182 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Mei 1920.
in Uwe Vergadering de vraag aan de orde was of de
gemeente het boeren- en het wasscherijbedrijf zou
gaan uitoefenen. De woorden „dienst" en „ambtenaren"
geven reeds aan wat wij in dezen bedoelen. Het is
onmogelijk, dat de gemeente even coulant werkt,
even commercieel optreedt, onmiddellijk ontdekt waar
kleine en groote voordeelen schuilen, die zij voor
hare zaak dienstbaar kan maken, als de particulier.
Zij werkt stroever en vooral haar ontbreekt de groote
stimulans, die gelegen is in het werken voor eigen
zaak en zak. Zij is daardoor buiten de mogelijkheid
van concurrentie gesteld, terwijl juist haar wezen in
Op dit punt is reeds gewezen, toen ten vorige jare
den gedachtengang van den voorsteller is, dat zij
moet kunnen concurreeren. Concurrentie is het eerste
en laatste woord van den winkelier. Niets heeft dit
duidelijker aangetoond dan wat zich dezer dagen in
den Amsterdamschen gemeenteraad heeft afgespeeld
met de gemeentelijke wasscherij en daarom blijkt
een dergelijk gemeentebedrijf geldelijk ook alleen
daar succes te hebben, waar het op monopolistische
leest is geschoeid. Waar geen concurrentie te duchten
is, dus bij gemeentelijke gas-, electriciteit-, water
leiding-, tram-, veerbedrij ven, kan steeds winst worden
gemaakt. De prijs van het product gaat eenvoudig
naar boven met de stijgende onkosten. Zooals een
Amsterdamsche wethouder in een interview terecht
heeft verklaard, kan alleen bij monopolistische be
drijven b.v. opvoering van de loonen zonder gevaar
voor den prijs van het product geschieden. Een der
gelijke politiek zou de gemeentewinkel nimmer kunnen
volgen en daarom heeft hij tegenover de kans, die
hij boven vele kleine kooplieden heeft om door inslag
van groote voorraden goedkoop in te koopen, en
tegenover den plicht om geen oorlogswinst te maken,
doch naast dien om met een winstmarge te werken,
zoo, dat alleen de onkosten worden gedekt, een
tendenz om met verlies te werken. Die kans mag de
gemeente, en zeker niet bij het overbelast budget
van den tegenwoordigen tijd, niet loopen. Het verlies
zou daarenboven ook gedragen moeten worden door
hen, die van de zaak de voordeelen niet gehad hebben.
Waar, wat hier van de gemeente verlangd wordt,
ook, en, doordat hier meermalen een beroep op belange-
looze medewerking van bij de zaak betrokkenen kan
worden gedaan, beter mogelijk is voor combinaties
van particulieren of voor verbruiksvereenigingen al of
niet op coöperatieven grondslag, zooals reeds hier en
daar en ook in deze gemeente met het oog op de duurte
niet zonder succes is geschied e. d., ligt voor het
publiek een vingerwijzing in welke richting in dezen
iets ware te doen zonder dadelijk weer op de ge
meente een beroep te doen als helpster in den nood.
In zijn wortel moet het kwaad van de duurte worden
aangetast door geheel andere middelen dan de ge
meente ten dienste staan. Verandering zal alleen
komen door de inwerking van zulke geweldige eco
nomische factoren, als waarop naar het schijnt geen
kunstmatige invloed iets zal vermogen, doch die naar
hun eigen wetten hun onverbiddelijken loop nemen.
In zijne gevolgen kan het wellicht slechts iets worden
verzacht door bijkomstige middelen. Dat de gemeente
in den geest des voorstellers daarvoor niet de eerst-
geroepene is, meenen wij in het bovenstaande te
hebben aangetoond.
Ons prae-advies is dan ook afwijzend.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Jansen zegt: Uw prae-advies op mijn voorstel
van 22 December heeft mij bevreemd en teleurgesteld.
Bevreemd omdat het slechts eenzijdig het voorstel
beperkt n.l. alléén van de zijde van den concurreerende,
tegen den handeldrij venden middenstand, teleurgesteld
omdat, indien uw voorstel wordt aangenomen, zeer
veel onbillijkheden, onredelijkheden, onrust en wrevel
bestendigd zal blijven.
