346 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 September 1920. port zou zijn binnen gekomen. In dat schrijven werd verzocht een commissie te benoemen, die de zaak zou onderzoeken. Nu hebben Burgemeester en Wethouders in hun rapport tal van feiten opgesomd, nog al harde woorden gebezigd en insinuaties gebruikt tegen het bestuur van Patrimonium, den architect en de uit voerders. Spreker meent dan nu ook dat er alle reden is gunstig te adviseeren op het adres en een com missie te benoemen. Men voorkomt daarmee ook de ellenlange discussies, die anders heden het gevolg zul len zijn. Als men nu geen woord meer over de zaak spreekt dan met betrekking tot het adres kan, wan neer het rapport dezer commissie is ingekomen, dit een punt van discussie uitmaken. Spreker zou het graag zoo willen doen om de besprekingen voor heden middag te bekorten. De heer Visser acht de strekking van het betoog van den heer Fransen niet juist. Hij meent toch dat beide onderdeeleu van het te behandelen punt aan de orde zijn. Als hij dan het voorstel onder punt 166 leest, is dit een voorstel tot intrekking van verleende voorschotten aan de woningstichting Patrimonium. De Voorzitter wil alleen opmerken dat op 't oogen- blik punt 16a aan de orde is: „Bespreking omtrent de wijze van uitvoering enz". De heer Visser: Jawel, maar het eene staat met het andere in verband. De Voorzitter zegt dat zijns inziens punt 16a eigen lijk is afgedaan. Men kan daar nu nog wel een beetje over praten, maar den vorigen keer is het voorstel van Burgemeester en Wethouders aangenomen. Dat is toen gevraagd en de heele Raad was er toe be reid, dat er nu gelegenheid werd gegeven voor be spreking. De heer Fransen wil dat nu niet, doch wenscht een commissie te benoemen. Spreker zou den heer Fransen echter willen vragen wat die commissie moet doen, wat de bedoeling daarvan is. De heer Fransen: Wat die commissie doen moet? De geheele zaak onderzoeken en al wat er gebeurd is, vooral naar aanleiding van het rapport van Burge meester en Wethouders van 5 Augustus. Daarin wor den harde woorden gezegd en insinuaties gericht tot het bestuur, den architect en de uitvoerders. Die allen hebben er recht op dat de zaak duidelijk aan het licht wordt gesteld, niet alleen hier voor den Raad, maar voor het publiek ook. De Voorzitter concludeert dat het dus de bedoeling is om te onderzoeken of het rapport van Burgemeester en Wethouders góed is. De heer Dijkstra: Ja, dat is de bedoeling! De Voorzitter: Mag ik vragen of dat de bedoeling is? De heer FransenDat is ook de bedoeling, ja. De heer De Boer heeft met eenige verbazing het voorstel van den heer Fransen aangehoord. Als spreker zich niet vergist is de gang van zaken dezeEr bestond eenige twijfel omtrent de wijze van het beheer van den woningbouw van Patrimonium. Naar aan leiding daarvan is aan Burgemeester en Wethouders opgedragen, of hebben deze dat eigener beweging gedaan, een onderzoek in te stellen naar dat beheer. Het resultaat van dat onderzoek ligt nu voor den Raad. Als de heer Fransen nu dan ook nog eens weer een onderzoek wenscht, moet spreker daaruit de ge volgtrekking maken, dat de heer Fransen op het standpunt staat, dat Burgemeester en Wethouders het niet goed hebben gedaan. Hier mag men echter niet van uitgaan voor en aleer is aangetoond geworden, dat het rapport van Burgemeester en Wethouders geheel of gedeeltelijk onjuist is. Spreker zou dus zeggen dat men nu niet de discussies moet vermijden, maar moet beginnen met ze flink in te zetten. Zoolang niet is aangetoond dat het collego verkeerd heeft gezien, mag men het college van Burgemeester en Wethouders niet op deze wijze in staat van beschuldiging stellen. De heer Visser gelooft toch dat de Voorzitter naar aanleiding van diens betoog zal toestaan het eerste beleid van Patrimonium te bespreken. De Voorzitter: Daarover zijn we doende. De heer Visser is door het denkbeeld-Fransen in de war gebracht. Daarbij zou een bespreking nu geen zin hebben. Toen spreker het rapport van Burgemeester en Wethouders, vervat in bijlage 38, had gelezen, kwam hij persoonlijk ook tot de conclusie, dat Patrimonium de zaak minder goed beheerd had. Intusschen kreeg de rechtsche raadsfractie een uitnoodiging van het bestuur van Patrimonium tot een samenkomst met dat bestuur. In deze samenkomst, waar ook de heer Tiemersma, als toegevoegd raadslid aan het bestuur, aanwezig was, is door het bestuur een uiteenzetting van de zaak gegeven. Nu wil spreker op den voor grond stellen, dat hij persoonlijk de zaak niet practisch heeft meegemaakt, zoodat hij niet