. Spreker is het er geheel mee eens dat de Raad er bij de regeering de aandacht op moet vestigen, dat de verschillende builengemeenten niet hun plicht doen. De buitengemeenten gedragen zich allerschandelijkst; Leeuwarden geeft oen subsidie van 11000.en de andere gemeenten, die de helft van de leerlingen leveren De heer Tulp: „meer dan de helft." De heer De Boerdie dan meer dan de helft van de leerlingen leveren, dragen te zamen 1000. bij. Dat is allerbedroevendst, een bewijs van gebrek aan sociaal gevoel. Maar de leeraren mogen daar niet de dupe van worden. Ten slotte wenscht de heer Schaafsma een proef te nemen om te zien wat de minister zal doen, wanneer deze gemeente weigert, in het tekort bij te dragen. Die proef kan misschien zeer interessant worden, doch in ieder geval zal zij niet interessant zijn voor de betrokken leeraren. Laat men dus niet die interessante proef doen, maar andere wegen zoeken en andere middelen beramen, zich op een ander terrein bewegen, en een andere basis nemen. Met het oog daarop heeft spreker ook zijn voorstel ingediend, dan krijgt de gemeente ook zeggenschap over de schoolgelden en over de bijdragen, die door de buitengemeenten zullen moeten worden betaald. De heer Fransen heeft intusschen de vergadering verlaten. De heer Schoondermark (wethouder) wil even op merken dat dit laatste, wat de heer De Boer zegt, bezijden de waarheid is. De heer De Boer meent als wij de scholen in bezit hebben, dan kunnen wij dat zaakje mot de buitengemeenten regelen zooals wij dat willen. Dat is niet waar, dan blijft de regeling van den minister nog precies dezelfde, deze zegt, je doet zoo en zoo en hij betaalt 70 ^e heer De Boer heeft hier abuis. Dan wil spreker nog even wijzen op het gevaarlijke standpunt, dat door verschillende raadsleden wordt ingenomen. Het loopt hier niet zoozeer over het be drag van 9000.maar over de drenkeling, die de heer Lautenbach wil helpen, maar die we dan moeten blijven helpen, omdat hij ieder jaar weer aan in hot water zal zitten. Het is niet alleen dit geld, maar wanneer de minister blijft weigeren, dan is de Raad genoodzaakt om ieder jaar weer aan een hooger subsidie bij te passen. De heer Oosterhoff schudt van „neen", maar spreker zou dan wel eens willen weten hoe dan de heeren van het bestuur het volgend jaar aan hun geld zullen komen. Van de gemeente krijgen ze 18,500.van de provincie 14.000.van de buitengemeenten 1200.—, aan schoolgelden j 6500.en van het Rijk 70 °/o> maar daarmee komen ze er niet en dan kloppen zij weer bij de gemeente aanweer een drenkeling, dezelfde zit in weer in 't water, die zit ieder jaar in 't water. Spreker herhaalt dat de Raad aan den Minister van Binnenlandsche Zaken moet schrijven, dat de Raad eon goed subsidie wenscht te geven, wanneer ook de subsidies van de buitengemeenten goed zijn. Door de heeren is ook te veel genegeerd dat ten opzichte van het belang, dat de gemeente bij de scholen heeft, zij dit belang zeer goed waardeert. En als de Raad nu helpt, zal hij, logisch gerede neerd, moeten blijven doorhelpen, en daarvoor is het subsidie te zwaar. De heer 0. F. de Vries (wethouder) zal niet meegaan met het voorstel van Burgemeester en Wethouders voor wat betreft sub a. Spreker kan zich wel volkomen indenken in de bezwaren waarmee de heeren komen, maar hij vindt ook den nood der leeraren van dien aard, dat hij zal stemmen tegen dit deel van het prae-advies van de meerderheid van het college. De heer Oosterhoff zegt, dat de wethouder van onderwijs zoopas opmerkte dat spreker ontkennend met het hoofd schudde, toen de wethouder zei, dat wanneer men deze extra-toelage nu aan de scholen zou geven, de gemeente moreel verplicht zou zijn om dit te blijven doen. Dit laatste gaat dan ook, volgens spreker, niet op. Wanneer deze zaak is afge daan, die loopt over 1919, kan de Raad weldegelijk zeggen wij zullen probeeren een wijziging te krijgen in de regeling der schoolgelden en als dat niet ge beurt, dan weigeren we voortaan te staan voor het tekort. De Raad kan het