198 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1920.
komt, omdat zij het dan elders gaan gebruiken of
vooruit inslaan. Spreker bedoelt niet, wanneer men
alles „droog" legt, maar wanneer men een tapverbod
invoert voor bepaalde dagen en in een bepaalde
gemeente. Dan treft men integendeel juist de on-
schuldigen. Een rechtgeaard drankbestrijder vindt
natuurlijk iedereen schuldig, al gebruikt hij z'n glaasje
nog zoo onschuldig, maar spreker wil naar voren
brengen, dat men niet treft degenen, die werkelijk
misbruik maken maar hen, die het normaal en gewoon
gebruiken, waar een groot gedeelte der bevolking
niet veel in ziet, hen, die bijv. hun borreltje dagelijks
voor tafel gebruiken, treft men juist, terwijl men de
menschen, die men wil treffen, niet treft. Ook in
andere plaatsen is gebleken, dat men eigenlijk het
drankduiveltje even in een doosje stopt, maar het is
daar niet tevreden mee, en steekt gedurende de
kermis den kop er toch uit al zet men er een nog
zoo zwaren politieagent op. Deze motieven hebben de
meerderheid van Burgemeester en Wethouders tot hun
besluit gebracht.
Nu stelt de heer Dijkstra voor om het woordje
„geen" in het voorstel van Burgemeester en Wet
houders te vervangen door „een". Spreker wil dan
den Raad, misschien ten overvloede, nog eens mee-
deelen dat een bevel tot sluiting van de vergunning
lokaliteiten steunt op artikel zooveel van de drank-
we,t, terwijl een verbod van verkoop van sterken drank
steunt op art. 135 der Gemeentewet. Als de heer
Dijkstra nu zegt dat hij voor „geen" wil lezen „een"
dan stelt hij den Raad voor een dilemma, dan is nog
niet uitgemaakt wat er gebeuren zatóf een sluiting
op grond van artikel zooveel van de drankwet óf
alleen een verbod tot drankverkoop volgens art. 135
der Gemeentewet. Nu hebben Burgemeester en Wet
houders juist gezegd, dat zij voorstellen om geen bevel
tot sluiting of verbod van drankverkoop uit te vaar
digen, maar, mocht de Raad al meegaan met het voor
stel der minderheid, dan een verordening op drank
verkoop steunend op art. 135 der Gemeentewet vast
te stellen, Spreker stelt dan ook voor om nu eerst
in stemming te brengen het voorstel der meerderheid
van het college om geen bevel tot sluiting noch een
verbod tot drankverkoop uit te vaardigen en als de
Raad dat afstemt, als de Raad dus wèl een van bei
den wil, dan vast te stellen de verbodsverordening
tot verkoop van sterken drank.
De heer Jansen moet juist naar aanleiding van wat
door den Voorzitter is gezegd, daar even op terug
te komen. De Voorzitter heeft gezegd, dat juist wanneer
de kermis „droog" is, dit dan aanstonds de onschul-
digen treft. Tegen dat argument moet spreker zich
verzetten, omdat juist de kermis oorzaak is, dat er
veel meer gebruikt zal worden en men veel meer in
misbruik zal treden, Het is toch een algemeen bekende
uitdrukking, ook in Leeuwarden„'t is kermis en nu
mag er wat meer dan anders." Het staat vast voor
ieder, die Leeuwarden kent, dat er oneindig veel
meer gebruik en veel meer misbruik tijdens de kermis
dagen is geconstateerd. Daarom begrijpt spreker niet,
dat Burgemeester en Wethouders zijn gekomen met
de zinsnede „tot schade van tal van neringdoenden"
enz. Iedere schade, die toch aan den drankhandel
wordt berokkend, is moreel en financieel voordeel voor
duizende inwoners van Leeuwarden, niemand onder
vindt er eenige schade van dan enkele neringdoenden,
maar het is een moreel en financieel voordeel voor
duizenden inwoners van Leeuwarden.
De heer De Boer wilde een vraag stellen omtrent
art. 2 der verordening. Op een wenk van den Voor
zitter dat deze nog niet aan de orde is spreker
dacht dat de geheele zaak meteen in behandeling
was zegt hij, wel even te willen wachten.
De heer Tulp heeft nog geen antwoord ontvangen
van den heer Dijkstra, of het misbruik hier ter plaatse
zoozeer is toegenomen. Hij had gehoopt van den heer
Jansen hieromtrent iets te hooren, doch deze schermt
wel met woorden, maar zegt niet veel. De Voorzitter
daarentegen zegt, dat de meening van den Commissaris
van Politie is, dat die toeneming niet van zoo groot
belang is. Spreker zoo nu wel graag feiten hooren,
opdat de Raad kan oordeelen of hij wel het recht
heeft, dat dergelijke ingrijpende maatregelen worden
genomen.