Ter toelichting van mijn voorstel heb ik indertijd
tweeërlei argumenten naar voren gebracht, n.l.:
Ie. prijsregelend optreden ter bestrijding der wille
keurige duurte,
2e. herstel van vertrouwen in den handeldrijvenden
middenstand.
Wat is willekeurige duurte? Dit, Mijnheer de Voor
zitter, dat door neringdoenden, dat door handel
drijvenden in het algemeen misbruik wordt gemaakt
van omstandigheden waaraan onze tijd niet vreemd
is als: tijdelijke schaarschto, staking, opkoopen voor
uitvoer, vaststelling van hooge prijzen door winkel
verbonden of anderszins.
Heel de handeldrijvende wereld is georganiseerd,
men stelt met elkander de prijzen vast of onttrekt
tijdelijk goederen aan de markt en het pleit is beslecht,
de prijzen worden angstvallig opgejaagd.
Met de veilingsgoederen is het al niet beter. Op
de veilingen biedt men tegen elkander op, vooral als
speculatie in het spel komt, terwijl van al dat dolzinnig
opdrijven het publiek de dupe wordt.
Daarenboven is het een bekend feit, dat vele
artikelen, zoodra zij de veiling hebben verlaten en in
handen van venters zijn gekomen, direct in prijs over
den kop zijn gegaan.
Het beste bewijs hoeft de gemeente zelve geleverd
door den verkoop van AmerikaaDsche schoenen.
Nergens kon men schoenen koopen, in kwaliteit
gelijk aan die der gemeente, beneden 20 gulden,
terwijl de gemeente verkocht voor 10 a 12y2 gulden.
Ik geef toe, wellicht zonder winst, doch stel in dezen
een billijke winstmarge van 20 a 25 °/oi en het ver
schil, een voor duizenden zeer belangrijk verschil van
5 a 8 gulden, blijft toch bestaan.
Die feiten, Mijnheer de Voorzitter, hebben bij het
publiek onrust, wrevel en ontevredenheid verwekt
ten opzichte van den handel- en neringdoenden mid
denstand, vaak billijk, soms onbillijk. Om nu beide
partijen weder tot elkaar te brengen en tevens billijk
regelend op te treden, meen ik als taak van de ge
meentelijke overheid te mogen beschouwen en zag ik
een uitweg in de oprichting van een gemeentewinkel,
die niet concurreerend, niet vermoordend, maar regelend,
opbouwend, herstellend zou werken.
Wel zeggen Burgemeester en Wethouders, dat „de
prijs van het product naar boven gaat met de stijgende
kosten", hetgeen ik natuurlijk volkomen toegeef, maar
typeerend is in dezen een uitspraak van een schoen
winkelier, die zei: „ik zou mijn schoenen met winst
7 a 8 gulden goedkooper kunnen verkoopen indien ik
niet georganiseerd was".
Dat argument, Mijnheer de Voorzitter, is door U
absoluut niet aangevoerd in Uw prae-advies, hetgeen
juist dikwijls van den grootsten invloed is. Op de
veilingen wordt het publiek uitgesloten te koopen,
men voert daar als venters, als winkeliers opper
heerschappij, in de winkeliers- en detaillistenbonden
worden de prijzen vastgesteld, terwijl het publiek van
al die handelingen buiten haar om het slachtoffer
wordt. Ik kan dan ook niet anders dan in het belang
der gemeenschap mijn voorstel handhaven en het
prae-advies van Burgemeester en Wethouders als
onaannemelijk verklaren.
De heer Tulp moet herhalen wat hij zooeven al te
vroeg was begonnen, n.l. dat hij geen toelichting
heeft gelezen bij het voorstel van den heer Jansen.
Deze heeft nu eene mondelinge toelichting gegeven,
maar spreker heeft wel veel woorden, maar geen
bewijzen van hem gehoord. Zoo'n speech kunnen we
allemaal wel afsteken, dat beteekent niets. Men moet
bewijzen, welke zaken zulke abominabel hooge prijzen
maken. En dan kan dat wel met enkele het geval
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 Mei 1920. 183
zijn, maar spreker betwijfelt of dat zooveel voorkomt.
