220 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Juni 1920. de arbeiders de blauwe boonen in het lichaam te jagen. En op die gronden zal spreker zich dan ook met alle macht, die in hem is tegen het verleenen van subsidie verzetten. De heer IJ. de Vries vraagt het woord. De Voorzitter verzoekt den Raad de debatten te bekorten. De heer IJ. de Vries hoopt het kort te maken, maar kan niet nalaten op te komen tegen het cachet, dat door de overzij op de Burgerwacht wordt gedrukt. Hij krijgt het gevoel, dat langzamerhand de heeren van de overzij absoluut niets meer voelen voor Neder land, noch voor de Nederlandsche wetten noch voor de grondwet, waarop zij den eed of de belofte heb ben gedaan dat zij zich zelf buiten de orde van de tegenwoordige maatschappij stellen. U, aldus spreker, behoort ook tot de Nederlandsche burgers, gij hebt Uw belofte afgelegd op het hand haven van wetten en orde De heer Collet: Niet voor burgerwachten! De heer IJ. de Vries De Burgerwacht is op gericht om misdadige omzetting van de maatschappij te bedwingen en te voorkomen. We hebben het in het buitenland gezien dat, wanneer zekere partij even aan het roer was, de andere partijen de koppen weer omhoog staken om in korten tijd de zaak om te zetten en langs den weg der revolutie weer een nieuwe „Putsch" te ontwikkelen De heer 0. F. de Vries (wethouder): Hoe was het, toen jullie Napoleon hebben weggejaagd? De heer IJ. de Vries: Napoleon, dat was niet een binnen- maar een buitenlander. Maar ik geef U de verzekering, dat wanneer wij nog onder Napoleon leefden, dan mannen als Troelstra en Wijnkoop al lang waren opgeknoopt en dat Duys al lang een blauwe boon door zijn hersens had gekregen. Toen maakte men niet zooveel omslag. We leven nu ge lukkig in een anderen tijd, waarin ieder de vrijheid van het woord heeft. Op de vrij hevige interrupties antwoordt spreker dat, al wordt vandaag of morgen in Den Haag de anti-revolutiewet aangenomen, dan toch ieder de vrij heid van het woord zal hebben, de wet keert zich alleen maar tegen voorbereiding der revolutie De Voorzitter verzoekt den leden niet zoo te schreeuwen. De heer De Vries kan zich niet ver staanbaar maken. De heer IJ. de Vries protesteert tegen de verschil lende uitdrukkingen. De Voorzitter protesteert eveneens tegen de heftige interrupties. Wat nu gebeurt bij den heer IJ. de Vries, dat deze totaal onverstaanbaar wordt gemaakt, is op deze wijze bij geen enkele der sprekers van de S. D. A. P. voorgekomen. Dat is het eenige waar spreker tegen op komen wil. De gemeenteraad is hier bijeen om het gemeentebelang te dienen, maar dat heeft niets met een dergelijke lawaaimakerij uit te staan. Spreker geeft volkomen toe, dat ook hem wel eens een interruptie op de lippen ligt, maar als men zich kan beheerschen, en dat behoort men toch over 't algemeen als volwassen mannen te kunnen, dan moet men zich beheerschen. Dat is beter en meer in het gemeentebelang, dan dergelijke interrupties en men komt er ook steeds verder mee dan anders. De heer IJ. do Vries meent toch geen uitdrukkingen te hebben gebezigd, die onparlementair zijn of on waarheid te hebben gesproken. Hij heeft slechts ge meend feiten te constateeren, die waarheid zijn. Spreker is trouwens in een der eerste vergaderingen een „socialisten-dooder" genoemd, misschien, dat hij zich dit bijzonder heeft aangetrokken en daardoor misschien vaak speciaal die richting uit wil De Voorzitter verzoekt den heer De. Vries bij de Burgerwacht te blijven. De heer IJ. do Vries wou dat juist voorstellen. De heer Collet heeft gezegd 't is eigenaardig dat jullie zoo durven spreken en op te treden, omdat ge zelf zonen der revolutie zijt. Het komt spreker voor dat in deze conclusie een groote onjuistheid is, waar het toch in de tijden der hervorming door de toen be staande machten onmogelijk werd gemaakt, samen komsten, zelfs godsdienstige samenkomsten te houden. Het was dus geen wonder, dat zij, die deze samen komsten toch wenschten te houden en die dus steeds werden onderdrukt, de wapenen meebrachten, om zich tegen eventueele aanvallen te verdedigen. Doch in den tegenwoordigen tijd staat het de S. D. A. P. en wie dan ook vrij, om openbare vergaderingen te houden en men kan daar zijn ideeën verkondigen, zonder lastig gevallen te worden. Deze tijd is dus niet te vergelijken met den Hervormingstijd en ook ten opzichte van wat de heer Collet zegt„gij moest U schamen", wil spreker nogmaals constateeren, dat het eene niet met het andere vergelijkbaar is. Wat