140 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 April 19.10.
De heer Lautenbach kan het, nadat de heer Fransen
het woord heeft gevoerd, kort maken. Spreker is
altijd een voorstander van een abattoir geweest en
is dit in principe ook gebleven, maar het bedrag
wordt hem nu absoluut te hoog. En wanneer men
dan zoo weinig zekerheid heeft als uit de verschillende
clausules hier blijkt, hangt de zaak volmaakt in de
lucht. En aangezien men toch betrekkelijk niet weet
hoe de inrichting, eenmaal in werking, zal werken
en van toelage van de regeering geen sprake is,
meent spreker, dat men aan dergelijke luchtspiege
lingen niet mag vast houden.
De heer Schaafsma (wethouder) zegt, dat het weer
dezelfde geschiedenis is als men reeds twee vergade
ringen heeft meegemaakt; men heeft principieele
tegenstanders en principieele voorstanders en een
groote groep van raadsleden willen wil, maar het
kost hen te veel. Dat hebben we reeds twee keer
gehad en dit is nu de derde maal. Met de principieele
tegenstanders zal spreker niet van gedachten wisselen,
dat is overbodig. Alleen deze eene opmerking wil hij
hun maken, dat de regeering principieel voorstander
van een abattoir is. De Tweede Kamer heeft de wet
op de vleeschkeuring aangenomen en de minister heeft
zijn principe uitgewerkt door voorstellen tot verbeterde
vleeschkeuring en abattoirs.
De heer Fransen zegt zeer terecht dat er de eerste
maal is besloten naar een som van ƒ295 000.Misschien
zal de heer Fransen zich echter ook herinneren, dat
spreker toen heeft gezegd: laten we maar niet uit
stellen, maar beginnen met bouwen, want wie geeft
ons zekerheid, dat de prijzen terug zullen gaan En
dat is al uitgekomen, in plaats dat de bouwkosten
terug zijn gegaan, heeft men een stijging tot in het
oneindige. Men kan gerust aannemen, zooals de direc
teur der gemeentewerken spreker heeft gezegd
en de heer Fransen zal dat zelf ook wel beter weten
dan spreker dat de bouwkosten driemaal het be
drag van voor den oorlog bedragen. Daarom doet het
spreker ook vreemd aan, dat de heer Fransen komt
met een opmerking dat de bouwkosten nu alweer
zooveel hooger zijn. Hoe komt het, dat dit bedrag
20 hooger is geworden? De hout- en steenprijzen
zijn sindsdien ontzettend gestegen en niet alleen deze,
maar ook de loonen. Dat alles maakt, dat de raming,
die verleden jaar vrijwel zuiver was, nu met 20
wordt overschredendat is ook het antwoord op de
vraag van den heer Jansen. Het zit niet hierin, dat
de raming van verleden jaar zooveel beneden de
werkelijke bouwkosten was, maar de bouwkosten zijn
om en bij de 20 °/o gestegen, wat vrijwel uitkomt
met het verhoogde crediet, dat thans wordt gevraagd.
De heer Fransen zegt, dat niemand hier vraagt
om een abattoir. Dat is echter al wat sterk gezegd.
Zelfs onder de goede slagers is een groot deel dat
zegt: hoe eerder een abattoir, hoe beter. En als de
heer Fransen wist, wat hier geslacht wordt, zou hij
zoo ook niet spreken. Spreker heeft daaromtrent laatst
ook nog van een slagersknecht mededeelingen gekregen.
En zal het abattoir daar een einde aan maken? Naar
sprekers overtuiging zeer zeker, men heeft zeer zeker
noodig een verscherpte vleeschkeuring en een abattoir.