weet, wie hier de waarheid voor heeft, öf het college van Burgemeester en Wethouders, zooals zij in hun rapport de zaak hebben aangevoerd, öf Patrimonium, zooals de kwestie bij monde van het bestuur aan spreker e. a. is mee gedeeld. Maar toch, te oordeelen naar de besprekingen op die gecombineerde vergadering, komt het spreker voor, dat de feiten zich wel eenigszins anders hebben voorgedaan dan het college ze voorstelt en dat het beheer van Patrimonium niet zoo scherp becritiseerd mag worden als in bijlage 38 is geschied. Spreker vervolgt verder: Het rapport begint met deze zinsnede„Het is derhalve buiten twijfel dat het bestuur van de woningstichting reeds van den beginne af heeft geweten, dat de opgemaakte begrooting te laag was". Men motiveert dit niet in het rapport, mijns inziens maakt men slechts een veronderstelling. De eerste begrooting dateert reeds van November 1917volgens mededeeling van den architect is deze in Maart 1918 ingediend. Nu spreekt het vanzelf, dat het zeer moeilijk was om in dien abnormalen tijd een begrooting te maken, waarvan men kan zeggenvoor dit bedrag kan de zaak afgemaakt worden. Dat was een onmogelijkheid. Men wist op het tijdstip van indienen van de begroo ting niet wat de toekomst zou leveren in deze abnor male omstandigheden. Men kon moeilijk de begrooting verhoogen met een zeker bedrag als waarborg voor de meerdere uitgaven, die zeer waarschijnlijk konden plaats hebben omdat het onmogelijk.was te bepalen, hoe hoog het bedrag van die meerdere uitgaven zou zijn. Dat alles lag in de toekomst en om daarmee nu eenigszins bij benadering rekening te houden was niet doenlijk. Men moest dus een begrooting opmaken, rekening houdende met den toestand en de materialenprijzen van het oogenblik. In Augustus 1918 begon men met bouwen. In December 1918 kon men berekenen, dat men een verhoogd voorschot moest hebben en dat heeft men in Maart 1919 aangevraagd. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 September 1920. 347 Nu valt het niet te ontkennen, dat Patrimonium foutief gehandeld heeft, betreffende het niet in tijds ter kennis brengen aan het college van Burgemeester en Wethouders van een der oorzaken, die een ver hoogd voorschot ten gevolge moesten hebben, n b. het bijbouwen van schuurtjes of te wel bergplaatsen a 23,00l>.In het rapport staat, dat dit bijbou wen van schuurtjes „eigenmachtig" is bevolen door het bestuur van Patrimonium. Dit, mijnheer de Voor zitter, is m. i. gedeeltelijk waar. Men kan eigenlijk niet zeggen van „eigenmachtig". Men heeft dit gedaan op lastgeving van den Inspecteur van de Volksgezond heid. Gedeeltelijk heeft men hier echter te goeder trouw gehandeld. Ook moet men niet vergeten, dat hier het werk in eigen beheer werd uitgevoerd. Wan neer dat niet het geval ware geweest en men den bijbouw van bergplaatsen had moeten aanbesteden, zou men een vast bedrag daarvoor hebben kunnen aanvragen bij Burgemeester en Wethouders en den Raad. Dit ging nu niet. Maar een fout is het ge weest van het bestuur van Patrimonium, dat het niet direct kennis gaf aan de gemeentelijke autoriteiten van dezen bijbouw. Het heeft dit dan ook bereids te kennen gegeven bij een schrijven zijnerzijds, dateerende van 25 Januari 1919. Van eigenmachtig optreden is hier slechts ten deele of in 't geheel geen sprake, maar alleen van een verzuim in het niet tijdig ter kennis brengen aan Burgemeester en Wethouders van een lastgeving aan het bestuur van Patrimonium door den Inspecteur van de Volksgezondheid. Ja, mijnheer Schaafsma, ik vertel hier alleen wat mij meegedeeld is, ik sta hier als tusschenpersoon in deze zaak en wensch enkel te zien vastgelegd wat mij meegedeeld is. De heer Schaafsma (wethouder): Ik zeg toch niets! De heer Visser: Neen, maar u schudt met het hoofd en dat beteekent ook iets. Wanneer Patrimonium intijds kennis had gegeven, had het ook van Burgemeester en Wethouders en van den Raad toezegging gekregen voor dien bijbouw. Het rapport spreekt ook van het vervangen van beitswerk in schilderwerk. Wat nu is beitswerk? Beitswerk is duurder dan schilderwerk. Bij beitswerk moeten al de poriën van het hout gevuld worden met vulsel, waarna het moet worden gewreven en uitge- borsteld. Men geeft echter ook wel den naam van beitsen aan iets, wat feitelijk niets anders is dan het aanbrengen van een gekleurd grondverfje. Dit nu zou hier gebeuren. Wanneer men echter architecten heeft, die niet practisch zijn opgeleid in het schildersvak, weten ze van schilderen niets. Ze kunnen hoogstens controleeren of liet werk de noodige keeren wordt