betreft de economische diensten van de Burger wacht, spreker gelooft er niets van, dat deze door haar zullen worden verricht, wel echter maatschappe lijke diensten. Wanneer wij revolutie krijgen en deze is niet anders door te voeren dan met verbreking van alle contracten en gegeven woorden bij werken van spoor, gas, waterleiding, electriciteit enz., dan is spreker het er volkomen mee eens, dat de Burgerwacht moet ingrijpen in het belang van de orde en van het algemeen. Maar dat zijn geen economische maar maatschappelijke diensten. Als zij voor economische diensten zou worden gebruikt, dan zou zij meer treden in den strijd van den partroon en den arbeider, maar een politieke strijd, waarbij men door de revolutie de macht in handen wil krijgen, is geen economische kwestie. Wanneer de arbeiders zeggen we willen met groote meerderheid zitting hebben in het parlement en in den Raad, dan is dit niet een verbetering van de maatschappelijke positie. En daarom kan spreker niet inzien, dat de Burgerwacht niet mag optreden in tijden van beroering voor een goede regeling van het het verkeer, het gas- en electriciteitswezen enz., in 't kort voor het geheele maatschappelijke leven. Dat de sociaal-democraten geen cent gevoelen voor de Burgerwacht kan spreker begrijpen, omdat het hem ook toeschijnt, dat ze ook geen cent gevoelen voor orde en recht. De heer Dijkstra heeft afgegeven op het bestuur der Burgerwacht, omdat het kapitalisten zijn. Het is echter de S. D. A. P. die niet alleen strijdt voor haar standpunt, maar ook voor haar positie en kunnen zij het nu in anderen niet plaatsen, dat deze ook strijden voor hun positie, dat zij trachten te houden wat zij bezitten Dan moet men niet zoo kleineerend spreken over die menschen, aldus spreker, die met instandhouding van het kapitalistische stelsel dit toch niet doen met onderdrukking van U. Daar is geen sprake van. Wanneer de S. D. A. P. haar doel kan bereiken langs den weg der evolutie en dit kan zeer goed, de laatste tijden hebben het voldoende geleerd dan zal niemand haar daarin belemmeren. Het verwondert spreker altijd, dat wanneer de Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Juni 1920. 221 heeren zich hier zoo druk over maken en niets voelen voor het volk van Nederland of een instelling als de Burgerwacht, zij zoo geheel anders optreden bij groote beroeringen. Dan gevoelen zij wel iets voor arbeiders- of arsolraden, dat is toch alles met een politiek tintje. Spreker kan zich best begrijpen dat er in de op roepingen staat de „weldenkende burgers" om de een voudige reden dat de sociaal-democraten vallen buiten de gewone, tot nu bestaande begrippen en niet tot de Burgerwacht kunnen worden toegelaten, omdat zij den eed van trouw aan de bestaande wetten niet kunnen afleggen Mevrouw Besuijen—Lindeboom Zijn dat dan de weidenkenden De heer IJ. de Vries: Ja, dat zijn de weidenkenden, die willen, dat alles geregeld zal gaan en daarom niet den boel onderst boven willen werpen en er een chaos van maken. De heer Tulp wenscht geen repliek meer te geven, omdat er z.i. genoeg over gesproken is. Het zou hem echter leed doen, dat het subsidie niet zou worden gegeven op grond van een klein geschil tusschen het bestuur der Burgerwacht en Burgemeester en Wet houders, waarom hij den Raad wenscht voor te stellen: „De ondergeteekende stelt voor, alsnog te trachten, overeenstemming te krijgen tusschen het college van Burgemeester en Wethouders en het bestuur der Burgerwacht en dit punt van de agenda aan te houden. De heer Berghuis (wethouder) zou zeer zeker tegen aanhouding als zoodanig geen bezwaar hebben, als dit kans van slagen had. Maar het moet den Raad toch eenigszins bekend zijn, dat in de uitvoerige conferenties, die plaats hebben gehad tusschen het bestuur der Burgerwacht en het college van Burge meester en Wethouders en daarna nog uit de schrifte lijke pogingen om de zaak te regelen gebleken is, dat alle moeite te vergeefsch is. En waar spreker zelf ook nog met leden van het bestuur der Burger wacht heeft gesproken, ziet hij er niets meer in en zal dan ook tegen aanneming van het voorstel-Tulp stemmen. De heer Schaafsma (wethouder) is ook tegen het voorstel, om de zaak aan te houden. Hij heeft ook de bedoelde conferenties meegemaakt en acht er nu weinig reden voor om, waar de zaak reeds zoo breed voerig is behandeld, nog eens weer op deze discussies terug te komen. Spreker meent, dat zulks niet noodig is. En waar er overigens van onzen kant, aldus spreker, heelemaal geen