152 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 April 1920.
En daarom zou spreker er den Raad op willen wijzen,
dat men hier niet een dergelijke bepaling maakt als
de heer De Boer voorstelt, zoodat de onderwijzers in
ieder geval toch hun salaris beuren.
De heer De Boer zegt, dat het niet gaat over de
kwestie van de nieuwe bepaling in de wet, door den
Wethouder van Onderwijs opgeworpen. Het gaat over
het inhouden van vex-hoogingen en tegen die nieuwe
bepaling verzetteD zich alle onderwijzers-vereenigingen.
Het ligt voor de hand, dat zij zich niet verzetten
tegen schorsing en ontslag als strafmaatregels, als
een onderwijzer in aanmerking komt voor schorsing
of ontslag dan kant men zich daar niet tegen, omdat
hij dan niet hoort in zijn werk. Het is hier heel iets
anders dan b.v. bij een werkman, die zijn plicht niet
doet in een timmerfabriek, daar kan men zooiets wel
toepassen, maar wanneer een onderwijzer zijn plicht
niet doet, dan maakt men dit door straf niet in orde.
De heer Schaafsma (wethouder) zal tegen het
amendement van den heer De Boer stemmen, omdat
zijns inziens een verzachting van straf in de toepas
sing wel eens een goede uitwerking kan hebben.
Spreker staat meer op het standpunt van artikel 45
van het werklieden-reglement, dat ook het gemis aan
loon gedurende schorsing kan worden toegepast. Wan
neer Burgemeester en Wethouders dit artikel van het
werklieden-reglement, dus schorsing met inhouding
van loon, toepassen, is dit, dunkt spreker, toch beter
dan dat iemand maar direct op de keien wordt gezet.
En waar dit nu wel geldt voor de werklieden, waarom
dan zooiets te verwijderen uit de verordening voor
de onderwijzers, vooral waar Burgemeestor en Wet
houders de vooropgezette bedoeling hebben, om niet
eerder tot toepassing over te gaan, dan wanneer het
hoogst noodig is? Het artikel zal zoo weinig moge
lijk worden toegepast. Spreker zal tegen het amende
ment-De Boer stemmen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het amendement van de heeren Zandstra en De
Boer wordt verworpen met 15 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Dijkstra, Zandstra, Tie-
mersma, De Boer en Collet.
Tegen stemmen mevrouw BuismanBlok Wijbrandi
en de heeren Lautenbach, Van der Werff, De Vos,
O. F. de Vries, Tulp, Terpstra, Van Weideren baron
Rengers, Schaafsma, IJ. de Vries, Fransen, Visser,
Schoondermark, Jansen en Postma.
De leden 1, 2 en 3 van nieuw art. 10 en daarna
het geheele artikel worden onveranderd vastgesteld.
De heer Schoondermark (wethouder) wou nog gaarne
even terug komen op artikel 12, thans genummerd 9.
De Raad heeft n.l. in October van het vorige jaar
behandeld de regeling der uitbetaling van de jaarwedden
aan het personeel der lagere scholen en daarin is ook
bepaald dat er 100.vast werd toegekend aan den
onderwijzer, die aangewezen is als plaatsvervangend
hoofd volgens art. 33 der onderwijswet. Dat is hier
niet gebeurd. Spreker zou nu willen voorstellen dat
die uitbetaling hier op dezelfde wijze wordt geregeld
als bij het gewoon lager onderwijs. Hierbij hebben de
onderwijzers, die zijn aangewezen als plaatsvervangend
hoofd, altijd een belooning van 100.en als zij dan
invallen volgens art. 33 wet L. O. hebben zij daarvoor
een salaris als een hoofd. Dat is ook hier de bedoeling.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van den heer Schoondermark.
Art. 14 (bijlage 28), nieuw art. 11 (bijlage 48).
Eerste lid. De Voorzitter merkt op dat hierbij een
amendement is van de heeren Zandstra en De Boer
om in dit lid voor „het hoofd en de onderwijzers
van bijstand" te lezen „de leerkrachten der school."
Het amendement van de heeren Zandstra en De
Boer wordt verworpen met 12 tegen 8 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Dijkstra, Zandstra, O. F.
de Vries, Tiemersma, Terpstra, Schaafsma, De Boer
en Collet.
Tegen stemmen mevrouw BuismanBlok Wijbrandi
en de heeren Lautenbach, Van der Werff, De Vos,
Tulp, Van Weideren baron Rengers, IJ. de Vries,
Fransen, Visser, Schoondermark, Jansen en Postma.