Er is vroeger gesproken over een indirecte belasting
op de inwoners, die hierdoor zal ontstaan, maar per
slot van rekening draait toch ieder zakenman de kosten
af op de verbruikers. Dit zal ook voorloopig wel zoo
blijven en als men het wil uitstellen tot dat't niet meer
het geval is, dan mag men er nog wel eenigen tijd mee
wachten. En is dat bezwaar nu zoo erg? Wanneer
men bij de slacht- en keurrechten een stuk koelhuis-
ruimte krijgt, waarvoor men in andere plaatsen 40.
per M2. moet betalen en dit tarief in Nijmegen zelfs
nog met 100 is verhoogd, wanneer dus hier ook
in vrijheid kan worden gebruik gemaakt van het
koelhuis, is het dan erg dat men 21/a cent per pond
meer moet betalen als daartegenover staat, dat men
de zekerheid heeft goed vleesch te krijgen, dat aan
alle eischen der hygiëne voldoet? En pas in het
allerongunstigste geval zal men 21/a cent meer moeten
betalen. Dan, de slagers behoeven geen eigen slacht
plaats meer, geen gereedschap, geen warm water,
geen waterspoeling meer. Zij behoeven alleen een
winkel, maar geen koelkelder, dat alles wordt geconcen
treerd in een veel grooter en hygiënischer bedrijf dan
de slagerij. En als men die onkosten, die de slager
anders maakt, van den prijs van het vleesch aftrekt,
dan komt het bedrag, waarmee de prijs van het
vleesch verhoogd zal worden, nog zeker niet op 2
cent per pond. Als men dan 2 cent per pond meer
vraagt, terwijl men de zekerheid heeft, dat men
hygiënisch goed vleesch krijgt, dan zal een groot
deel van de burgerij mede van meening zijn, dat het
nu eindelijk tijd wordt en dat het een eisch is, dat
we hier een abattoir hebben.
De heer Rengers heeft gevraagd, waarom niet de
financieele commissie hierin is gekend. Spreker denkt
dat dit niet het geval is geweest, omdat het hier
enkel betreft een verhooging van de bouwkosten,
waaromtrent Burgemeester en Wethouders meenden
de beslissing aan den Raad te kunnen laten.
De onkosten moeten „er uit", de exploitatie-reke
ning is dan ook zoodanig opgezet, dat het bedrijf
niet met verlies zal werken. Nu zegt de heer Fransen
wel, 't zal geld kosten, als 't einde van 't jaar daar
is, blijkt dat de gemeente een groot deel moet bij
dragen, maar spreker gelooft wel namens Burgemeester
en Wethouders te kunnen zeggen, dat alle keeren de
exploitatie-rekening zoo economisch is opgezet, dat
bij deze inrichting de uitgaven zullen worden gedekt
door de inkomsten.
Wat de kwestie van subsidie der regeering betreft,
spreker is daarover bij Minister Aalberse geweest.
Deze heeft spreker verwezen naar zijn adviseur, die
de voorbereiding van de uitwerking der Koninklijke
besluiten in handen had. Omtrent deze kwestie was
ook een Koninklijk besluit in voorbereiding en dit
geeft aan, dat gemeentelijke inrichtingen voor keuring
van vleesch voor een bijdrage van het Rijk in aan
merking kunnen komen. Minister Aalberse kon hier
omtrent echter nog geen positieve mededeeling doen
en hierin had hij volkomen gelijk, omdat dit niet
aangaat alvorens de zaak met den Minister van Finan
ciën te bespreken. „Tusschen wat ik vind aldus de
Minister en de meening van den Minister van
Financiën kan wel geen overeenkomst bestaan, waarom
ik met de uitwerking van dit besluit nog eenigen
tijd moet wachten." Maar het was ook de meening
van Minister Aalberse, dat Leeuwarden wel degelijk
voor een bouwvoorschot voor de oprichting van een
abattoir in aanmerking kwam en dat ook een bijdrage
van het Rijk zeer zeker van toepassing zou zijn op
een dergelijke plaats. Doch, zooals spreker alreeds
zei, 't is niet de zaak van Minister Aalberse alleen,
hij moet ook rekening houden met den Minister
van Financiën. Wat spreker dan ook hieromtrent
meedeelt is de persoonlijke meening van Minister
Aalberse.
De heeren Rengers, De Vos en Fransen meenen
dat de Raad verstandiger moet zijn dan den vorigen
keer, door het voorstel niet aan te nemen. Spreker
zou zeggen't is uitstel van executie, komen moet
het abattoir toch. En doet men zooals men reeds
tweemaal eerder heeft gedaan, dan zullen de bouw
kosten nog eens weer worden verhoogd en dan heeft
de Raad dat voor zijn rekening. Spreker zou daarom
den Raad ernstig in overweging willen geven thans
een zoodanig besluit te nemen, dat binnen een paar
weken tot aanbesteding kan worden overgegaan. Wan
neer men nu het werk stop zet en het niet gaat uit
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 April 1920. 141
voeren zijn bovendien de andere onkosten met toe
stemming van den Raad voor niets gemaakt.
