204 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Juni 1920.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 Juni 1920. 205
zeggen van te voren wist, dat dit argument hier
naar voren zou worden gebracht. De reden is dan deze:
Tegen een zitting nemen van het bedoelde raadslid in
het bestuur heeft de commissie geen bezwaar
wanneer het subsidie ook werkelijk wordt gegeven.
"Waar de goedkeuring van Gedeputeerde Staten op
toekenning van het subsidie echter nog niet is ver
kregen, heeft het bestuur gemeend, het lid van den
Raad nog niet tot de vergaderingen te behoeven uit
te noodigen. Daar was nog geen reden voor en dat is
ook zeer goed te begrijpen. En spreker gelooft ook
niet, dat de Raad er op gesteld zal zijn, dat een zijner
leden zitting zal nemen in het bestuur, wanneer er
geen subsidie wordt gegeven. Dan toch heeft dat
geen zin.
Dan de vraag van mevrouw Buisman of de Jeugd
commissie een onderdeel is van de Arbeiders-Jeugd-
centrale. Zeer juist gezien, zij is en onderdeel van de
Jeugd-centrale. Spreker gelooft ook, dat dit bij de
behandeling van het voorstel zelve niet is verzwegen
er is toen zeer nadrukkelijk gezegd, dat het toetreden
tot de vakcentrale onafhankelijk is van de geloofs
belijdenis van de menschen die toetreden. Dat is toen
het criterium geweest voor spreker en partijgenooten.
De heer De Vos beroept zich op het feit, dat in
een raadsvergadering die ook reeds eenigen tijd
is geleden een verzoek van „Pro Juventute" is
afgestemd. Ten eerste is dat niet in dezen Raad
gebeurd en in de tweede plaats gelooft spreker, dat
voor zoover het zijn fractie betreft, deze daaraan niet
schuldig is geweest. Dat is op een heel andere wijze
gebeurd, de heer De Vos wijst op zichzelf, maar als
men de notulen van die vergadering naleest, dan zal
men zien, dat spreker het geven van subsidie heeft
verdedigd.
Spreker is het eens met de opmerking van den
heer De Boer. Ook hij gelooft, dat de voogdij,
die door Gedeputeerde Staten tegenwoordig wordt
uitgeoefend niet alleen, maar toch wel wat bijzonder
op het gemeentebestuur van Leeuwarden, een einde
moet nemen. Op welke wijze weet hij thans niet.
De heer De BoerStaken
De heer Schaafsma (wethouder) maar spreker
gelooft wel dat het, wanneer het op deze manier
doorgaat, vrij onmogelijk wordt om positief werk te
leveren Als het college van Gedeputeerde Staten
zich mengt in de huishoudelijke aangelegenheden van
den Raad, waartoe alleen de Raad de bevoegdheid
bezit, dan is het verder onmogelijk om positief werk
te leveren, dan zal men op de eene of andere wijze
moeten omzien naar verandering.
Spreker hoorde zoopas het woord „staken". Van
zijn kant bestaat er absoluut geen bezwaar om uit
het college van Burgemeester en Wethouders te treden,
wanneer de Raad dat standpunt wil onderschrijven.
Wanneer daarmee succes kan worden behaald, zal
sprekers fractie zeer zeker genegen zijn om de
wethouderszetels ter beschikking van den Raad te
stellen.
Er is, toen het voorstel in den Raad is behandeld,
gezegd, dat er zoo verbazend veel overeenstemming
is tusschen de werkwijze van de Jeugd-centrale en
de S. D. A. P. Spreker heeft echter vóór zich een
aantal vragen, die het roomsch-katholieke Kamerlid,
de heer Haazevoet aan den minister stelt. Eén van
die vragen is „Meent de Minister niet, dat het werk
der „Vrije jeugdvorming" der vakvereenigingen van
genoeg zedelijk en maatschappelijk belang is om van
regeeringswege, naast moreelen steun, ook, zoo noodig
financieelen steun te geven
Spreker gelooft niet te veel te beweren, wanneer
hij zegt, dat er tusschen de roomsch-katholieke vak
centrale en de roomsch-katholieke Staatspartij evenveel
overeenstemming is als tusschen het Nederlandsche
verbond van vakvereenigingen en de S. D. A. P.