Daar zorgen de afnemers wel voor, die zich dan zelf
vereenigen.
De heer Jansen heeft het over een schoenmaker
maar noemt geen naam die 7 8 gulden meer
voor zijn schoenen moet vragen, omdat hij lid van
een bond is. Als dat zoo is, laat de heer Jansen het
dan bij alle belanghebbenden wereldkundig maken,
dan kunnen de particulieren er zelf hun voordeel mee
doen. In Amsterdam heeft men gezien, dat de gemeente
winkels niet voordeelig werkten en dat ten slotte het
publiek het toch moest betalen. Spreker wacht nu op
feiten en bewijzen van den heer Jansen. Worden de
prijzen werkelijk te hoog opgeschroefd, dan blijkt het
publiek zelf wel in staat te zijn zich daartegen te
weren, dat hebben we hier ook wel gezien adres de
groentebewoging.
De heer De Boer heeft den heer Tulp, toon hij
zich aansloot bij het advies van Burgemeester en
Wethouders op het adres van den Economischen
Bond, hooren zeggen, dat het niet aanging, dat
iedereen maar inzage kreeg van de boeken en prijzen,
die door den detaillist worden gemaakt. Spreker ge
looft dat in die paar woorden de heer Tulp de kern
der kwestie heeft aangeroerd. Wij hebben, aldus spreker,
zoo voor en na alle mogelijke zaken tot publiek
terrein gemaakt, maar de belangrijkste dingen, de
productie en de distributie, zijn nog in belangrijke
mate particulier terrein. En dat is het juist waartegen
het bezwaar van den heer Tulp gaat, zijns inziens
moeten dé productie en de distributie blijven parti
culier-, en niet worden openbaar terrein. Doch juist in
deze zaak, dat de belangrijkste dingen voor het levens
onderhoud nog steeds liggen op particulier terrein, daarin
acht spreker de oorzaak gelegen van de geweldige anar
chie van den tegenwoordigen tijd. Spreker zal daar niet
verder op ingaan, een ieder kan voor zichzelf dat lezen
en er over nadenken en zal bij het overzien en aan
schouwen van deze wereld bevinden, dat er geen orde
en geen regelmaat is in de maatschappij van den
tegenwoordigen tijd, dat zij, ondanks de geweldige
ontwikkeling der menschheid, nog één stuk anarchie is.
Waar nu juist daarin de wortel ligt van het kwaad,
daar ligt het voor de hand, dat de gemeentelijke
overheid en ook de Staat het tot haar taak moet
moet maken, om in deze anarchie regelend op te treden.
In hot prae-advies wordt gezegd, dat men juist moet
blijven van het particulier terrein van productie en
distributie omdat
„Do woorden „dienst" en „ambtenaren" geven reeds
„aan wat wij in dezen bedoelen. Het is onmogelijk,
„dat de gemeente even coulant werkt, even commer
cieel optreedt, onmiddellijk ontdekt waar kleine en
„groote voordeelen schuilen, die zij voor hare zaak
„dienstbaar kan maken, als de particulier. Zij werkt
„stroever en vooral haar ontbreekt de groote stimulans,
„die gelegen is in het werken voor eigen zaak en zak".
In dit gedeelte van het prae-advies komt een
beginsel naar voren, dat, wanneer het juist is en
het is op het oogenblik juist een blik geeft in de
tegenwoordige beschaving, die meer dan verschrikkelijk
is. Dat beteekent, wat in de boeken van Jack London
naar voren komt„Eet of wordt gegeten", dat is het
geheele principe, waar de wereld om draait. Het is
thans wel juist, maar het is ook een feit, dat het
niet juist behoeft te blijven, dat de woorden „ambte
naren" en „dienst" op stroefheid en strakheid duiden.