De heer Tulp is, in tegenstelling met den heer
Fransen, die het abattoir een luxe-paard vindt, van
meening, dat het een noodzakelijke inrichting is.
Spreker gelooft zeker, en hij is dat met wethouder
Schaafsma eens, dat er veel te veel vleesch wordt
geslacht en geconsumeerd, dat niet geconsumeerd zou
mogen worden. Spreker zal echter niet met die op
gewektheid voor het voorstel stemmen zooals vroeger
de kosten worden hem ook hoog genoeg. Maar het
is een economisch bedrijf, dat zich over alle burgers
van Leeuwarden uitstrekt. Daarbij komt, dat de slager
niet meer thuis behoeft te slachten, zoodat hij dus
minder exploitatiekosten krijgt, waardoor anders het
winstcijfer wordt gedrukt.
Als spreker zich niet bedriegt, staat het abattoir
op het gemeenteprogram van alle vrijzinnige partijen.
Nu of later, het moet er toch komen en hoe langer
men er mee wacht, hoe meer kosten het met zich
zal brengen. Op die gronden zal spreker dan ook
met een gerust geweten voor het voorstel stemmen.
De heer Lautenbach meent, dat wethouder Schaaf
sma in den meest vriendschappelijken vorm wat heel
luchtig zich van de dingen heeft afgemaakt met de
mededeeling, dat er kans bestaat om een voorschot
te krijgen. Die kans bestaat, ja, maar hij bestaat
ook niet. En spreker acht het niet verstandig, bij
zoo'n reusachtig plan te bouwen op gekoesterde ver
wachtingen en hoop. Er zijn er al heel wat verwach
tingen vergeefs gekoesterd. Spreker zou willen vragen
of de exploitatie-rekening daarmede misschien ook in
verband staat? En dat economisch bedrijf kent spre
ker ook, het is steeds de publieke kas die moet dek
ken als er een tekort is en er is maar al te vaak
bewezen, dat men er bekaaid mee weg komt. Het
spreekt vanzelf dat men zal trachten de exploitatie
rekening sluitende te maken, maar kan men dan aan
de nu geldende cijfers vast houden en is de exploi
tatie-rekening klare koffie? Of is dit een utopie?
Spreker kan den heer Tulp gerust stellen omtrent
zijn opmerking over de rechtsche partijen; sprekers
partij heeft ook het abattoir op haar program.
Doch evenmin als een brandspuitgast het in zijn
hoofd zal krijgen om door de gracht te gaan, even
min kan spieker hierin meegaan, zoo verkoopt hij
zich niet aan zijn program en daarop is het ook niet
geslotenniet onder alle omstandigheden, noch tegen
alle prijzen, tijd en wijze moeten meespreken.
De heer Fransen moet nog even terug komen op
de woorden van den heer Schaafsma, die spreker wat
in de schoenen schuift door te zeggen, dat spreker
zich verwondert over de hoogere kosten van het plan
terwijl hij toch weten moest, dat de kosten veel hooger
moeten zijn dan de vorige maal. Daar gaat het echter
bij spreker niet om. Toen de zaak de vorige maal is
behandeld en het 550,000.— zou moeten kosten
heeft spreker gezegd dat staat er wel maar de ge
meente zal heel gelukkig zijn als zij het voor
f 700,000.klaar krijgt. Spreker wist toen wel dat
het wel duurder kwam.
Dat, wat er thans geslacht wordt, kant noch wal
raakt, spreker weet niet in hoeverre dit waar is of
dat er absoluut geen keuring plaats heeft op het
geslacht. Hij weet echter wel, dat het abattoir dit
niet zal voorkomen, misschien voor een deel, maar
buiten kan er dan nog genoeg minderwaardig vleesch ge
slacht worden en dan is er altijd nog gelegenheid genoeg
om hetin te voeren. De heer Schaafsma schudt van „neen"
maar men herinuere zich dan maar wat er voor een
paar jaar, toen het slachtverbod er nog was, niet is
geslacht en ingevoerd. Men kan dat eenvoudig niet
keeren en men zal dan ook wel zien dat er hier nog
genoeg geslacht en ingevoerd wordt.