De eerste twee leden worden onveranderd vast
gesteld.
Leden 3 en 4. De Voorzitter merkt op dat Burge
meester en Wethouders thans voorstellen deze te lezen
als onder IX van bijlage 48 is afgedrukt.
Het amendement van de heeren Zandstra en De
Boer op deze leden is hierdoor vervallen.
De leden 3 en 4 worden overeenkomstig het nieuwe
voorstel van Burgemeester en Wethouders vastgesteld.
Artt. 15 tot en met 20 (bijlage 28), thans genummerd
12 tot en met 17, worden onveranderd vastgesteld.
De vaststelling der geheele verordening wordt, in
verband met de herstemming over art. 6 laatste lid dezer
verordening, aangehouden tot de volgende vergadering.
Aan de orde iB onderdeel II a, ontwerp B
Verordening op de heffing van schoolgelden op de
Buitengewone school voor lager onderwijs te Leeuwarden.
De artt. 1 7 worden achtereenvolgens onveranderd
vastgesteldde vaststelling der verordening, wordt
in verband met de herstemming bovengenoemd, tot
de volgende vergadering aangehouden.
Aan de orde is ontwerp C.
Verordening op de invordering van schoolgelden op
de Buitengewone school voor lager onderwijs te Leeuwarden.
De artt. 17 worden achtereenvolgens onveranderd
vastgesteld ook de vaststelling van deze verordening
wordt tot de volgende vergadering aangehouden.
De heer Tulp zou thans willen voorstellen de ver
gadering te bekorten. Spreker moet vanavond weer
vergaderen.
De heer Zandstra merkt op dat het agenda-punt
nog niet is afgehandeld. Er moet nog worden besloten
omtrent punt II b en punt III van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter bemerkt, dat de heer Zandstra gelijk
heeft. Omtrent punt I van bijlage 28 is besloten,
evenzoo over punt II a.
Thans is aan de orde punt II b.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders
onder II b.
Aan de orde is onderdeel III van het voorstel.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 April 1920. 153
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Zandstra wou daar juist nog even over
spreken. Het komt er in de eerste plaats op aan, dat
de school een goede plaats krijgt. En nu willen spreker
en partijgenooten het komen van de school niet in
den weg staan, omdat het meer dan tijd wordt, dat
zij er komt, maar spreker wil er toch even de aandacht
op vestigen, dat zij niet voor dit voorstel zullen
stemmen, wanneer het college van Burgemeester en
Wethouders niet de zekerheid geeft, dat dit gebouw,
dat thans in gebruik zal worden genomen, van een
zeer tijdelijk karakter zal zijn en dat Burgemeester
en Wethouders zeer gauw zullen omzien naar een
meer geschikte gelegenheid.
De Voorzttter kan dan namens Burgemeester en
Wethouders toezegging doen, dat dit college er vol
komen mede accoord gaat, dat het nu in gebruik te
nemen gebouw maar zeer tijdelijk voor dit doel zal
worden gebruikt en dat het college zoo spoedig
mogelijk een ander gebouw zal trachten te krijgen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders onder III.
De Voorzitter wil thans in antwoord op de
opmerking van den heer Tulp van zooeven adviseeren,
nog kalm een paar punten af te handelen.
De heer Tulp legt zich hierbij neer.
10. (Agenda no. 11.) Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging van het reglement op het bestuur
van de Stads-Ar men kamer (gemeenteblad 1913 no. 41,
laatstelijk gewijzigd bij gemeenteblad 1919 no. 43)
(bijlage no. 10).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Zandstra spreekt als volgt
In de raadsvergadering van 22 Juli 1913 nam de
Baad een motie-Berghuis aan, luidende
„De Raad spreekt de wenschelijkheid uit dat in de
verordening het Elberfeldsche stelsel wordt opgenomen,
en noodigt Burgemeester en Wethouders uit om,
gehoord de voogden van de Stads-Armenkamer, met
een verordening in dien geest te komen."
Welnu, Mijnheer de Voorzitter, deze motie heeft
tengevolge gehad dat in een daaropvolgende raads
vergadering de doodonschuldige formule „de beslissing
omtrent het verleenen en de uitreiking van de in art.
25 2de lid bedoelde ondersteuning; alsmede het toe
zicht op de ondersteunden kan worden opgedragen
aan buurtbezoekers enz." aan art. 2 der verordening
werd toegevoegd.
