194 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1920.
Dit prae-advies is opgenomen in het verslag der
vergadering van 13 April 1920, pagina 154.
De heeren IJ. de Vries en Nijholt zijn inmiddels
ter vergadering verschenen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Boer memoreert, dat hij in een vorige
vergadering ook al een paar woorden aangaande dit
punt in 't midden heeft gebracht. Hij acht het nu
niet noodig, dat het punt veel tijd in beslag zal nemen.
Spreker heeft voor zich het verslag der vergadering
van onderwijzers, de Commissie van Toezicht op het
Lager Onderwijs enz., waar de co-educatie is bespro
ken en daar is men bijna unaniem tot de conclusie
gekomen dat co-educatie gewenscht is. Ook van het
prae-advies van Burgemeester en Wethouders krijgt
spreker den indruk, dat het de conclusie inhoudt, dat
co-educatie gewenscht is, doch het bevreemdt hem
dat dit niet tot uiting komt in de principieele uit
spraak omtrent het vraagstuk. Daar staat n.l. in de
slot-alinea
„Wij brengen het principieele gedeelte van het vraag
stuk thans in bespreking, laten met name voor heden
rusten de vraag welke wijzigingen in artikel 3 der
„verordening tot regeling van het openbaar lager on
derwijs (gemeenteblad 1919 no. 47) en andere artikelen,
„wordt op ons denkbeeld ingegaan, moeten worden
„aangebracht en stellen U daarom voor, in afwachting
„zoo noodig van de latere herziening der betreffende
„voorschriften, te besluiten dat de jongensschool der
„eerste klasse ook toegankelijk voor meisjes zal worden
„gesteld en hiervan aan adressanten mededeeling te
„doen".
Spreker meent, dat hij uit deze principieele uitspraak
van het voorstel de conclusie mag afleiden, dat ook
bij Burgemeester en Wethouders het standpunt wordt
gehuldigd, dat co-educatie gewenscht is. Maar het
bevreemdt hem 'ten zeerste, dat deze dan alleen niet
ingevoerd wordt op de meisjesschool, waar toch ook
Burgemeester en "Wethouders van meening zijn, dat
het gewenscht is. Spreker meent dan ook de prin
cipieele uitspraak van het prae-advies aldus te moeten
amendeeren, door te lezen na het woord „besluiten"
„dat de beide scholen der eerste klasse in het ver
volg toegankelijk zullen worden gesteld voor jongens
en meisjes en
hiervan aan adressanten mededeeling te doen".
Kan komt, aldus spreker, de principieele kwestie
inderdaad aan de orde.
De Voorzitter doet voorlezing van het amendement
van den heer De Boer.
De heer Schoondermark (wethouder) bemerkt, dat
de heer De Boer de idee heeft, dat Burgemeester en
Wethouders sterk voor co-educatie zijn. Spreker wil
dan beginnen met te zeggen, dat dit vraagstuk den
Wethouder van Onderwijs heelemaal koud laat, dat
deze zich niet capabel acht om hierover een uitspraak
te doen. Er zijn scholen waar de co-educatie niet
is en die niettemin uitstekende scholen zijn. En
spreker zou wel eens willen hooren van iemand, die
kan zeggenik kan merken aan die persoon, dat hij
op een school is geweest waar co-educatie was en
aan die persoon dat hij op een school is geweest,
waar het niet was. Dat is al heel moeilijk. Boven
dien is de uitspraak toch nooit zoo, dat men zal zeggen
co-educatie moet er zijn en niet-co-educatie is uit den
booze; daarvoor zijn er te veel aanhangers van de
niet-co-educatie. Spreker kan meedeelen, dat Burge
meester en Wethouders tot deze conclusie zijn ge
komen enkel en alleen, omdat het de ouders van de
jongens (van school 2) koud laat of al dan niet co-
educatie wordt ingevoerd, terwijl een zeer groote
meerderheid van de ouders van de meisjes (van school