overgesmeerd. Gebeitste woningen had men dan ook kunnen noe men ongeschilderde woningen in de practijk is dit eigenlijkwoningen die bestreken zijn met een laagje grondverf. Het feit, dat in den allerduursten tijd alle benoo- digde onderdeelen voor waterleiding zijn aangekocht, terwijl verwacht kon worden, dat de prijzen niet op die hoogte zouden blijven, noemt het rapport een der oorzaken van de verhoogde kosten. In het rapport wordt dus te kennen gegeven, dat Patrimonium, zonder het minste overleg, maar luk raak gehandeld heeft, wat betreft het inkoopen van sommige materialen. Van verantwoordelijkheid tegen over de gemeente omtrent de uitgaven was dus bij Patrimonium geen sprake. Dit, Mijnheer de Voor zitter, is althans de strekking, die men aan het rap port kan ontleenen. Mijnheer de Voorzitter, het is gemakkelijk om achteraf te spreken van inkoop „in den allerduursten tijd. Toen echter wist men niet dat het de allerduurste tijd was. Men had ook nog prijsstijging kunnen krijgen. Maar men heeft gedaan wat ieder particulier bouwer zou hebben gedaan. Men ging koopen, wat te koop was, want men redeneerde „nu is het er nog, maar het is niet zeker, dat er straks nog iets te krijgen is van zeker artikel". Men wist niet, hoe de maatschap pelijke toestand zich zou afwikkelen. Een in bijzonderheden omschreven bestek was niet aanwezig. Wel iets van dien aard. Zoo staat in het rapport. Waar echter de zaak in eigen beheer was wat volgens den vorigen Burgemeester voor Patri monium goedkooper was en waaromtrent Patrimonium zeker niet eigenmachtig is opgetreden, omdat het zijn volle sanctie had was een in bijzonderheden om schreven bestek ook zoozeer niet noodig. Wanneer men heeft geen eigen beheer, is dit meer noodzakelijk. Nu was men ook niet gebonden aan bijzonderheden. Veronderstel, dat het bestek aangaf een bepaald soort steen te gebruiken, terwijl die soort steen niet te verkrijgen was, maar wel een ander soort, die minstens even goed is. Dan zou men, wanneer men gebonden was aan „een in bijzonderheden omschreven bestek", de wel verkrijgbare soort niet mogen aan schaffen en moest men maar ophouden met voortgaan van den bouw. Dit geldt ook voor andere artikelen. In het rapport wordt gezegd, dat er geen voldoende administratie was. Mij is door het betrokken bestuur van Patrimonium meegedeeld, dat er wel ter dege administratie werd gehouden en ook op een goede manier. Een kasboek was niet op het werk, maar wel ten kantore van de uitvoerders. Volgens verklaringen van den architect was er wel een dagboek op het werk, een memoriaal, waarin iederen dag alle aan- teekeningen werden gehouden, voor de wet dus voldoende. In Maart 1920 is de boekhouding gecontroleerd door den gemeentelijken verificateur en in orde be vonden. Het bestuur verwondert zich dan ook dat men nu kan concludeeren dat er een minder goede administratie is gehouden. Spreker vervolgt, dat het nu niet zijn bedoeling is hij staat hier geheel als tusschenpersoon om Patrimonium geheel vrij te pleiten. Hij gelooft ook wel, en dat is steeds zijn meening geweest, dat Patrimonium wel iets eigenmachtig is opgetreden en dat het bestuur zich niet te allen tijde ten volle bewust is geweest dat de gemeente een autonoom lichaam is, door welks bestuur wordt beslist over al of niet bouwen en op welke voorwaarden men heeft te bouwen. Bij den woningbouw is de gemeente autonoom, bij haar is de hoogere beslissing, zij dient erkend te worden, dat is spreker met het college eens. Zijn meening is dat Patrimonium hier eenigszins van is afgeweken en het is dan ook niet zijn bedoeling om Patrimonium geheel vrij te pleiten, maar alleen om de feiten te geven, zooals ze hem in bedoelde vergadering zijn meegedeeld. Of nu de feiten van dieD aard zijn, dat het subsidie moet worden geweigerd, zoodat de nieuwe woningen niet zullen worden gebouwd en dat in een tijdperk, waarin het huisvestingsvraagstuk zoo urgent is, meent spreker te moeten betwijfelen. Hij meent integendeel dat men het niet moet weigeren. Spreker heeft vóór zich het rapport van Burge meester en Wethouders en zijn aanteekeningen uit de mededeelingen van het bestuur van Patrimonium. Hij zegt nogmaals, niet ter zake kundig te zijn en hier tusschen beide partijen in te staan, maar hij meent ook, dat het goed recht van Patrimonium hier wel goed in den Raad mag worden gehoord. De heer 0. F. de Vries (wethouder) zou haast zeggen dat de heer Visser het hem wat moeilijk heeft gemaakt, doordat deze eigenlijk geen bestrijding van bijlage 38

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1920 | | pagina 7