tekort nu dekken, maar tevens er bij waarschuwen, dat hij het niet weor wenscht te doen als er geen andere regeling komt. Of, het beeld van den drenkeling gebruikend, men zegt tegen den man Pas op, doe het een tweeden keer niet weer, wees voorzichtig, want we halen je er niet weer uit. De heer Schoondermark (wethouder)„Ik hoop dat de heer Oosterhoff dit amendement indient". De heer De Boer wil nog opmerken, dat de argu menten van den wethouder van Onderwijs bijzonder zwak zijn. De wethouder acht het logisch dat men het een volgenden keer ook moet doen, wanneer men het een keer eerder ook reeds heeft gedaan. Maar dan is de wethouder door zijn eigen redeneering nu ook gebonden, omdat al eerder een verhooging is toegezegd. De heer Schoondermark (wethouder)„Neen". De heer Nijholt„Dat was een verhooging van het subsidie". De heer De Boer„Een verhooging van het sub sidie is toch ook iets buitengewoons". De Voorzitter wil toch nog even opmerken dat hij in het begin van de beraadslagingen van den heer De Boer heeft gehoord, dat dit een kwestie is tus- schen het Rijk en de gemeente, waarbij de gemeente aan het kortste eind moet trekken. De heer De Boer beweert nu, dat hij dit niet gezegd heeft, maar spre ker heeft het toch gehoord, hij heeft dit zelfs heel duidelijk gehoord en naar aanleiding daarvan toen nog aan den secretaris gevraagdwat voor een wet zou hij daarmee bedoelen. De heer Dfl Boor zegt dat hier een misverstand is. Spreker heeft gezegd dat het Rijk sterker is dan de gemeente. En hoewel het Rijk hier niet de gemeente tot iets kan verplichten, om de salarissen op peil te brengen, zal de gemeente toch verplicht zijn subsidie te geven. Door de een of andere wet kan de ge meente echter niet worden gedwongen. Do heer Oosterhoff zou, na wat hij thans heeft ge hoord, een voorstel of amendement willen indienen op het voorstel sub b van Burgemeester en Wet houders. Dit voorstel van het college luidt: „b. Burgemeester en Wethouders te machtigen na mens den Raad zich te wenden tot don Minister van Onderwijs, kunsten en Wetenschappen, met het ver zoek wijziging van de wet op het Nijverheidsonderwijs T Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 23 Maart 1920. 121 te willen bevorderen in den zin als boven is aange geven. Spreker zou hier aan willen toevoegen „onder mededeeling, dat de gemeente in het ver volg zich niet weder aansprakelijk wenscht te stellen voor eventueele tekorten der beide scholen". Do heer De Boer wou nog vragen Wanneer punt a van het voorstel van Burgemeester en Wethouders nu wordt verworpen, is daarmee dan meteen beslist, dat het subsidie wordt toegekend De Voorzitter„Dat staat er wel niet, maar dat is de bedoeling". De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub a wordt verworpen met 17 tegen 6 stemmen, zoodat hiermede is besloten de extra-bij dragen boven de subsidiën wel te verleenen. Vóór stemmen de heer Tulp, mevrouw Buisman Blok Wijbrandi, de heeren Schaafsma, Van Weideren baron Rengers, IJ. de Vries en Schoondermark. Tegen stemmende heeren Lautenbach, Visser, Dijstra, Dijkstra, Van der Werff, Tiemersma, Zandstra, Terpstra, Oosterhoff, O. F. de Vries, De Vos, Nijholt, mevrouw BesuijenLindeboom, de heeren De Boer, Postma, Jansen en Collet. De Voorzitter deelt mede dat Burgemeester en Wethouders het amendement van den heer Oosterhoff, bestaande in de toevoeging van punt b van het voorstel van het college, overnemen. Met algemeeno stemmen wordt overeenkomstig het aldus aangevulde onderdeel b van het voorstel van Burgemeester en Wethouders besloten. De Voorzitter stelt thans aan de orde het voorstel dat is ingekomen van de heeren De Boer en Nijholt, welk voorstel luidt „c. Aan Burgemeester en Wethouders (of een tot dat doel ingerichte raadscommissie) op te dragen, na te gaan of en op welko wijze de Middelbaar Technische- en de Ambachtsschool tot een gemeentelijke instelling kan worden gemaakt." De beraadslagingen worden geopend. De heer Schoondermark (wethouder) zegt dat de Raad eigenlijk niet weet, dat