310 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juli 1920. de waarde, waarvan bij vaststelling van den canon is uitgegaan. In één lijn doorredeneerende zou men nu ook verwachten, dat de rente dezer gronden be paald wordt in overeenstemming met de rente, die bij het berekenen van den canon in rekening is ge bracht aan de gemeente. Dit nu is volgens art. 2 niet het geval. De geleende gelden voor de erfpachts- gronden zijn echter voor een deel nog niet afgelost en nu zal daarvoor door het bedrijf tegelijk met al de andere gronden toch een rente van 5 °/0 worden vergoed. Die 5 °/0 is hooger dan de rente bij het vaststellen van den canon was en daarom acht spreker het juister, dat deze rente thans wordt berekend over eenkomstig de rente, die de gemeente verschuldigd was bij het vaststellen van den canon. De heer Berghuis (wethouder) merkt op dat de heer Nijholt reeds zoo vriendelijk is geweest spreker op deze kwestie attent te maken. Spreker heeft cr echter niet aan gedacht. Hij acht het evenwel ook wensche- lijk dat de rentebepaling, door den heor Nijholt be doeld, hierbij wordt opgenomen. Overigens gelooft spreker niet dat het bedrijf zooveel verlies zou lijden, omdat er indertijd voor de gronden ook gelden tegen een hoogere rente zijn geleend. Spreker wil thans voorstellen aan Burgemeester en Wethouders de redactie over te laten om het artikel met een dergelijke bepaling aan te vullen. Dienovereenkomstig wordt besloten. De heer Oosterhoff wenscht een vraag te doen over de derde alinea van art. 2. Deze alinea is hem niet duidelijk. Daar staat„Van het verschil tusschen de geschatte waarde van den eigendom en de daarop rustende schuld wordt aan de gemeente 5 rente uitgekeerd". Waarom wordt nu niet de rente van de volle daarop rustende schuld uitgekeerd Nu wordt er van een gedeelte van de schuld geen rente uitbetaald. Hiervan dient net zoo goed rente te worden betaald als van de nieuwe leeningen. De schuld, die het bedrijf aan de gemeente heeft is een schuld, die op het bedrijf rust en dan moet daarvan ook de volle rente worden uitbetaald. Omdat de wethouder hem niet begrijpt, acht spreker het noodig een nieuwe uiteenzetting te geven. Krijgt de gemeente eigendommen, dan sluit zij daarvoor een leening en betaalt daarvoor de volle rente. Wordt de leening gedeeltelijk afgelost, dan betaalt de ge meente zooveel minder. Dit geldt ook, wanneer de eigendommen worden ingebracht in het bedrijf, dan moet ook het bedrijf de volle rente a 5 betalen voor de schuld. Bij de gasfabriek is de schuld thans getaxeerd op f 165,000.Nu wordt er niet gezegd wat er staat is zooveel waard, rente over het verschil is dus voldoende. Neen, over het volle bedrag, dat als schuld is aangemerkt, moet de gasfabriek rente betalen. De heer Berghuis (wethouder) gelooft dat de heer Oosterhoff de tweede alinea van art. 3 hierbij niet heeft opgemerkt. De rest van de leening komt ten laste van het bedrijf en als zoodanig betaalt het be drijf daarvoor rente. De heer Oosterhoff: Dat zijn de nieuwe leeningen. De heer Berghuis (wethouder): De oude ook. De heer Oosterhoff: In art. 3 staat: „De aflossing van kapitaal door het bedrijf is gelijk aan die, welke de gemeente heeft te doen op de geldleeningen, door haar ten behoeve van de in het bedrijf ingebrachte eigendommen aangegaan. Voorts vergoedt het bedrijf de rente, welke de ge meente ter zake van de in het vorige lid van dit artikel genoemde leeningen verschuldigd is". Spreker meent dat het duidelijk is, dat beide arti kels niet met elkaar kloppen. Het eene is voor de rente die moet worden betaald van de schuld, ter wijl het andere artikel nog van het resteerende be drag wil laten betalen. De heer Berghuis (wethouder) vestigt de aandacht op art. 2, tweede lid: „Tegelijk met het besluit van den Gemeenteraad, waarbij tot inbreng wordt beslo ten, wordt tevens vastgesteld het bedrag van de schuld, welke op het oogenblik van den inbreng op de ge meente ter zake van den eigendom rust". De heer Oosterhoff: Dat zegt niets in dit geval. Daar wordt alleen bepaald dat op hetzelfde oogenblik, dat de