sprake van is, om het subsidie toe te staan en er ook bij een ander gedeelte van het college van Burgemeester en Wethouders na wat er is geschied, geen sprake van is om nog van gedachten te veranderen, is er geen reden tot uitstel. De heer Dijstra deelt mee, dat de heer Tulp hem er mede in kennis stelde, dat deze het op prijs zou stellen het voorstel te doen aanhouden. En spreker gevoelt daar iets voor, omdat hij, vooral naar aan leiding van enkele bemerkingen van den heer Berghuis, nog een lichtpunt ziet tot een bevredigende oplossing. De heer Berghuis heeft er vooral den nadruk op gelegd, dat hij er hierom bezwaar tegen maakte, omdat hij er niet van verzekerd was, dat eventueel over blijvende gelden niet zouden komen in de zoogenaamde „doode hand" of dat in elk geval omtrent de bestemming van deze gelden alle zekerheid zou ontbreken. Spreker kan er zich indenken, dat, wanneer dat punt nog breeder onder de oogen wordt gezien, er een oplossing zal zijn te vinden, die ook den Wethouder van Financiën bevredigt. Uit dat oogpunt zal spreker dan ook zijn stem geven aan het voorstel van den heer Tulp. De heer Tulp deelt mede, dat hij ten opzichte van zijn voorstel overleg heeft gepleegd met den heer Dijstra. Spreker staat op dit standpuntbaat het niet, het schaadt ook niet. We hooren nu, dat de mogelijkheid niet is buitengesloten, dat er nog overeenstemming is te verkrijgen tusschen Burgemeester en Wethouders en het Bestuur der Burgerwacht. Als dat te bereiken is, dan zou spreker er een voorstander van zijn om de Burgerwacht een subsidie te geven, terwijl anders om een klein geschil niet aan de aanvrage der ver- eeniging zou worden voldaan. De heer Schaafsma (wethouder) moet constateeren dat hier thans een politiek spelletje gespeeld wordt, om te trachten, als de heer Tulp aan zijn standpunt vast houdt, het geven van subsidie aangenomen te brijgen in de volgende vergadering. Spreker gelooft echter, dat het motief, dat de heer Tulp naar voren brengt, dat ook door den heer Dijstra wordt onderschreven en wat men een nieuw gezichts punt gelieft te noemen absoluut niet juist is. Wel degelijk is in de conferenties van het bestuur der Bur gerwacht met het college van Burgemeester en Wet houders dit bemiddelingsvoorstel van den heer Berghuis naar voren gebracht, doch na afloop daarvan is ook het bestuur hierop niet ingegaan. Als nu echter gebleken is, dat het subsidie niet gegeven zal worden maakt men er een draai aan om het wel aangenomen te krijgen. De heer Tulp wil even verklaren dat, mocht zijn voorstel niet worden aangenomen, hij in dezen het principieel belang zal stellen boven het financieele belang en zal stemmen vóór het verleenen van subsidie. De heer Dijstra heeft dezen gang van zaken door den heer Schaafsma een politiek spelletje hooren noemen. Dat het bestuur der Burgerwacht met het college van Burgemeester en Wethouders heeft ge confereerd en daarna heeft geweigerd op het voor stel van den heer Berghuis in te gaan, dat is spreker met den heer Schaafsma eens. Maar een andere kwestie is of de mogelijkheid van het komen der gelden in de doode hand ook een punt van bespreking is ge weest, of er toen gezegd is: waar zullen de gelden blijven? en het antwoord is geweest; in de doode hand. Daar zou spreker nog wel nadere zekerheid op willen hebben, omdat hij op dat punt niet gerust is. Nu zullen er waarschijnlijk wel notulen van bedoelde conferenties zijn gehouden, maar spreker weet niet, of dat punt wel in voldoende mate is besproken en dat het misschien juist daarom hierop is gestrand. Persoonlijk acht spreker het niet goed, dat die gelden komen in de gemeentekas, omdat dan de las ten zullen worden gedragen door particulieren, terwijl zij moeten worden gedragen door de gemeenschap. Maar wat niet finaal is uitgesproken is, dat het over blijvende geld later zoo en zoo zal worden besteed. En spreker durft dit dan wel mede te deelen, dat dan het bestuur de gelden graag kwijt zal zijn, wie het dan krijgt kan spreker persoonlijk niets schelen. De heer Dijkstra moet naar aanleiding van het voorstel van den heer Tulp zijn verbazing uitdrukken over diens houding. Als wij, aldus spreker, in dezen Raad zelfs nog een overeenkomst hebben met de fractie van den heer Tulp, dan kunnen we toch in ieder geval verwachten, dat hij een fatsoenlijke houding aanneemt. De heer Tulp draait hier binnen den tijd van 1 of 2 minuten geheel om, dat is een onwaar dige politieke houding.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 10