3) er op gesteld zijn, dat co-educatie niet wordt in
gevoerd. En gaat het nu wel aan om, waar we hier
scholen hebben van 200 leerlingen en de grootste
helft van de ouders die van de buitenleerlingen
zelfs niet meegerekend vragen om den toestand
te laten, zooals hij is, nu uit principe te zeggendat
gebeurt niet, we zullen er ook een hoop jongens heen
zenden Dat is dan toch een reorganisatie tegen het
belang van alles en allen in, dat zou spreker met een
plat woord „pesten' willen noemen. Wanneer de
ouders der kinderen van de school van mej. Scbönfeld
zeggen „verander het niet", moet de Raad dan zeggen
„wij veranderen het wel" Terwijl Burgemeester en
Wethouders voorstellen wel meisjes toe te laten op
de andere school (school 2), waar de ouders van de
schoolkinderen zich heelemaal niet tegen verzetten
Spreker heeft de lijsten voor zich en kan meedee
len, dat ten opzichte van de meisjesschool, waarop
200 kinderen gaan, 110 ouders, die daar kinderen op
school hebben, de lijst hebben geteekend, waarbij ge
vraagd wordt om de school toch alsjeblieft te laten
bestaan, zooals zij is. En ter illustratie van het oordeel
dat sommige menschen over co-educatie hebben, haalt
spreker aan, dat onder de voorstanders daarvan een
weduwe zonder kinderen heeft geteekend, die dus
eerst nog eens weer trouwen moet en kinderen krijgen,
om er van te kunnen profiteeren. En dat oordeel is
dan zoo goed, dat zij nota bene teekent op beide
lijsten, wel een bewijs dat het een ernstige kwestie
isNu hebben hier de ouders, die kinderen op school
hebben, zich de vrijheid veroorloofd om te vragen:
„laat ons het houden, zooals het is". „Neen", zegt
de heer De Boer, „co-educatie is beter dan niet-co-
educatie, derhalve stel ik voor dat er co-educatie moet
zijn". Spreker vindt het in een woord verschrikkelijk,
als de Raad hiertoe besluit, dat is een niet-begrijpen,
dat men hier zit voor het belang der ingezetenen.
Als morgen of overmorgen, 't zij over dit of dat on
derwerp, een groote club van menschen iets komt
vragen, dan zegt de Raadde aanvraag is zoo groot,
we moeten er aan voldoen. Nu vragen de ouders een
voudig: „laat ons behouden wat we hebben", „neen",
zegt de heer De Boer, „wij zullen het veranderen,
wij reorganiseeren". Wat er ook ronddwarrelt in zijn
hoofd of in zijn hersens post vat, goed of niet goed,
't moet gebeuren, er moet worden gereorganiseerd.
Als het werkelijk goed is, laat men het dan doen,
als de heer De Boer spreker kan overtuigen, dat de
school van mej. Schönfeld niet goed is en door toe
passen van co-educatie beter worden zal, dan zal
spreker met hem mee gaan. Maar die overtuiging
kan de heer De Boer aan spreker niet geven.
De heer Dijstra zal zich heel voorzichtig over deze
kwestie uitlaten. Hij schaart zich aan de zijde van
den wethouder voor wat betreft diens opmerking, dat
er moeilijk over te oordeelen is, maar hij heeft dit
wel gevoeld schoon hij niet weet of het juist is
dat de ondergrond van de geheele kwestie is de op
voeding van het kind en nu is men bij een bepaalde
groep van de burgerij er schuchter voor, dat jongens
en meisjes te veel bij elkaar zullen zijn. Nu lijkt het
spreker toe, dat de school niet in de eerste is aan
gewezen om eventueele ongerechtigheden te keeren,
maar deze moeten vanuit het huisgezin worden be
streden. Waarom spreker zich, wat de kwestie zelve
betreft, schaart aan den zijde van den gedachtengang
van den heer De Boer en hij daarin zal meegaan.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi kan niet met
het amendement van den heer De Boer meegaan.
