146 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 April 1920
Spreker handhaaft dus zijn amendement: „volgens be
sluit van de schoolvergadering, den schoolarts gehoord".
De beraadslagingen worden gesloten.
Het amendement van den heer De Boer wordt met
12 tegen 8 stemmen, aangenomen en het vijfde lid
dienovereenkomstig vastgesteld.
Vóór stemmen: mevrouw Buisman Blok Wijbrandi
en de heeren Dijkstra, Zandstra, O. F. de Vries,
Tiemersma, Tulp, Terpstra, Schaafsma, IJ. de Vries,
De Boer, Collet en Jansen.
Tegen stemmen: de heeren Lautenbach, Van der
Werff, De Vos, Van Weideren baron Rengers, Fransen,
Visser, Schoondermark en Postma.
Art. 2 wordt, zooals dit nader is gewijzigd, vast
gesteld.
Aan de orde is art. 3.
Het eerste lid wordt onveranderd vastgesteld.
Bij het tweede lid merkt de Voorzitter op, dat hierop
een amendement is ingdiend door de heeren Zandstra en
De Boer om voor „het (dat) hoofd" te lezen: „de
(die) leerkrachten."
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Boer zegt dat volgens zijn opvatting
het opvoedingswerk aan een school door de gezamen
lijke leerkrachten wordt verricht. Deze zullen dan
ook in een bepaald geval de hulp en leiding van den
schoolarts noodig hebben en nu ligt het voor de hand
dat hier moet worden gelezen in plaats van „het
hoofd" „de leerkrachten", omdat het hoofd die hulp
niet alleen noodig heeft.
De heer IJ. de Vries heeft, waar hij gevoelt voor
een democratische schoolvergadering, gestemd voor
het vorige amendement, maar wat de hoer De Boer
nu wil, dat de onderwijzers met voorbijgaan van het
hoofd der school de hulp van den schoolarts kunnen
vragen, dat kan spreker niet sanctionneeren. Hij is
in dit geval dan ook tegen het amendement van den
heer De Boer.
De heer Schoondermark (wethouder) wou ongeveer
hetzefde zeggen. Zoo zachtjes aan zou de schoolarts
het knechtje worden van de onderwijzers als hier
gebeurt, wat de heer De Boer wil. Want spreker zou
dan ook niet inzien, .waarom men dit ook niet op de
gewone lagere scholen zou toepassen. Wat hier wordt
voorgesteld krijgt men dan op de andere scholen ook,
dan krijgt men een sociaal-democratische school en
spreker is nog geen socialist.
De heer De Boer zegt dat de heer IJ. de Vries
een verkeerde voorstelling van sprekers amendement
heeft. Sprekers bedoeling is niet, dat het geschiedt
met voorbijgaan van het hoofd der school, deze blijft
de officieele vertegenwoordiger als er bijstand ver
leend of hulp moet worden ingeroepen. De Wet
houder van Onderwijs maakt er ook heel iets anders
van. Dat de schoolarts het knechtje zou worden van
alle onderwijzers, daar is geen sprake vanhet is toch
onverschillig, wat de hulpverleening betreft, aan wien
dit geschiedt, aan de leerkrachten of aan het hoofd
der school. Dan zou in het andere geval de school
arts ook het knechtje wezen van het hoofd der school.
Daar gaat het echter niet om. In een bepaald geval
zal alleen de leerkracht van een bepaalde klas de
hulp van den schoolarts noodig hebben, maar het
hoofd zal dan deze hulp toch vragen.
De Voorzitter meent dat dan de redactie van het
artikel zeer juist is, wanneer het hoofd der school
den bijstand zal moeten vragen. Deze zal dat natuur
lijk doen, zoodra hij daartoe van een der leerkrachten
het verzoek ontvangt.
Het amendement van den heer De Boer wil echter
iets anders, daarin ligt opgesloten dat de leerkrachten
rechtstreeks het verzoek aan den schoolarts zullen
doen. En de heer De Boer zegt zelf, dat het hoofd
de officieele vertegenwoordiger moet zijn.
De heer De Boer wil het artikel zoo redigeeren dat
de schoolarts bijstand verleent aan de leerkrachten
en voorts zoo vaak hij daartoe van het hoofd een
verzoek ontvangt.
De Voorzitter zegt dat dan ook het amendement
verkeerd is voorgesteld. Dan betreft het ook alleen
de eerste woorden, dan moet alleen rhet hoofd" ver
vangen worden door „de leerkrachten".