De heer Dijkstra is begonnen met te zeggen, dat
hij het niet noodig oordeelde, om naar aanleiding van
dit voorstel, waar er over deze kwestie al zoo uit
voerig is gediscusseerd, nog eens weer een uitvoerige
uiteenzetting te geven. De heer Tulp vraagt er echter
positief naar, maar spreker wil er dan toch eerst even
op wijzen, dat het alcoholisme niet alleen zetelt te Leeu
warden. En dan wil hij er aan herinneren, dat hij toch
in een der vorige vergaderingen ook gesproken heeft
over het alcoholisme in Leeuwarden en daaromtrent
cijfers heeft genoemd, o.a. aangaande de Bank van
Leening, de armenverzorging en het cijfer van ver
bruik in 1911 ten bedrage van 635000.in onze
gemeente. Die cijfers heeft spreker toen genoemd en
hij acht het nu overbodig om daarop terug te komen.
Dat was echter wel degelijk iets wat Leeuwarden
betreft. Dat het alcoholisme overigens geen plaatse
lijke kwestie is, spreekt vanzelf.
Spreker hoopt, dat hij hiermee kan volstaan, anders
zal hij genoodzaakt zijn, de literatuur, welke hij bij
zich heeft, te gebruiken.
De heer Jansen wil den heer Tulp even antwoorden
dat niet de toename van het alcoholisme in zooverre
hem brengt tot dit principe, maar dat het juist is
het alcoholisme, dat wij in heel ons leven hebben
gezien. Dat en al de weedom en ellende, die daaruit
is voortgekomen, die de drank over Nederland heeft
gebracht, is hem al meer dan voldoende. En juist
de eerste plaats, waar de kermis is „drooggelegd"
kan met vreugde terugzien op den genomen stap.
Spreker heeft een uitspraak over de kermis te Nij
megen bij zich en daarin wordt geconstateerd, dat er
veel minder ellende, veel minder misbruik en veel
minder dronkenschap is voorgekomen.
De Voorzitter wil thans het voorstel van Burgemeester
en Wethouders om
„voor de kermis van 1920 geen bevel tot sluiting
van of verbod van drankverkoop in vergunnings
lokaliteiten uit te vaardigen"
in stemming te brengen. Als dit bij stemming valt,
dan komt de verordening aan de orde.
Mevrouw Buisman—Blok Wij brand i acht dit moeilijk,
omdat zij wel voor een verbod tot verkoop van sterken
drank is, maar niet voor sluiting.
De VoorzitterValt het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, dan geeft de Raad daarmee te kennen,
dat hij iets in het leven wenscht te roepen en voor
dat geval heeft hij dan de keuze.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
verworpen met 17 tegen 6 stemmen.
Vóór stemmende heeren Tulp, Van Weideren
baron Rengers, De Vos, Fransen, Berghuis en Schoon-
dermark.
Tegen stemmen: de heeren Schaafsma, Dijstra, Van
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 25 Mei 1920. 199
der Werff, Visser, Lautenbach, Tiemersma, De Boer,
Collet, Terpstra, Postma, Dijkstra, Zandstra, mevrouw
BuismanBlok Wijbrandi, de heeren O. F. de Vries,
Jansen, IJ. de Vries en Nijholt.
De Voorzitter merkt op dat Burgemeester en Wet
houders in dit geval hebben voorzien, zoodat zij thans
den Raad de Ontwerp-Verordening op den verkoop
van sterken drank gedurende de kermis in 1920 aan
bieden.
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Dijkstra zou omtrent artikel 1 een kleine
inlichting willen vragen. „Het eerste lid van het
artikel luidt„Het is den houder van een vergunning
voor den verkoop van sterken drank in het klein ver
boden, sterken drank te koop aan te bieden of te ver
strekken van 19 tot 26 Juli 1920 des middags". Wat
wordt hier nu onder verstaan, dat het de bedoeling
is, dat het verbod geldt voor geheele dagen gedurende
de geheele kermis tot en met dien middag
De Voorzitter: Ja.
De heer Dijkstra Dan kan ik er mij mee vereenigen.
De Voorzitter Het verbod zal ingaan in den morgen
van 19 Juli en het zal gelden tot 26 Juli 1920 des
middags.
De heer De Boer gelooft ook dat het gewenscht is,
een andere redactie voor dit artikel te nemen. Wan
neer de verordening toch strafrechterlijke gevolgen
zou hebben, zou deze redactie tot gevolg kunnen
hebben, dat de „misdadiger" den dans ontspringt.
In verband met artikel 2 zou spreker de vraag
willen stellen of het niet gewenscht is, om daarin
op te nemen, dat bij overtreding zal worden overge
gaan tot inbeslagneming van het voorwerp waarmede
het „misdrijf" is geschied.
De heer Dijstra De leege romer.
Den heer De Boer lijkt het gewenscht toe, dat in
verband met deze kwestie de straf zoo zwaar mogelijk
wordt gemaakt.