De onkosten zal men moeten goed maken uit het
bedrijf, heeft de heer Schaafsma verklaard. Dit komt
een volgende vergadering wel weer ter sprake, spreker
zal dat vasthouden. De onkosten moeten dus per sé
worden gedekt uit de inkomsten van het slachthuis,
dus uit de slachtstalrechten enz. Een volgende maal,
als de kosten verdubbeld worden, zal men dit dus
ook doen met de rechten als het noodig is en de
burgerij kan het betalen. De burgerij weet nog niet
wat men begintmen kan deze luxe-instelling wel
zoo luxueus maken, dat men steeds meer geld moet
bijpassen, wat de burgerij dan maar weer in evenwicht
moet houden.
De heer Schaafsma zegt, het abattoir moet er toch
komen. Spreker stelt zich dat ook wel voor, maar hij
vraagt tevens wat is op 't oogenblik het noodigst
En dan zijn er verschillende zaken, die veel noodiger
zijn en spreker besteedt die 7 ton veel liever aan
verbetering der ziekeninrichting en aan de woning
stichting of voor een badinrichting of verplaatsing van
het aschland. Het noodigste moet eerst. De heer
Oosterhoff heeft terecht bij de behandeling der be
grooting gevraagd om een program van de werken,
welke Burgemeester en Wethouders het noodigst
achtten, opdat men eerst kon nagaan, welke werken
het eerst aan de beurt waren en men niet telkens
voor een zaak werd gesteld, welke ook noodig is.
Zoo heeft men nu vandaag het abattoir en morgen
of overmorgen iets anders en men krijgt zoodoende
het geval, dat wanneer men alles vooruit geweten had,
men slechts het allernoodzakelijkste zou hebben uit
gevoerd en het andere achterwege gelaten. Dat is.
ook een groot bezwaar. Spreker geeft toe, dat het
abattoir moet komen, maar niet nu. Als alles nog
duurder zal worden, dan zullen de zaken, die nu
achterwege blijven, ook alle duurder worden. Daarom
moet het allernoodzakelijkste eerst.
De heer Schaafsma zegt, dat er enkele slagers zijn,
die een abattoir op prijs stellen, maar van de 40000
inwoners dezer stad zijn er zeker 30000 die snakken
naar een badinrichting.
Dat het abattoir staat op het program der meeste
vrijzinnige partijen, zooals zoojuist de heer Tulp
mededeelde, wist spreker, ook de S. D. A. P. heeft
het op haar program en daarom moet het er natuur
lijk per sé komen.
De heer Vissar staat vrij van een politiek program
de heer Tulp zegt dat de vrijzinnig democratische
partijen het abattoir op hun program hebben, sprekers
partij staat daarin vrij, wie voor een abattoir is, is
daarvoor.
In het voorstel komt de volgende zinsnede voor
„Op grond van de vleeschkeuringswet kunnen voor
„den bouw van openbare slachthuizen rentedragende
„voorschotten uit 's Rijks kas worden verstrekt."
Spreker heeft nu wel zoo terloops van wethouder
Schaafsma gehoord, dat er besprekingen met minister
Aalberse zijn gevoerd, maar een definitieve beslissing
heeft men toch niet gekregen voor wat betreft het
voorschot. Spreker is een principieel voorstander van
een abattoir en zal misschien straks ook voor stemmen,
hoewel hij ook wel eenigszins huiverachtig is voor
het steeds stijgende te voteeren bedrag. Is er echter,
vraagt spreker, ook nog een andere mogelijkheid
en hij vraagt dit naar hij meent namens meer
anderen is de zaak nu zoo urgent en moet men
nu beslist tot bouwen overgaan Misschien zou men
binnen betrekkelijk korten tijd meer grond hebben
omtrent wat hier genoemd is, meer positieve zeker
heid, dat men recht heeft op dat voorschot en dan
zou men kunnen bouwen. Spreker zou die vraag