Wanneer een arbeiderslid van de roomsch-katholieke
Kamerfractie dergelijke vragen stelt, kan hij zich niet
voorstellen dat hij dit buiten zijn fractie om doet.
Waarom spreker niet te veel meent te beweren, wanneer
hij zegt, dat de roomsch-katholieke staatspartij staat
op het standpunt, dat het wel degelijk in het belang
is van de vrije jeugdvorming, dat deze door Rijk en
gemeente wordt gesteund. Spreker zou dus wel zeggen,
dat er voor de katholieken in den Raad alle reden is
om met het voorstel van Burgemeester en Wethouders
mee te gaan om bij de Kroon in beroep te gaan en
zoodoende een uitspraak van de Kroon uit te lokken.
Mevrouw Besuijen—Lindeboom zegt, dat de vorige
spreker reeds gedeeltelijk heeft beantwoord de vraag
van mevrouw Buisman, n.l. of de Jeugd-commissie
een onderdeel is van de Jeugd-centrale. De rest van
de opmerking van mevrouw Buisman geldt echter
spreekster, waar zij destijds als bestuurslid der Jeugd
commissie heeft gezegd, dat er geen politiek wordt
onderwezen. Dit is inderdaad waar en spreekster
houdt dit vol. Het is in de eerste plaats de bedoeling
een algemeene ontwikkeling te geven, zoowel licha
melijk als geestelijk en er is geen sprake geweest
van politiek en dat is er ook nu niet. Dat er een
gedeelte van de jeugdgroep heeft meegeloopen in den
1 Mei-optocht weet spreekster zelf niet. Zij was dien
dag uit de stad.
De heer Dijkstra Ja, 't is zoo.
Mevrouw BesuijenLindeboom dat is zeer best
mogelijk. Er zijn veel kinderen van partijgenooten bij.
Bovendien de Jeugd-centrale in Amsterdam liep ook
in den Meistoet, maar dat wil absoluut niet zeggen
dat die kinderen aan politiek doen. Dat is toch te
gek om van te praten. De kinderen kunnen dus zeer
zeker meeloopen in den optocht, maar uit dat antwoord
kan men onmogelijk concludeeren, dat in de Jeugd
commissie politiek wordt gegeven of onderwezen.
De heer Visser juicht het toe, dat Gedeputeerde
Staten het verleenen van subsidie aan de Jeugd
commissie van de hand hebben gewezen, waarom hij
dan ook niet mee kan gaan met het voorstel van
Burgemeester en Wethouders om in hooger beroep
te gaan. Spreker is niet zoo naiëf geweest als de
heer Schoondermark en mevrouw Buisman, die meen
den, dat aan de Jeugd-centrale niet een politieke
tendenz ten grondslag lag. Zij wordt in haar richting
beïnvloed door en er wordt propaganda gemaakt voor
de S. D. A. P. en daarvoor mag geen geld worden
gevoteerd uit de gemeentekas.
De heer IJ. de Vries wou een kleinigheid zeggen.
Uit deze bespreking blijkt al, dat, hetgeen spreker
de vorige vergadering naar voren heeft gebracht,
volkomen terecht is geweest. Nu wordt er gevraagd
dat terecht te zetten en mevrouw Besuijen noemt dat
een kleinigheid en de moeite niet waard, maar spreker
wil dan constateeren dat de Jeugd-centrale officieel
met een vaandel in de optocht vertegenwoordigd is
geweest.
Mevrouw Buisman—Blok Wijbrandi blijft bij haar
opvatting, dat deelneming aan den 1 Mei optocht is
politieke opvoeding. Wanneer een vereeniging nis
vereeniging daaraan meedoet, dan is dat niet alleen
een bekennen van de politieke kleur, maar al zullen
niet allen weten, waaraan zij meedoen, er zullen toch
ook kinderen zijn, die weten, waarin zij opgevoed
worden en dat is spreeksters bedoeling niet goweest
toen zij haar stem aan het verleenen van subsidie gaf.