schuld wordt vastgesteld, de eigendommen worden ingebracht. Van dat bedrag moet dan ook de rente worden betaald. De heer Berghuis (wethouder): Waar wordt rente van betaald? Van de schuld en van het restant van de schuld. Er is meer ingebracht aan waarde dan de schuld, dus moet het bedrijf daarvoor ook rente be talen aan de gemeente. De heer Oosterhoff toont zich niet overtuigd. De heer De Boer voelt dat de heer Oosterhoff het niet begrijpt. Spreker wil dan ook nog een poging wagen. De eigendommen worden ingebracht in het bedrijf voor de volle waarde. Daar staat tegenover het kapitaal, dat uiteenvalt in 2 kapitalenhet eene is de leening en het andere het voordeelig verschil voor het gemeentebedrijf. Van dit laatste moet nu een andere rente betaald worden, dat is ook de be doeling van den heer Berghuis. De heer Berghuis (wethouder): zoodat ten slotte van het geheel rente wordt betaald. De heer Oosterhoff ziet dit er niet in staan, kan het er niet in lezen. Maar als Burgemeester en Wethou ders kunnen mededeelen dat er rente zal worden be taald van de volle schuld a 5 °/0 De heer Berghuis (wethouder): Neen, voorzoover de rente is 4 °/0 blijft het 4 °/0. De leeningen voor de eigendommen worden overgebracht naar de be drijven, voor enkele leeningen wórdt wel 6 °/0 be taald. De heer Oosterhoff: Dat geldt de nieuwe leeningen, voor de oude staat het hier niet. Als spreker echter van Burgemeester en Wethouders de toezegging krijgt dat het de bedoeling is dat over de volle schuld door de bedrijven rente zal worden betaald dan is hij te vreden. Hij beweert echter alleen dat het er niet staat. De heer Berghuis (wethouder) antwoordt dat dit de bedoeling is. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 2 wordt onveranderd vastgesteld, behoudens de toegezegde aanvulling, waarvan de redactie aan Burgemeester en Wethouders is opgedragen en de correctie van den heer De Boer. Artt. 318 worden onveranderd vastgesteld. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 27 Juli 1920. Art. 19. De beraadslagingen worden geopend. De heer Collet merkt op dat de eerste alinea van art. 19 bepaalt, dat een eventueel batig saldo op de exploitatie wordt bestemd tot reserve. Dit schept de mogelijkheid dat er een reuzen-reserve wordt gemaakt, waarmee de kans groot wordt, dat men een spaar potje maakt voor onze nakomelingen. De heer De Boer: Dat hindert toch niet? De heer Collet acht het niet noodig dat voor onze nakomelingen een spaarpot wordt gemaakt. Dat be hoeft niet, omdat men het zal doen met de hoogere belasting voor het tegenwoordige geslacht. De heer Berghuis (wethouder) kan hierop antwoor den dat het college op het standpunt staat dat, wan neer werkelijk het heugelijk feit zich mocht voordoen, dat de reserve zoo hoog wordt, er dan uit den Raad of uit het college wel stemmen zullen opgaan om er op een andere wijze mede te handelen dan hier. De heer Collet meende het even te moeten vragen omdat het bedrag der reserve ongelimiteerd is. De beraadslagingen worden gesloten. Art. 19 wordt onveranderd vastgesteld. Artt. 20 en 21 worden onveranderd vastgesteld. De heer Berghuis (wethouder) zegt dat de Voorzitter hem er nog op attent maakt, dat in verband met de critiek van den heer De Boer bij de vorige verordening ook in deze verordening de bepaling omtrent de boeking der kwitanties moet vervallen. Dienovereenkomstig wordt besloten. Van art. 10 vervallen dus de beide laatste zinnen. De geheele verordening wordt, zooals zij nader is gewijzigd, vastgesteld. Aan de orde is ontwerp III VERORDENING op het gemeentelijk Woning bedrijf te Leeuwarden. De artikelen dezer verordeining worden achtereen volgens onveranderd vastgesteld, waarna de geheele verordening wordt vastgesteld. 12. (Agenda no. 14.) Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging der verordening op het beheer der gemeentelijke gasfabriek (bijlage no. 29). De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Oosterhoff merkt op, dat het college wil laten vervallen de retributie van de buizenleidingen. Spreker zal hetzelfde doen wat Burgemeester en Wethouders bij het uitbrengen van hun prae-advies hebben gedaan, n.l. groote kortheid betrachten. Zij hebben n.l. de principieele kwestie en de theoretische kwestie geheel onbesproken gelaten en het eenig motief, dat het college aanvoert, is dat ook van het electriciteitbedrijf een dergelijke vergoeding niet wordt gevorderd. Nu zal spreker wel niet behoeven te zeggen, dat er ook een andere oplossing mogelijk ware geweest, wanneer er geen theoretische bezwaren bestaan, n.l. door ook van het electriciteitbedrijf deze vergoeding te vorderen. Spreker staat op het standpunt dat de eenig juiste weg om bij het bedrijf een commercieele boekhouding in te voeren, deze is, dat men zich op het standpunt plaatst, dat het bedrijf is een particulier bedrijf. Daarvan worden voor de gegeven rechten ook wel degelijk vergoedingen geëischt. Dit wordt altijd gedaan b.v. bij de telefoon, door het eischen van een vrije telefoon voor ieder aansluitingspunt op gemeente-gebouwen en bij de waterleiding door het bedingen van een zeker aandeel in de winst en levering van water tegen lager prijs en zoo ook bij een der vorige punten, die de Raad net behandeld heeft, n.l. dat voor het Provinciaal electriciteitbedrijf reeds van te voren de schadever goeding voor verkregen rechten wordt bepaald. Zoodra men dus met een ander dan een gemeentebedrijf te doen heeft, wordt een zekere vergoeding voor de gegeven rechten gevorderd. Nu blijft spreker van meening, dat, wanneer men de boekhouding zuiver wil opstellen bij een gemeentelijk bedrijf, deze vergoedingen net zoo goed moeten worden gevorderd, ook van het electriciteitbedrijf. Dat dit indertijd voor dit laatste niet is gedaan, daar is eenige reden voor, omdat de electrische centrale toen nog in de windselen lagmen moest die stumper helpen. Het wordt nu echter noodig ook daarop hetzelfde systeem toe te passenmen kan niet een zuiver commercieele boekhouding opzetten, als men het bedrijf dat cadeautje geeft. Er wordt hier in het voorstel wel van een verkapte winst gesproken, maar als men geen retributie vraagt, dan geeft men het bedrijf eenvoudig een cadeautje. De bezwaren tegen handhaving der retributie's komen spreker ook voor de tegenstanders daarvan niet zoo bijzonder groot voor, omdat zij, bij eene eventueele verhooging of verlaging van den gasprijs, waarom het bij deze kwestie natuurlijk in hoofdzaak gaat, toch wel hunne meening zullen handhaven, dat retributie's eigenlijk verkapte winsten zijn. Men zou het door spreker beoogde doel natuurlijk ook langs andere wegen kunnen bereiken, n.l. door de gasfabriek de straatverlichting op te dragen zonder vergoeding van gemeentewege, of door levering van bepaalde hoe veelheden gas enz. tegen lageren prijs. De heer Schaafsma (wethouder) kan wel dadelijk mededeelen, dat hij het niet met den heer Oosterhoff eens is. Wanneer trouwens twee menschen een zaak van verschillende kanten bezien, kunnen zij beide hun standpunt met klem en vuur verdedigen. De heer Oosterhoff zegtgij geeft het cadeau spreker meent juist dat men den commercieelen kant bevordert als men de retributiën opheft. Spreker wenscht regelmaat in het bedrijf, 't Is zaak, dit zoo in te richten, dat men niet gaat zeggen, hoeveel winst maakt het be drijf, maar hoe laag kan bij de bedrijven de prijs van het product worden gesteld, dat wordt gepro duceerd En dan moet men niet beginnen met het heffen van allerlei retributies. De heer Oosterhoff zegt, dat het niet een verkapte winstmakerij is, spreker gelooft van wel. De heer Oosterhoff heeft gewezen op het provinciaal electriciteitsbedrijf, dat aan de ge meente vergoeding moet geven, spreker wil opmerken dat dit alleen hierin bestaat, dat de gemeente alleen voor de schade, door het provinciaal electriciteits bedrijf aan de gemeente-eigendommen toegebracht, het recht heeft de provincie aan te spreken. Spreker staat ook op het standpunt dat, wanneer de gasfabriek schade aanricht aan de gemeente-eigen dommen, zij deze dan ook ten volle moet betalen. Daarom zal zij nu ook de kosten van verstratingen

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 10