De heer De Boer: Ja.
De Voorzitter U hebt voorgesteld om „het hoofd"
en „dat hoofd" allebei te vervangen door „de (die)
leerkrachten".
De heer De Boer zegt dat de Raad omtrent het
hoofd een principieele beslissing heeft genomen, daar
wordt dus niet meer over gesproken. Maar met het
oog daarop zal dit amendement werkelijk eenige
wijziging behoeven.
De Voorzitter: Maar U wijzigt heelemaal niet. Had
U dit gedaan dan was er veel minder werk mee
geweest.
De heer De Boer heeft hierbij niet stil gestaan.
De heer Visser heeft ook bezwaar tegen het amende
ment. Daardoor zal de zaak luiden als volgtHij
verleent aan de leerkrachten der school den bijstand,
enzen voorts zoo dikwijls de gezamenlijke
leeikrachten het aanvragen. De redactie wordt daardoor
zoo, dat de verschillende leerkrachten het hebben te
vragen in plaats van het hoofd der school.
De Voorzitter merkt op dat het amendement, zooals
dit op 't oogenblik is geredigeerd, niet de bedoeling is.
De heer Visser: Wat doen we er dan mee?
De Voorzitter: Ja, ik wacht op een nieuw.
De heer IJ. de Vries: In een vorige vergadering is
beslist, dat aan deze school een hoofd zal staan,
zooals de bedoeling is in het voorstel van Burge
meester en Wethouders. Wordt echter op deze wijze
het hoofd geen figurant?
De Voorzitter: Dat is de bedoeling niet van den
heer De Boer.
De heer IJ. de Vries: .Ja, maar wordt het zoo niet?
De Voorzitter heeft dit amendement en heeft zich
daaraan te houden.
De heer De Boer dient een nieuw amendement in.
De Voorzitter deelt mede, dat van den heer De Boer
een nieuw amendement is ingekomen om uit zijn
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 April 1920. 147
amendement op art. 3 de woorden „dat" en „die" te
schrappen. Alinea 2 van art. 3 zal dan dus luiden
Hij verleent aan de leerkrachten der school den bijstand,
bedoeld in het 4e en 5e lid van het vorig artikel en
voorts zoo dikwijls hij daartoe van het hoofd een
verzoek ontvangt.
De heer IJ. de Vries heeft dan nog precies hetzelfde
bezwaar als wat hij daar straks heeft gezegd. Als de
heer De Boer nu zijn doel wil bereiken, dan moet hij
ook laten vervallen de woorden „en voorts". Anders
toch zullen de leerkrachten zelfstandig den bijstand
van den schoolarts kunnen vragen en voorts ook het
hoofd.
De VoorzitterDient (J dan een amendement in
om die woorden te schrappen.
De heer IJ. de Vries wenscht dit niet te doen.
De VoorzitterDan blijven ze staan.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het amendement van den heer De Boer wordt
verworpen met 13 tegen 7 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Dijkstra, Zandstra,
Tiemersma, Terpstra, De Boer, Collet en Jansen.
Tegen stemmen: mevrouw BuismanBlok Wijbrandi,
en de heeren Lautenbach, Van der Werff, De Vos,
O. F. de Vries, Tulp, Van Weideren baron Rengers,
Schaafsma, IJ: de Vries, Fransen Visser, Schoonder
mark en Postma.
Het tweede lid wordt onveranderd vastgesteld.
Art. 3 wordt onveranderd vastgesteld.
Art. 4.
Het eerste lid wordt onveranderd vastgesteld.
Bij het tweede lid hebben de heeren Zandstra en
De Boer voorgesteld om dit lid te doen vervallen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Boer zegt dat er groot gevaar bestaat
dat deze vakken inderdaad zullen worden onderwezen
als de mogelijkheid daartoe in de verordening wordt
opengelaten. En het is een groot kwaad als het
leerplan nog daarmee wordt uitgebreidmet lezen,
schrijven, rekenen enz. staat op dat leerplan meer
dan voldoende. De deskundigen zijn het daarover ook
tamelijk eens.
De heer Schoondermark (wethouder) zegt dat de
deskundigen het er over eens kunnen zijn, maar
spreker is het er heelemaal niet mee eens.
De heer De BoerU bent ook niet deskundig.