Toen spreekster dan ook die kinderen in den optocht
heeft gezien, heef zij direct gedachtDat is mis ge
weest. Zij dacht toen direct aan de woorden van me
vrouw Besuijen, hoe men bij zulke kinderen met
politiek kon beginnen. Spreekster zal daar nu niet
meer van zeggen, maar dat zooiets een deel van de
opvoeding is, staat bij haar vast.
De heer De Boer wenscht nog een opmerking te
maken. Door den heer Visser en mevrouw Buisman
is er bezwaar gemaakt tegen het voeren van politieke
propaganda onder de kinderen. Er is echter zeer zeker
een groot onderscheid tusschen het voeren van politieke
propaganda en het opvoeden in sociale richting. Dit
laatste doen wij, aldus spreker, ongetwijfeld, maar dat
is toch geen politieke propaganda. Het Meifeest is
oen zuiver politiek feest. Wenscht men dan voor een
dergelijke organisatie geen gemeentegelden beschikbaar
te stellen, dan wil spreker erop wijzen, dat van de
zijde van mevrouw Buisman en andere zijde de 31
Augustus-dag toch ook een zuiver politiek feest is.
Daar heeft men echter geen bezwaar tegen en men
heeft er van die zijde zeer zeker geen bezwaar tegen
dat daaraan gelden worden besteed. Dit argument
geldt voor die richting niet. Maar er is geen sprake
van, dat de kinderen bij de Jeugd-commissie in de
politiek worden gebrachtzij worden alleen opgevoed
in sociale richting en in socialen geest.
De heer Dijstra had niet aan deze discussie willen
deelnemen, omdat er reeds zooveel is gezegd, maar
ten slotte zijn er toch nog een paar elementen naar
voren gebracht, die niet onweersproken mogen blijven.
Door den heer Schaafsma wordt in zachten vorm
naar voren gebracht en dat wel in den vorm van een
ultimatum, dat het college van Gedeputeerde Staten
aan het verstand moet worden gebracht, dat de Raad
niet langer accoord gaat met dezen gang van zaken.
Het is een zeer teer punt als men zich verzet tegen
een besluit van dat college en in beroep gaat bij de
Kroon, spreker heeft dit ook gevoeld. Want tenslotte
moet men als het kan, zooveel mogelijk bij de hoogere
colleges als Raad één geheel zijn en moet, voorzoover
het iets mogelijk is, de minderheid zich neerleggen
bij de gevallen beslissing. In 't algemeen gaat spreker
daar graag in mee.
Spreker heeft echter den vorigen keer toen deze
j kwestie is behandeld, zeer duidelijk te kennen gegeven
wat zijn bezwaren waren. Die zitten hierop vast, dat hij
I de ernstige overtuiging heeft, dat het instituut, waar-
I aan dit subsidie is toegezegd, niets anders beoogt
I dan, zools de heer Jansen het een vorigen keer uit
drukte „encadreering voor de S. D. A. P." Dat is
sprekers overwegend bezwaar en nu gaat het niet
aan, dat we in die richting voortwerken.
Door den heer De Boer is verband gelegd tusschen
den 31 Augustus-dag en het feit dat het subsidie
hier geweigerd wordt, of daartegen wordt geprotes
teerd. Spreker gelooft niet, dat dit verband juist is
men kan de S. D. A. P. en wat op 31 Augustus tot
uiting komt niet vergelijken. Wat op 31 Augustus
tot uiting komt is niets anders dan een uiting geven
aan den vorm van ons bestaan, ons nationaal bestaan,
dan komt tot uiting, dat wij een monarchale natie
zijn. Men kan daartegen protesteeren, maar het is
zoo, het is een uiting, die bewijst, dat vrijwel het
grootste deel van het Nederlandsche volk
De heer NijholtVan Leeuwarden ook
De heer Dijstra van het Nederlandsche volk
monarchistisch gezind is en ook Leeuwarden maakt
daar een deel van uit. De heer Nijholt wil opmerken
dat in Leeuwarden de scheiding vrij groot is, maar
ook Leeuwarden hoort bij ons land, het is nog een
nationaal geheel. Spreker verklaart zich tegen het
voorstel van Burgemeester en Wethouders om in
hooger beroep te gaan.