Als men maar bedenkt dat groote vennootschappen,
wier productie gansche gebieden over de geheele
wereld beheerschen, op dezelfde wijze worden bestuurd
en beheerd als Staat en gemeente, als men bedenkt
dat hiertoe ook behooren de groote petroleumtrusta
en dat al deze maatschappijen bedrijfsresultaten be
reiken, die „klinken als een klok" als deze uit
drukking hier op haar plaats was dan zal men
toch moeten toegeven, dat dit alles ook niet maar is
een werken voor eigen zaak en zak en dat er hier
bij het werken voor de gemeenschap een veel grooter
stimulans zou zijn. Zou de lampenfabriek van Philips
in overheidshanden niet dezelfde resultaten bereiken,
zou het dan anders wezen, omdat momenteel de
prijzen worden vastgesteld door een paar aandeel
houders en er daardoor dividenden kunnen worden
uitgekeerd op de aandeelen tot 151
De heer Jansen pakt de zaak nu heel klein aan,
hij volstaat met één gemeentewinkel, er staat in ieder
geval „een gemeentewinkel". Hiermede grijpt men
echter niet in den wortel van het kwaad, niet de
distributie alleen maar ook de geheele productie moet
overgaan in handen van de overheid. Wanneer het
voorstel-Jansen zou worden aangenomen, dan zou dit
op het oogenblik, door de meerdere distributie, die
er nog plaats heeft, tengevolge hebben, dat de
goederen in den gemeentewinkel duurder in plaats van
goedkooper werden dan uit de andere zaken. Daarom
gaat spreker niet mee met het voorstel tot het op
richten van een gemeentewinkel, alleen wanneer de
gemeente een algeheel monopolie heeft, dan is spreker
overtuigd dat een gemeentelijk distributiebedrijf goed
kooper zal uitkomen dan op het oogenblik het geval
is. Spreker zou het b.v. op zijn verantwoording durven
nemen, dat, werd hier een gemeentelijke bakkerij
opgericht, hij dan vast overtuigd was, dat de prijs
van het brood met 10 °/o verlaagd kon worden. Er
worden nu juist zoovele van dezelfde onkosten ge
maakt, waardoor de prijs op dezelfde wijze wordt
verhoogd dan zou die prijs juist in laatste instantie
omlaag gaan.
Tenslotte zeggen Burgemeester en Wethouders in
hun prae-advies
„Verandering zal alleen komen door de inwerking
„van zulke geweldige economische factoren, als waarop
„naar het schijnt geen kunstmatige invloed iets zal
„vermogen, doch die naar hun eigen wetten hun
„onverbiddelijken loop nemen".
In dat gedeelte van het prae-advies komt een stuk
fatalisme naar voren, dat spreker niet kan deelen.
Hij gelooft, dat de mensch zelf ook een belangrijke
productiefactor is. Deze heeft zelf ook iets te zeggen.
Wanneer men maar in den mensch de overtuiging
kan aanbrengen, dat het anders en beter kan, dan
behoeft men dit fatalisme niet te deelen, maar dan
kunnen we een andere samenwerking en samenleving
bereiken, die beter is dan de wranorde en den chaos
van den tegenwoordigen tijd.
Spreker kan zich dus aansluiten bij de conclusie
van het prae-advies, maar het prae-advies zelve werpt
hij verre van zich.
De heer Visser heeft van den heer Jansen gehoord
dat de gemeentewinkel prijsregelend moet optreden.
Spreker gelooft echter dat de groote kapitaalvorming
en de groote winstmarges meer worden gemaakt door
het groot-bedrijf, door kartels en trusts. Hij gelooft
dan ook niet dat een gemeentewinkel wijziging kan
brengen in de economische verhoudingen en prijs
regelend kan optreden. Wil men dit dan ook doen
ten opzichte van den middenstand, die de tusschen-
schakel is tusschen producent en consument, dan meent
spreker dat er reeds zoovele coöperatieve vereenigin-
gen zijn, die wel prijsregelend optreden, dat op dit
terrein voor de gemeente geen werk "meer is. De
coöperatie „Excelsior" met haar groot aantal leden
treedt in dezen wel prijsregelend op, zij kan als het
ware hier worden beschouwd als de veiligheidsklep op
den stoomketel. Bij de kleine neringdoenden, den
middenstand, wordt dan ook niet een te hooge winst
gemaakt, dat mag in de oorlogsjaren gebeurd zijn,
toen door de schommeling der prijzen bepaalde kwan-