Dat is nu bijna zeven jaar geleden en nog nooit
hebben wij vernomen dat deze aan art. 2 toegevoegde
alinea's ooit eenigen last of hinder hebben veroorzaakt.
Dat zou ook niet kunnen, Mijnheer de Voorzitter, omdat
deze alinea's tot niets verbinden. En daar deze alinea's
noch den voogden van de Stads-Armenkamer noch
Burgemeester en Wethouders eenige moeilijkheden
in den weg leggen, zie ik de noodzakelijkheid tot
schrapping vau deze alinea's niet in't is eer een
verslechtering dan een verbetering van het reglement.
Hoe Burgemeester en Wethouders nu met dit
voorstel kunnen komen begrijp ik niet, te meer niet
waar Burgemeester en Wethouders zelf zeggen
„Niet te ontkennen valt, dat, als het goed werkt,
groote voordeelen er van mogen worden tegemoet
gezien" (van het Elberfeldsche stelsel namelijk).
Ik krijg sterk den indruk, dat als er, zooals Bur
gemeester en Wethouders zeggen, geen gebrek aan
belangstelling bij de voogden van de Stads-Armen
kamer tegenover het Elberfeldsche stelsel bestond,
Burgemeester en Wethouders niet met dit voorstel
waren gekomen.
Mij wil het voorkomen dat, voor de Raad op dit
voorstel ingaat, hij recht heeft te weten, welke
ernstige bezwaren de voogden van de Stads-Armen
kamer hebben tegen de invoering van het Elber
feldsche stelsel. Niet tegen het stelsel, dat hier voor
jaren als Elberfeldsch stelsel moest dienst doen, maar
tegen het stelsel, zooals dat in Elberfeld in practijk
wordt gebracht. Dan kan de Raad oordeelen of de
in art. 2 opgenomen alinea's te kwader ure daarin
zijn opgenomen.
Ik zal dan ook voorstellen dit punt van de agenda
af te voeren en Burgemeester en Wethouders uit-
noodigen aan de voogden van de Stads-Armenkamer
te verzoeken hun bezwaren tegen invoering van het
Elberfeldsche stelsel aan den Raad mede te deelen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan
te nemen of te verwerpen, zooals het hier voor ons
ligt, lijkt mij een niet wel overwogen stap, te meer
niet, daar sedert 1913 de samenstelling van den Raad
zeer sterk is gewijzigd en tal van leden tegenover
het vraagstuk wel wat vreemd staan.
Spreker en de heer De Boer zijn dan ook zoo vrij
den Raad de volgende motie van orde aan te bieden
„De Raad, kennis nemende van het voorstel van
„Burgemeester en Wethouders tot wijziging van het
„reglement op het bestuur van de Stads-Armenkamer
„besluit, genoemd voorstel van de agenda af te
„voeren,
„noodigt Burgemeester en Wethouders uit de voog-
„den van de Stads-Armenkamer te verzoeken hunne
„bezwaren tegen invoering van het Elberfeldsche
„stelsel aan den Raad mede te deelen,
„gaat over tot de orde van den dag."
De Voorzitter wil opmerken dat bij de stukken een
schrijven heeft gelegen van het bestuur der Stads-
Armenkamer, in welk schrijven wel degelijk over het
Elberfeldsche stelsel wordt gesproken en wel degelijk
de bezwaren daarvan zijn opgenoemd.
De heer Zandstra zegt dat dit schrijven gaat over
het systeem, dat hier jaren geleden in werking was.
Maar de bezwaren togen het echte Elberfeldsche sy
steem heeft spreker niet gehoord, dat was dat niet
wat hier is toegepast. In Straatsburg is het nog anders,
daar wordt het zelfs nog veel uitgebreider toegepast.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt de motie van de
heeren Zandstra en De Boer aangenomen, zoodat de
verdere behandeling van het voorstel van Burge
meester en Wethouders wordt aangehouden.
11. Agenda no. 12.) Prae-advies van Burgemeester
en Wethouders op het adres van de af deeling Leeuwarden
van den Ned. Bond van Abstinent-studeerenden om voor
hunne bijeenkomsten gebruik te mogen maken van een
lokaal der school van M. O. voor meisjes.
Dit prae-advies luidt als volgt
In het hierbij weder aangeboden, om prae-advies in
onze handen gestelde adres van 21 Februari 1920,