De heer Schaafsma (wethouder) heeft den heer
Dijstra hooren opmerken, dat deze in het algemeen
het standpunt onderschrijft, dat een minderheid zich
bij een genomen beslissing moet neerleggen en dat,
wanneer blijkt, dat het hoogere college zich togen dit
besluit verzet, men dan met den geheelen Raad daar
tegen moet protesteeren door in hooger beroep te gaan
bij de Kroon. Spreker kan zich begrijpen, dat de
heer Dijstra op dit standpunt staat, doch tot nu toe
heeft hij dat nog weinig in practijk gebracht. Spreker
herinnert in dat verband aan de kwestie met hot
abattoir. Deze zaak is den laatsten keer met groote
meerderheid in den Raad aangenomen. Gedeputeerde
Staten hebben echter hun goedkeuring geweigerd en
nu is het juist de heer Dijstra geweest, die het stand
punt van Gedeputeerde Staten heeft verdedigd op
hun gronden of eigenlijk op geen gronden, want evenals
Gedeputeerde Staten heeft de heer Dijstra toen ver
zuimd zuiver materiaal te stellen. Het tweede geval,
dat de hoer Dijstra zich niet houdt aan zijn algemeeneu
regel om in beroep te gaan, heeft men nu hier. Dan
kan spreker zich veel beter refereeren aan het oordeel
van den heer Oosterhoff, die op het standpunt staat,
dat eerbied voor het genomen raadsbesluit eischt, dat
de Raad bij een hooger college, als daar gelegenheid
voor is, in beroep gaat. Spreker wil den Raad dan
ook aanraden om dat te doen.
De heer Visser heeft gezegd, dat hij tegen zal
stemmen, maar hij heeft vergeten, de vergelijking,
die spreker trok met de katholieke kamerfractie, te
betwisten. Waar de minister straks wel op het stand
punt zal komen, waarop de katholieke kamerfractie
staat
De heer Visser: Haazevoet!
De heer Schaafsma (wethouder) waar de heer
Haazevoet dergelijke vragen in het openbaar stelt aan
een bevrienden minister, daar is er toch wel eenige
reden om aan te nemen, dat de geheele katholieke
kamerfractie met deze vragen accoord zal gaan.
Spreker wil den Raad nogmaals adviseeren om wel
in beroep te gaan om zoodoende een uitspraak van
den minister uit te lokken. De minister adviseert
misschien, dat er wel geldelijke steun kan worden
verleend en dan is er geen reden voor om het niet
te doen. Dan kan de Kroon de beslissing nemen.
De heer Visser wil nog even den heer Schaafsma
antwoorden. Wat deze naar voren brengt betreft de
houding van den heer Haazevoet. De heer Schaafsma
zegt, dat de heer Haazevoet de vraag heeft gesteld
wat de minister denkt van de vorming van jeugd
organisaties en of daar ook geld voor beschikbaar
moet worden gesteld. Er wordt echter heelemaal niet
bij aangegeven, hoe zij in het leven moeten worden
geroepen en spreker meent dan ook niet, dat enkel,
omdat de heer Haazevoet deze vragen heeft gesteld,
hij zich hier in den Raad daaraan moet refereeren.
Wat het in hooger beroep gaan betreft, kan spreker
verklaren, dat hij bij ieder punt, waarvoor hij sym
pathie gevoelt, in hooger beroep wenscht te gaan,
maar heeft hij daarvoor geen interesse, dan is hij daar
ook tegen. En een algeheele lijn schrijft hij zichzelvon
hierbij dus niet voor.
De heer Dijstra moet nog met een kort woord terug
komen op hetgeen door den heer Schaafsma in het
midden is gebracht. Deze meent een zekere tegen-