Zij zal graag voor het voorstel van Burgemeester en
Wethouders stemmen, maar zij zou nog willen vragen,
hoe de Wethouder van Onderwijs zich voorstelt dat
de verdeeling der leerlingen gebeurt. Spreekster zou
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1920. 195
de meest ideale wijze gevonden hebben, dat de Raad
zou ingaan op het adres van Weidema e.a., om een derde
school der eerste klasse te bouwen. Nu dat niet kan,
wegens den financieelen nood der gemeente, kan zij
met het voorstel van Burgemeester en Wethouders
meegaan, maar zij zou graag willen weten, hoe men
zich de verdeeling denkt. In de 6e klas van de
meisjeschool zitten b.v. 35 meisjes, terwijl er maar
30 mogen zijn, in de 6e klas van de jongenschool
zitten 24 jongens. Worden er nu aan de 6e klas van
de meisjesschool twee leerkrachten verbonden of
heeft men nu kans, dat, nu ook op de jongensschool
meisjes kunnen worden toegelaten, men zegtnu
sturen we 5 meisjes uit die klas naar de jongensschool
De heer IJ. de Vries meent dat wanneer de Raad
besluit overeenkomstig het amendement-De Boer, het
gevolg misschien zal zijn, dat dit voor de gemeente
nog een financieel voordeel oplevert. De kwestie van,
coëducatie laat spreker volkomen koud, van dien kant
bezien zou hij, als hij sommige menschen een groot
plezier kon doen, dezen niet willen „narren". Maar
men moet de gemeente-financiën ook in aanmerking
nemen en dan zou het kunnen gebeuren dat er juist
door dit besluit een bijzondere meisjesschool werd
opgericht, die de gemeente heel wat kosten zou be
sparen. Dit is sprekers argument, men zal hiermee
het bijzonder onderwijs te hulp komen en als hij
kan bevorderen, dat de school aan de ouders komt,
dan zal hij dit steeds, waar mogelijk, in de hand
werken, 't Is juist altijd zonderling geweest van de
voorstanders van het openbaar onderwijs, dat zij ge
noegen namen met zoo weinig zeggenschap over het
het onderwijs hunner kinderen, grootendeels, omdat
zij geen invloed kunnen uitoefenen op de benoeming
der onderwijzers. De Raad toch benoemt in deze
zaal de leerkrachten van het Openbaar onderwijs.
Als lid van een schoolvereeniging kan men wel invloed
uitoefenen op die benoeming, daar kan men er zelf
op uit gaan en zijn bevindingen te berde brengen.
De liefde van de ouders voor het openbaar onderwijs
is nooit groot geweest. Omdat hij nu tevens kans ziet
het gemeente-budget te ontlasten, zal spreker voor
het amendement-De Boer stemmen.
De heer De Boer kan niet begrijpen, waarom hier
een school moet zijn zonder coëducatie. Hij heeft wel
gehoord, dat de ouders er vóór zijn, maar hij heeft
niet gehoord waarom. Er moet toch een speciale
reden voor zijn, dat die ouders hun kinderen alleen
naar die meisjesschool willen zenden en dat daarom
heeft spreker niet gezien. Spreker veronderstelt dan
ook dat het niet een kwestie is van opvoeding, maar
meer een kwestie van stand, dat het meer de kwestie
is van een standenschool dan van een meisjesschool.
Als de school algemeen toegankelijk werd gesteld
voor alle klassen van de samenleving, dan zou de
aardigheid van die meisjesschool wel van heel korten
duur zijn en zouden de meisjes, die nu de school
bezoeken, wel heel gauw verdwijnen naar andere
scholen. Spreker gelooft, dat dit veel meer de onder
grond is dan coëducatie of niet-coëducatie.
Wat de opvoedingskwestie zelve betreft is spreker
het geheel en al eens, met wat door den heer Haantjes
op de vergadering gesproken is. Deze heeft daar
het volgende gezegd
„(Hij) noemt de school een vraagstuk van het
„huisgezin en daarom is spreker voor coëducatie. In
„gezinnen met jongens en meisjes is de toestand steeds
„beter. Hij had nooit last in de hoogere klassen."