Burgemeester en Wet houders dit punt ook reeds hebben besproken. Spre ker kan echter vooruit wel meedeelen dat het toch op nul zal uitloopen, ten minste op het oogenblik. Spreker heeft er al over gesprokenhem is door Burgemeester en Wethouders al opgedragen er met het bestuur over te spreken en daar heeft spreker dan ook bijna een geheelen avond aan gewijd. De heer Tulp was daar ook bij tegenwoordig. Doch de conclusie, die men toen heeft getrokken is, dat er op het oogenblik geen sprake van is, dat de gemeente de gebouwen kan overnemen. De gebouwen behooren aan een particuliere instelling, zelfs niet eens aan de Ambachtsschool, men heeft ze gekregen van St. Anthoon onder voorwaarde, dat daarin een ambachtschool zou worden gevestigd De heer De Boer„Die nemen we er niet uit". De heer Schoondermark (wethouder).... De ge bouwen kosten een 3 tonde heer Nijholt schudt met het hoofd maar ze kosten dan in ieder geval niet minder dan 250,000. De heer Nijholt: „Ze kosten niets, 't wordt over genomen". De heer Schoondermark (wethouder): „In elk geval zal de som zoo hoog zijn, dat er geen kwestie van is, dat men thans met voorstellen kan komen om de zaak over te nemen. Ik zie dan ook heelemaal niet in dat het noodig is om dat nog eens te onderzoeken". De heer Schaafsma (wethouder) gelooft dat het instellen van een raadscommissie niet noodig is, omdat hij meent, dat het geheele college er wel voorstander van is om, als de inrichtingen op eenige wijze kunnen worden overgenomen, zulks dan gebeurt. Dan zal daartegen van sprekers kant ten minste geen bezwaar zijn. Het college zou dit voorstel echter tot zich kunnen nemen om prae-advies, opdat de Raad bij het uitbrengen daarvan kan oordeelen over bepaalde cijfers. Een raadscommissie acht spreker echter over bodig. De heer Tulp merkt op dat wanneer de ambachts school wordt opgeheven, St. Anthoon dan de ge bouwen weer tot zich trekt. Dan worden deze weer het eigendom van St. Anthoon en van deze vereeni- ging zal men dan ook afhangen voor welken prijs zij de gebouwen wenscht over te doen aan de ge meente. Daarbij komt nog dat de minister aan de gemeente Arnhem heeft te kennen gegeven, dat wan neer deze gemeente de ambachtsschool overnam, het rijkssubsidie zou vervallen. De heer De Boer gelooft dat er heel wat misver stand is bij dit amendement. Daarin staat dat er in de tweede plaats een raadscommissie kan zijn. Wan neer Burgemeester en Wethouders het echter beter vinden om geen raadscommissie in te stellen, maar zij zelf het onderzoek willen ter hand nemen, dan stelt spreker een raadscommissie heelemaal niet op prijs. Wat de heer Tulp in 't midden heeft gebracht omtrent de gebouwen van de ambachtsschool, spreker moet constateeren dat dit niet juist is of de heer Tnlp heeft het niet goed gezegd. Spreker meent toch, dat de heer Tulp heeft gezegd, dat wanneer de ambachtsschool wordt opgeheven, de gebouwen dan weer vervallen aan St. Anthoon. Maar daar gaat het niet om, het is niet de bedoeling om de ambachts school op te heffen, maar om er een gemeentelijke ambachtsschool van te maken, Van opheffen is dus geen sprake. En dan dunkt spreker dat St. Anthoon geen bezwaar kan hebben, dat de lessen in die ge bouwen van St. Anthoon onder toezicht der gemeente worden voortgezet. Spreker kan niet inzien wat voor bezwaren daar tegen zouden kunnen zijn; dat zou dan in ieder geval te onderzoeken zijn. Als er onder handelingen met St. Anthoon worden aangeknoopt, dan komt men toch eerstens te weten, wat voor bezwaren deze vereeniging er tegen kan hebben. Dan komt ten slotte de heer Tulp met de mede deeling dat, toen de gemeente Arnhem de ambachts school wilde overnemen, de minister heeft geantwoord dat dan het rijkssubsidie vervalt. Dat kan natuurlijk niet, omdat dat in strijd zou wezen met art. 25 der wet op het nijverheidsonderwijs, waarin wordt gezegd dat èn rechtspersonen èn gemeenten subsidie van het Rijk ontvangen. Dit moet dus blijkbaar ook een misverstand zijn.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 9