De Voorzitter kan op deze vraag antwoorden, dat
in artikel 161 der Gemeentewet aan dea Raad de
bevoegdheid wordt gegeven, om als straf voor over
treding zijner verordening vast te stellen hechtenis
van ten hoogste zes dagen of geldboete van ten hoogste
vijf en twintig gulden, alsmede verbeurdverklaring
van de voorwerpen door middel van de overtreding
verkregen of waarmede de overtreding is gepleegd,
voor zoover zij den veroordeelden toebehooren.
Men kan dus niet in beslagneming doch verbeurd
verklaring er aan toevoegen.
De heer Dijkstra wenscht nog even over artikel 1
het woord te hebben. Na de toelichting van den
Voorzitter staat voor den Raad wel vast, wat de be
doeling is, maar het staat nog niet in de verordening.
Spreker heeft nu een eenvoudige redactie gesteld en
wel deze:
„van 19 Juli des voormiddags 8 uur tot 26 Juli
1920 des middags".
De Voorzitter: Wenscht U dat amendement voor
te stellen
De heer Dijkstra: Ja.
De heer De Vos heeft zooeven voor het voorstel
van Burgemeester en Wethouders gestemd, omdat hij
in sluiting of verbod een groote onrechtvaardigheid
ziet. Hij zal daar nu niet op terug komen, door uit
voerig mee te deelen dat er wel madera, port, enz.
kan worden gebruikt door dengene, wiens porte-
monnaie goed gespekt is, maar dat den fatsoenlijken
arbeider het gebruik van zijn borreltje wordt ontzegd.
Niet dit, maar het 2e lid van artikel 1 geeft spreker
aanleiding om het woord te nemen, omdat hij meent,
dat aan dit lid nog iets moet worden toegevoegd.
Als het artikel toch zoo zonder meer wordt aange
nomen, dan bestaat wel niet de gelegenheid om hoe
veelheden van minder dan 10 Liter te verkoopen,
maar de verkoop van 10 Liter moet b.v. ook niet zoo
kunnen plaats hebben, dat aan 10 personen ieder 1
Liter wordt verstrekt. Dan krijgt men toch het ge
bruik op straat in plaats van in de dranklokaliteiten
en wanneer men deze verordening wil doorzetten,
dan dient men dit zoo goed mogelijk te doen, dan
moet men alles voorkomen. Daarom stelt spreker voor,
aan het 2e lid van artikel 1 toe te voegen
„mits afgeleverd wordende in kruiken met een
capaciteit van 5 Liter of veelvouden daarvan óf op
fust.
De punt achter „meer" wordt vervangen door een
komma".
Wanneer dat er in staat is men niet in staat den
drank in flesschen te verkoopen, maar zal men ver
plicht zijn, bij elke hoeveelheid een geleibiljet te
hebben en het zoo spoedig mogelijk van de eene
gelegenheid naar de andere te brengen. Terwijl, zoo
als het hier staat, de 10 Liter kan worden verkocht
op heele of halve Liters fllesschen, waardoor men het
gebruik dan krijgt op straat.
De heer Jansen gelooft wel, dat het de bedoeling
is van den heer De Vos, dat men de 10 Liter niet
in de tapperij onder 10 of 20 menschen kan verdoelen.
Spreker meent echter, dat het veel eenvoudiger kan,
door te bepalen, dat 10 Liter of meer onder gelei
biljet moet worden vervoerd.'
De heer De Vos Dat stel ik juist voor.
De Voorzitter merkt op, dat de kwestie van 10 Liter
of meer in de verordening is gekomen, omdat er anders
zooals ook reeds in de toelichting staat een
onbillijkheid zou worden begaan tegenover de ver
gunninghouders. Zooals den Raad waarschijnlijk bekend
is, is de verkoop van 10 Liter of meer te allen tijde
vrij, daar is absoluut geen vergunning voor noodig.
Wanneer nu deze uitzondering op het verbod niet
was gemaakt, zou de vergunninghouder ook niet bij
10 Liter of meer mogen verkoopen, wat tot gevolg
zou hebben, dat alleen hij hiervan uitgesloten zou
zijn, terwijl ieder ander daartoe wel de vrijheid heeft.
Zoodat men juist hiermee den vergunninghouder on-
noodig zou treffen en dat is de bedoeling niet. Wan
neer het ten slotte gaat om alle alcoholgebruik
te treffen, dan zou ook dit moeten, maar dat wenschte
ook de minderheid van het college van Burgemeester
en Wethouders niet. Alleen die menschen zouden dan
niet vrij zijn in den verkoop van 10 Liter of meer,
terwijl ieder willekeurig persoon, die handelt in 't
groot of niet daarin handelt, het wel zou mogen doen.
Daarom is alinea 2 ingelascht, omdat anders de ver
gunninghouders in een zaak, waarmee zij niets uit
staande hebben, zouden achter staan bij het gewone
publiek en het college het tegendeel daarvan wenschte
vast te leggen.
Een heel andere kwestie is dat sterke drank tot
die hoeveelheden moet zijn voorzien van een gelei
biljet. Daar moet ook, zonder dat het amendement