Wanneer men den toestand zelve onder de oogen
ziet, zooals deze is, dan begrijpt spreker ook niet
erg, hoe de ouders tegen coëducatie kunnen zijn. Op
school worden jongens en meisjes gescheiden, maar
als ze gaan spelen dan loopen ze door mekaar. Wan
neer er scheiding moest zijn, dan moest deze ook
blijven tusschen de kinderen, dan moest dat niet
alleen zijn in de school, maar ook in de speeltijden. Er is
niet één argument voor de afwezigheid van coëducatie
te vinden, in de stukken zelve wordt gezegd, dat het
vraagstuk hun koud laat. Maar als de kwestie van
beteekenis is van coëducatie of niet-coëducatie, dan
moet toch van hieruit een richting worden aangegeven,
dan is het voor het kind van de lagere volksklassen
van even groote beteekenis of het al dan niet ge
scheiden van de andere sekse moet worden opgevoed.
Spreker is van meening, dat men geen geld uit de
gemeentekas mag besteden, om de liefhebberijen van
een bepaalde groep der gemeentenaren te steunen.
De heer Schoondermark (wethouder) wil mevrouw
Buisman nog even antwoorden. Wanneer het voorstel
van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen,
wanneer dus wordt besloten, dat de school van den
heer Postma ook toegankelijk zal zijn voor vrouwelijke
leerlingen, dan zal het kunnen voorkomen, dat er
klassen zijn van 35 leerlingen. Dienzelfden toestand
krijgt men echter bij iedere reorganisatie. Maar wanneer
het amendement van den heer De Boer wordt aan
genomen, dan zit daar veel meer aan vast dan men
oppervlakkig denkt. Men heeft allemaal onderwijze
ressen aan de eene school en onderwijzers aan de
andere school en die moeten dan allen onderwijs
geven aan meisjes en jongens. Men zal dus aan de
eene school niet allemaal vrouwelijk personeel en aan
de andere school allemaal mannelijk personeel kunnen
houden. Dan is het de vraag of het personeel geschikt
zal zijn voor de taak die het dan krijgt. De bezwaren
zijn dus niet gering.
Spreker herhaalt nog eens wanneer ruim 100 ouders
vragen om de school te mogen behouden, die ze
hebben, of de Raad dan mag besluiten, dat zij die
school niet zullen houden, of dat geen ontevreden
heid in het leven zal roepen Dat is meer dan erg.
Laat ieder voor zichzelf zeggen ik stuur mijn kinderen
daar naar toe, laat men dat in 't midden laten.
Geheele categorieën van menschen zijn echter tegen
co-educatie, de katholieken b.v. zijn er ook tegen
De heer De Boer Die gaan naar de katholieke school.
De heer Schoondermark (wethouder)daarom
hebben die hun scholen afzonderlijk en die weten
toch ook wel wat ze doen. De Raad moet niet ingaan
op het principe van den heer De Boer en wat hij wil.
Als spreker voor zich kinderen naar school zou moeten
zenden zou hij enkel vragen wat is de beste school
en 't andere laat hem koud.
De heer Tulp wou nog een vraag doen. Wat het
co-educatievraagstuk zelf' betreft, dit laat ook hem
volkomen koud en hij is het ook geheel met den
Wethouder van Onderwijs eens, dat men de ouders,
die niet wenschen dat jongens onderwijs genieten
tusschen hunne meisjes in, die daar per sé tegen zijn,
niet hun vrijheid moet worden benomen. Maar wanneer
de scholen toegankelijk worden gesteld voor jongens
en meisjes, is dan het resultaat van de opleiding ook
gelijk? Spreker meent, dat de meisjes op de school
van mej. Schönfeld meer worden opgeleid voor de
meisjes H. B. S., terwijl de jongensschool meer opleidt
voor het gymnasium.
De heer Schoondermark (wethouder) zegt dat dit
juist uitvoerig is besproken bij de schoolcommissie.
Deze heeft zich uitgelaten vóór co-educatie, maar be
veelt toch aan om de zaak op 't oogenblik maar te
laten zooals zij is tot de wet is gewijzigd en daarmee
reorganisatie van het onderwijs aan de orde is. Als