De heer Schoondermark (wethouder) is in Den Haag
geweest en heeft daar gezien hoe deze vakken op
enkele leerlingen werden toegepast. En dan moet
men wel zooveel vertrouwen hebben in het te benoemen
hoofd, dat hij van de hem gegeven bevoegdheid een
goed gebruik weet te maken en niet van te voren
zijn werk afkeuren. De heer De Boer meent blijkbaar,
dat hij hooger staat dan het te benoemen hoofd,
maar als het zoo moet gaan, dan weet spreker niet
waar de Raad aan toe is. Nu wordt er maar gezegd:
dat hoofd zal verkeerd gaan doen en daarom zal
men moeten doen volgens den heer De Boer
Spreker wist niet dat de heer De Boer zoo op de
hoogte was, maar het doet hem toch pleizier, dat
de Raad een dergelijk deskundige in zijn midden heeft.
De heer De Boer: kunt er van profiteeren.
De heer Schoor.dermark (wethouder)Daar zou ik
van profiteeren, als ik hem vertrouwde.
De heer De Boer Dat is dan wederkeerig.
De heer Zandstra zegt dat deskundigen en niet-
deskundigen het er al of niet over eens kunnen zijn,
dat die vakken moeten worden onderwezen, maar
spreker vindt dat geschiedenis en aardrijkskunde enkel
geheugenkwesties zijn, die aan dergelijke kinderen
beter niet geleerd kunnen worden. De tijd, daaraan
ten koste gelegd, kan beter worden besteed, door
allerlei soorten van handwerk als spitten, planten en
andere nuttige werkzaamheden.
De heer Visser zegt, dat we nu hebben gehoord,
dat er deskundigen voor zijn en deskundigen tegen
zijn, zoodat we nu ook kunnen zien dat er niet-des-
kundige deskundigen zijn. Spreker zou geen bezwaar
weten, waarom de alinea niet gehandhaafd zou worden
het is een kwestie van vertrouwen tegenover het
hoofd der school, wiens bevoegdheden men niet moet
besnoeien. Het sop is hier trouwens de kool niet
waard, laat men eenvoudig de zaak laten staan.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi is gedeeltelijk
voor het amendement van den heer De Boer, zij is
er voor dat de geschiedenis wordt geschrapt, maar
niet de aardrijkskunde en de natuurlijke historie. Dat
zou dus eigenlijk een nieuw amendement zijn. Spreek
ster is van oordeel, dat men deze kinderen geen
theoretische kennis maar practische kennis moet bij
brengen. De geschiedenis kun nu worden toegevoegd
aan het leerplan en dit is werkelijk een gevaar.
Spreekster vindt dan ook dat men het vak geschie
denis moet schrappen, maar niet de aardrijkskunde
en de natuurlijke historie.
De heer Da Boer heeft, ondanks het weinige ver
trouwen, dat de wethouder van Onderwijs „gelukkig"
in hem stelt, nog een paar opmerkingen. Spreker
wou dan dit zeggen, dat door de tegenstanders van
de droge aardrijkskunde, geschiedenis en natuurkunde
wordt voorgesteld, die vakken te vervangen door een
algemeen omvattend zaakonderwijs, waarin deze
soorten van leerstof onder een meer tastbaren en
bevattelijker vorm onder de aandacht worden gebracht.
De tegenstanders van deze vakken zeggen niet, dat
geen onderwijs mag worden gegeven, dat daarop
betrekking heeft, maar het moet door het woord van
den onderwijzer en dan onder de leeslessen enz. naar
voren worden gebracht. Maar als hier in de verorde
ning gewoon staat geschiedenis, aardrijkskunde en
natuurkunde, dan wordt dit onderwezen in den
schoolschen vorm en dat hoort op deze school niet
thuis. Spreker gelooft dat mevrouw Buisman het
daar ook wel mee eens is.
De heer Schoondermark (wethouder) zegt, dat de
heer De Boer nu komt met een heel ander idee nu
wil- hij wel aardrijkskunde en kennis der natuur en
vaderlandsche geschiedenis doen onderwijzen, maar
dan in den vorm van zoogenaamd zaakonderwijs.
Maar dan moet men deze vakken er ook niet uit
nemen, want dan zal het zaakonderwijs niet kunnen
worden onderwezen, omdat het toezicht dan zeer
terecht zal zeggen dat er b.v. geen aardrijkskunde